den. De krachten die deze evolutie wilden verhinderen, moesten de nederlaag lijden. Als men hier niet kon spreken van utopisme, dan toch van een bij voorbaat vastgestelde en ‘voorspelde’ gelukkige ontknoping.
Aanvankelijk keerden de moderne socialisten zich in grote meerderheid tegen kerk en godsdienst, maar daarom verwierpen zij niet de aanwending van mythen, die in plaats van religieus nu sociaal van aard waren geworden. Geleidelijk werden zelfs punten van overeenkomst zichtbaar met het evangelie, vooral aangaande de ‘eschatologische’ verwachtingen. In het oorspronkelijke christendom speelt ‘het laatst der dagen’, de ondergang der bestaande orde, de komst van een duizendjarig rijk een aanzienlijke rol. In de zestiende eeuw was bij de wederdopers bij voorbeeld de prediking van ‘een nieuwe hemel en een nieuwe aarde’ van de grootste betekenis geweest. Het ging dus niet om hetgeen was geweest, maar om wat moest komen.
In het algemeen verstaat men onder mythe ‘heilig verhaal’, dat een boodschap inhoudt voor de collectiviteit en ook de huidige mens iets heeft te zeggen. Zo kon Ernest Renan schrijven: ‘Wilt gij u een voorstelling maken van de eerste christelijke gemeenten, bezie dan een plaatselijke groep van de Internationale Arbeiders Associatie.’ En zo ontstond de theorie dat het socialisme twee aspecten had: het was enerzijds een wetenschappelijke ontleding der maatschappij, anderzijds een ‘zaak des geloofs’. Op dit gebied ontmoetten atheïstische en religieuze socialisten elkaar.
In zijn boek Van Christus tot Marx, van Marx tot Christus heeft Leonard Ragaz in 1929 betoogd dat ‘de sociale beweging overgaat in een religieuze beweging’ en daarom symbolen behoeft. Hendrik de Man (De psychologie van het socialisme, 1927) meende dat men eerst van proletarische solidariteit kon spreken nadat het begrip der solidariteit zelf als algemeen-menselijke verworvenheid was doorgedrongen. Dit socialistische begrip was niet de oorzaak van een ideaal, maar was er het gevolg van. Volgens hem betreft de wetenschap van het marxisme alleen het verleden: de toekomst is... geloof. ‘Er is geen wetenschap van hetgeen komt.’ Hij vindt de voorstellingswereld der socialisten eigenlijk... christelijk. ‘Wanneer symbolen ontroeringen zullen kunnen opwekken, moeten zij aansluiten bij reeds bekende gevoelsassociaties.’
Vandaar dat hij gewaagt van ‘een quasi-christelijke wereld van mythen en symbolen’, waartoe bij voorbeeld de eschatologische toekomstverwachtingen behoren. Daarbij komt de behoefte aan verering van de held, de verlosser, ‘de behoefte om dagdromen te projecteren op een figuur die door een bijzonder regiemiddel in vergroot formaat aan de arbeider verschijnt’. Ook een persoon wordt aldus tot mythe.
En wat de symbolen aangaat van de meiboom, de paasopstanding, de pinksterbijeenkomsten, de rode vlag, Marianne, het stichtelijke lied enzovoort schreef prof. C.A. Mennicke (in Sociale psychologie, 1935) dat ‘symbolen en symboolbegrippen de vormen zijn, waarin aan het massabewustzijn de waarheid wordt voorgesteld’. Inderdaad verkrijgt het woord Mythe in de twintigste eeuw de betekenis van ‘een symbool voor hetgeen zal komen’. Die betekenis heeft de nationaal-socialistische ideoloog Alfred Rosenberg voor zijn antimarxistische leer ontleend aan... het socialisme. Wanneer hij zijn rassenleer, die tot een onvoorstelbaar barbarisme zou leiden, uiteenzet, geeft hij daaraan in 1930 de naam: ‘Mythus des 20en Jahrhunderts’.
In zijn theorie was het irrationele element, het geloof aan spontane en vitale krachten (van het ‘ras’) echter veel meer onderstreept dan in het socialisme; dit immers voorspelde dat de maatschappelijke omstandigheden onhoudbaar zouden worden, en dat de grote meerderheid der mensheid juist de redelijkheid zou inzien van het socialisme.
Misschien is de term mythe als sociaal begrip het best omschreven door de Franse denker Georges Sorel in zijn syndicalistische periode, toen hij in 1907 zijn Réflexions sur la violence schreef. In die tijd was voor de radicale vakbonden het ideaal van de massa-actie de algemene werkstaking, die de weg moest bereiden voor de verlamming van de burgerlijke maatschappij en het verhinderen van een oorlog. Door het revolutionaire karakter van dit wapen zou de oude orde ineenstorten. Sorel nu verdedigde deze leuze als een doeltreffende my-