[Gidscommentaar]
Als men zou afgaan op de massale protesten tegen de oorlog in Vietnam, zoals die op 15 oktober in de Verenigde Staten zijn georganiseerd, zou men moeten zeggen dat ‘het thuisfront is ineengestort’. Niet alleen voor talloze studenten en andere intellectuelen, huisvrouwen en de meest vooruitstrevende arbeiders, maar ook voor niet weinige zakenlieden bleek de maat vol. Hardnekkig poogde een ‘immobilistische’ Nixon te voorkomen dat hij ‘de eerste president in de geschiedenis van de Verenigde Staten zou worden, die een oorlog verloren had’. Die oorlog echter is illegaal, nooit door het Congres aan enige mogendheid verklaard, en bovendien: reeds lang verloren. Nixons voorganger Johnson had het begrepen, trachtte onderhandelingen te gaan voeren, maar hield vast aan de fictie dat zijn land tussenbeide was gekomen om Zuid-Vietnam te beschermen tegen agressie van Noord-Vietnam. Dat de Amerikanen intervenieerden in een burgeroorlog (tussen een corrupte regering enerzijds, en revolutionaire nationalisten anderzijds) met andere woorden: dat Washington ten koste van honderd miljard gulden per jaar een contrarevolutie leidde - dat mocht niet worden gezegd. Evenmin dat het machtigste en modernste leger ter wereld wel een klein land kon verwoesten, maar geen overwinning kon behalen op een zwak Aziatisch volk. Er stond veel op het spel: het prestige van de militaire machten der Verenigde Staten. En de noodzaak te erkennen dat de Amerikanen niet in staat waren met enig succes een landoorlog te voeren op het Aziatische continent. Wat overigens reeds was aangekondigd na de Koreaanse oorlog van 1950-1953 en later door generaal Ridgway, die nog enige tijd opperbevelhebber is geweest van de NAVO.
Op het ogenblik dat de Amerikaanse militaire leiders begonnen de oorlog uit te breiden over Laos, dat zij zes bases in Thailand bemanden met 49 000 man, in hun wanhoop over negen verloren jaren oorlog, opponeerde feller dan ooit het denkende deel der natie. - (Co)