| |
| |
| |
De Indische Potemkin
(1933)
En ik zou klewangwettende krijgszangen slingeren in de gemoederen van de arme martelaren wien ik hulp heb toegezegd, ik, Multatuli.
Redding en hulp, op wettelijken weg, waar het kan... op wettigen weg van geweld, waar het moet.
En dit zou zeer nadelig werken op de Koffieveilingen van de Nederlandse Handelmaatschappij.
MULTATULI (1860)
Geheel Nederland, ja gans de wereld is onverwachts opgeschrikt door een ‘schokkend’ feit, dat zich in de Nederlandse geschiedenis nog nimmer en elders slechts zeer zelden heeft voorgedaan, onder andere in Rusland in 1905 op de Potemkin. Toen namelijk het pantserschip De Zeven Provinciën (aldus gedoopt ter nagedachtenis van het admiraalschip van Michiel de Ruyter!) in Atjeh op de rede lag (bij Olehleh), een groot deel der officieren en der Nederlandse bemanning aan wal feestvierde, heeft de inlandse bemanning, waarschijnlijk met behulp der blanke schepelingen, het licht gedoofd, zich bewapend, de nog aan boord zijnde Europese officieren gearresteerd, het anker gelicht en koers gezet langs Sumatra's westkust met het doel de oorlogshaven Soerabaja te bereiken. De overmeestering van een grote pantserkruiser door inlanders is van nog groter betekenis dan de muiterij aan boord van de Russische Potemkin. Dáár was sprake van klassenstrijd tegen de binnenlandse vijand: de tsaristische kliek en de heersende adellijke en priesterklasse. Hier in Indië echter actieve muiterij jegens de buitenlandse overheerser (het Nederlandse imperialisme) en de binnenlandse meesters beide: de koloniale overheersing heeft hier enorm aan prestige verloren, een ongenadige knak gekregen, want de vijand der Hollandse imperialisten schuilt binnen de eigen vesting: het militaire apparaat der heersers is waardeloos: de bemanning is niet alleen onbetrouwbaar, doch weet georganiseerd actief revolutionair op te treden tegen de staat! De ongekende uitbarsting van angst en woede bij de Nederlandse bourgeoisie is daarom begrijpelijk; ze gevoelt zich de macht over dit enorme koloniale rijk onder de voeten wegzinken. Wat dit voor het Nederlandse kapitalisme betekent, moge uit het volgende blijken.
Toen in de zeventiende eeuw de Hollandse bourgeoisie in hevige wedloop en strijd met Portugezen en Engelsen, zich wist meester te maken van de belangrijkste strategische punten in de Oost, geschiedde dit met geen ander doel dan om de internationale handel te monopoliseren. De kolonisatie in eigenlijke zin - het overplaatsen van honderdduizenden Nederlanders die zich blijvend in de koloniën vestigen - was nimmer het doel. Daartoe was de Noordnederlandse bevolking te weinig talrijk, en van geregelde nederzetting was (behalve in Zuid-Afrika) hoegenaamd geen sprake. De veroverde gebieden waren dus geheel en al wingewesten: gewonnen om de winst! Men verloor er vele (in Noord-Amerika, Brazilië, Afrika, Brits-Indië en Ceylon, Formosa) doch wist, door alle krachten daarop te concentreren, Indonesië te behouden, door bloedige en wrede oorlogen. Doordat Nederland zelf sinds 1814 geen krijg heeft behoeven te voeren in Europa, benutte het de kans dit in Azië te doen. Men roofde daar enorme gebieden (Java en Celebes zijn elk ruim vier maal zo groot als Nederland, Sumatra dertien maal zo groot, Borneo tweeëntwintig maal zo omvangrijk, enzovoort) niet om overtollige Nederlanders daar 'n tweede ‘vaderland’ te bezorgen, doch uitsluitend om ze te exploiteren. De Hollanders bleven er een aantal jaren, om dan rijk of ruim gepensioneerd ‘de vruchten’ in Europa of Nederland te genieten. Ook onder de leidende so- | |
| |
ciaal-democraten vindt men er: D. van der Zee, Stokvis, prof. van Gelderen, Cramer (de laatste met een pensioen van f 9000.- 's jaars) die in Indonesië leidende functies ten bate van de Nederlandse bourgeoisie hebben bekleed. Dit was mogelijk na de moordende uitroeiing van volkeren onder J. Pieterszoon Coen, die in 1621 het gehele eiland Banda ontvolkte, onder Speelman, die Makassar onderwierp (1667), onder Valckenier, die 10.000
Chinezen in Batavia deed uitroeien (1740), onder Rochussen, die bevel gaf Bali te bezetten (1846-1849), onder Van Heutz, die in Atjeh door talloze slachtingen dit gebied wist te helpen veroveren.
Sinds omstreeks 1650 werden de ‘hongi-tochten’ georganiseerd: indien een volk niet uitsluitend wilde leveren aan de Hollanders, werd de oogst verwoest, de bevolking door hongersnood geteisterd. In de negentiende eeuw, sinds 1830, begon het gouvernement zelf de aanplanting ter hand te nemen, ontnam het de bevolking enorme stukken land om daarop koffie enzovoort te verbouwen. Dit ‘cultuurstelsel’ leverde overvloedige winsten op: de ‘batige saldo's’ die naar Nederland vloeiden bedroegen 600 à 800 miljoen. Doch langzamerhand groeide het Nederlandse kapitalisme uit tot een macht die rechtstreeks de koloniën kon exploiteren. De particuliere kapitalisten vervingen de staat onder andere door de Nederlandse Handelmaatschappij (1824), de Deli-maatschappij (1869), de Koninklijke Petroleum Maatschappij enzovoort. Het ‘wingewest’ werd steeds belangrijker. Volgens de Haagse Post zijn in de beste jaren (1923 bij voorbeeld) ruim duizend miljoen guldens naar Nederland gevloeid. Treub, in leven voorzitter van de Nederlands Indische Ondernemersraad, zei dat de zuivere winst kon worden geschat op 300 à 500 miljoen per jaar. Volgens dr. F.G. Waller, toen leider der Nederlandse Werkgevers, en dus zeker matig schatter, bedroeg in 1924 de winst 490 miljoen, in 1925 echter 540 miljoen. Minstens zeventig percent was volgens hem voor Nederlandse beleggers. De waarde der bedrijven in Indonesië, in handen van Europeanen, schatte hij op minstens 4000 miljoen gulden! En men berekent dat nog slechts één vijfde van het eilandenrijk intensief in cultuur is gebracht. De uitvoer overtrof steeds hevig de invoer: er ging veel méér uit dan er inkwam, precies het tegenovergestelde van wat in Nederland gebeurt. In 1924 bedroeg alleen uit Java de uitvoer 910 miljoen, de invoer slechts 467 miljoen. Tijdens de huidige wereldcrisis zijn natuurlijk de
verhoudingen veranderd, doch het meest ten nadele der inlanders. Daar bij de enorme produktie de wereldprijzen te zeer daalden, heeft de bourgeoisie in Indië de produktie tot het uiterste beperkt: de helft der suikerplantages is gesloten, rubberwouden zijn gekapt, vele fabrieken en ondernemingen stilgelegd. Oorspronkelijk waren de inlanders kleine boertjes, doch thans is bijna de helft verproletariseerd: minstens twintig procent koelies, twintig procent stedenproletariërs en vele anderen, die in loondienst staan. Van hen zijn zeker zestig à zeventig procent werkloos: statistieken zijn er niet, doch in Indonesië kan het aantal werklozen worden geschat op een kleine tien miljoen (de totale bevolking bedraagt ruim zestig miljoen) die zonder de minste uitkering moeten uitwijken naar de dessa en daar door liefdadigheid der familie moeten worden onderhouden. Sinds de opstand van 1926-1927 is de rust nooit weergekeerd. Ondanks de doodvonnissen, de verbanningen naar de moerassen van Digoel (‘een luguber oord’ schreef de N.R.C. ‘een heuveltje in een moeras’) en de strenge censuur en strafmaatregelen bleef het rommelen. De vooraanstaande sociaal-democraten keerden zich tegen de opstand en verdedigden de regering. ‘Op een dergelijk verweer moest het wel uitlopen. Aanslagen als deze zijn voor geen bewind te verdragen...’ (Stokvis, Volk, 30 december 1926) ‘Wat daar in West-Java gebeurd is, keuren we af, en begrijpelijk is, dat de Regering die onlusten onmiddellijk heeft onderdrukt, want geen regering kan een dergelijke aanslag op haar gezag dulden. Dat zij de nodige maatregelen neemt om dergelijke onlusten te voorkomen, is evenzeer begrijpelijk.’ (Cramer, zie Volk 7 januari 1927).
De uithongering der Indonesische massa's is echter voortgeschreden. In De Vakbeweging van december 1926 werd berekend dat toen reeds de voeding van de inlander slechts de helft bedroeg van het rantsoen van een gevangene in Nederland. Toch waren toen
| |
| |
de inkomens nog per hoofd ruim acht cent per dag, in de steden zelfs meer. Per gezin leefde men dus (bij voorbeeld vijf personen) van gemiddeld f 2.50 per week. In de steden bedroeg dit meer, doch op vele plantages minder: dikwijls verdiende een gezinshoofd f 1.50 per week. De Nederlandse employé's echter vinden f 100. - per week ‘matig’, de leiders hebben gemiddeld f 300. - per week nodig! De Europeaan had dus ongeveer honderdmaal méér nodig dan de inlander! Daaruit viel het levenspeil te berekenen van de inlander: hij was een pauper.
Sindsdien is de toestand nog zéér verslechterd. Volgens de laatste gegevens leeft de inlander van...twee en een halve cent per dag! En dit is, aldus de N.R.C....voldoende! Deze nuchtere feiten zeggen alles. Een zestig miljoenen-volk, zonder hygiënische verzorging, zonder noemenswaardig onderwijs, ondervoed, dat toch nog een honderd miljoen belasting per jaar moet betalen (dat wil zeggen rechtstreeks) leeft van twee en een halve cent per persoon per dag. ‘Wij hebben - aldus het conservatieve Handelsblad op 1 augustus 1925 - het bloed van de inlander met geslachtsziekten vergiftigd. ... en we hebben in de plaats van zijn cultuur (of begin van cultuur) geen betere, zelfs geen andere kunnen brengen.’ Wel heeft men aan Indonesië honderden miljoenen ontroofd, 't volk uitgeplunderd. En dit heet ‘christelijke beschaving’. Zeker had Multatuli gelijk: ‘er ligt een roofstaat aan de zee, tussen Oost-Friesland en de Schelde!’
| |
De vloot is rood!
Een muiterij als thans is vóórgekomen, is natuurlijk het gevolg van een reeds lang door de omstandigheden gekweekte stemming. In zijn ‘boodschap’ op oudejaarsavond zei de gouverneur-generaal dat ‘we’ maar moesten gewennen aan de honger, die praktisch heerst. Hij noemde dat echter ‘een lager niveau’. ‘Maar hoe dan ook, dat gewennen kan dan toch worden ter hand genomen en als het pijnlijke proces der aanpassing verlopen is, zal ook op dat lagere niveau weer plaats zijn voor blijdschap, tevredenheid en geluk.’ Voor twee en een halve cent per dag. Want de heer A. Mühlenfeld, sociaal-democraat en directeur van het Binnenlands Bestuur, meldt dat gebleken is ‘dat het thans voor volwassenen mogelijk is, zich voor twee en een halve cent per dag te voeden.’ De leden der regering echter hebben dertig gulden per dag! Dus twaalfhonderd maal zoveel als de ‘gelukkig’ verhongerende inlander. Op vragen in de volksraad antwoordde de regering: ‘Voor twee en een halve cent kan blijkens het resultaat der gehouden onderzoekingen in de betrokken streken de volledige dagelijkse voeding voor een volwassene verkregen worden. Bij dit bedrag is niet op de aanwezigheid van eigen voedselvoorraden gerekend. Het aantal dagelijkse maaltijden heeft, voorzover de regering bekend is, dank zij de voldoende voedselvoorraden in geen der onderzochte streken, noch elders, wijziging ondergaan. Een zekere versobering ten aanzien van het gebruik van bijspijzen wordt wel van verschillende zijden gemeld, doch de indruk is nog niet gewekt dat deze maatregel van aanpassing de voedingswaarde der maaltijden aanmerkelijk heeft aangetast. De regering zijn dan ook ondanks het feit dat de aandacht van de Dienst der Volksgezondheid voortdurend op deze mogelijkheid gevestigd wordt, tot dusverre geen
gevallen bekend, waarin de gevolgen van eenzijdige of te zwakke voeding aan de dag zijn getreden. Dat een dagrantsoen ter waarde van twee en een halve cent niet anders dan weinig krachtig kan zijn, kan de regering niet zonder meer beamen.’ Zij kan dus voor twee en een halve cent ook nog krachtig voedsel garanderen! Dit was zo verbluffend, dat zelfs de katholieke Koerier antwoordde:
‘Van ondervoeding weet de regering niets, blijkbaar weet zij ook niet, dat ook vóór de crisistijd hele streken in Midden-Java aan ondervoeding en armoede leden.’ En verder: ‘Twee en een halve cent! Een kip vreet meer aan gabah op per dag, en die heeft geen landrente, zoutaccijns en dergelijke te betalen, heeft ook geen huis en kleding nodig.’
En het blad raadt de leden der regering aan, het ook eens te proberen met twee en een halve cent! In Midden-Java kunnen de mensen niet eens zout kopen!
Deze verschrikkelijke en mensonterende armoe ging met grote geestelijke ondervoeding gepaard. De inlander wil weten, zich ontwikkelen. Doch de regering opent geen scholen: ze
| |
| |
sluit die! Daarop, met hun schaarse middelen, zijn de inlanders eigen ‘wilde’ scholen gaan stichten, waarvoor ze per dag nog zelfs wel één à twee cent schoolgeld opbrengen. Deze scholen zijn natuurlijk meest nationalistische instellingen, ze ontsnappen aan de contrôle der regering en...17 september 1932 kwam plotseling een regeringsmaatregel, volgens welke wilde scholen slechts dàn werden toegelaten ‘indien daarvan geen verstoring van orde en rust is te duchten’. Terwijl men nota bene nog eiste dat de onderwijzers ‘bevoegd’ zouden zijn. Tegen deze ordonnantie is een storm opgestoken van lijdelijk verzet: de scholen blijven bestaan, op massavergaderingen van vaak tweeduizend inlanders werd tegen de regering geprotesteerd. Op Sumatra, waar vierhonderd wilde scholen bestaan, verbood toen de regering zelfs al deze bijeenkomsten. Het broeide! ‘De beweging op Sumatra's Westkust vlamt meer en meer op.’ Niet alleen Mahomed Hatta, doch ook vrouwen als Rasoena Said en Oepik Hitam werden er gearresteerd. Het baatte niets. Ook het Europese onderwijspersoneel, getroffen door bezuiniging en loonsverlaging, kwam in verzet. Op een congres in Batavia werd gesproken van ‘sabotage zonder de kinderen schade te berokkenen’, noemde men de Nederlandse regeringspartijen ‘de doodsvijandinnen’. Twee onderwijzers werden deswege...gearresteerd! Dit tekent de geweldige angst der regering. Doch het gevaar zou nog toenemen. Op 27 januari vergaderden te Soerabaja zeshonderd man Europees marinepersoneel om uiting te geven aan hun ontevredenheid over loonsverlagingen van veertien tot zeventien percent. Op 30 januari weigerden de Europese minderen en korporaals van drie schepen (Java - de grote kruiser - Evertsen, Piet Hein) tezamen met inlands personeel aan te treden. Na een bedreigende en ook sussende toespraak zijn
ze toch nog met de schepen vertrokken, doch van betrouwbaarheid is geen sprake. Op 3 februari sloegen de vlammen naar andere schepen en kampen, waar vierhonderdachtentwintig inlandse schepelingen massaal dienst weigerden, gevolgd door enkele tientallen anderen. In totaal weigerde meer dan twintig procent van het gehele inlandse personeel. Intussen kwamen alarmerende berichten over de armoe der bevolking, die geen geld meer heeft. (N.R.C. 4 februari) In 1933 zal de bevolking lang niet de helft ontvangen van het geld, dat broodnodig is. De laatste hulpbronnen zijn uitgeput: alle sieraden, alle stukjes van enige waarde zijn verkocht, zelfs de poesaka's, de heilige erfstukken. De spaarpot is uitgeput. Wat nu? De Java-Bode wekt op tot...waakzaamheid, maar niet tot steunverlening. Men moet opletten dat het volk krepeert zonder misbaar en zonder opstandigheid, in dit rijkste land ter wereld. Men is bang dat de hongersnood zal leiden tot verzet - dat de inlander niet rustig sterven wil...
Dan komt zondag 5 februari het bericht van de muiterij op de Zeven Provinciën, van de gevangenneming van 16 Europese officieren aan boord, van de inbeslagneming door de inlanders van het schip, dat koers zette naar Soerabaja. De weerklank van deze slag was geweldig in Nederland in alle kringen der bevolking. Massa's verdrongen zich voor de redactiebureaus der bladen - vergaderingen werden spontaan, door de revolutionairen belegd - door talloze arbeiders, door het ‘lagere volk’ werd sympathie met deze inlanders uitgeschreeuwd. Pamfletten werden gecolporteerd, tot sympathie met de muiters werd aangespoord. Oploopjes ontstonden. Bij de marinekazerne in Amsterdam werd de politie versterkt. In Den Helder, de marinehaven, werden in koortsachtige haast maatregelen genomen tegen ‘verrassingen’, want onder de matrozen waren ‘opruiende’ pamfletten uitgedeeld. Eén schrale troost hadden de autoriteiten nog: ‘De besturen der organisaties hebben tot rust aangemaand.’ Ze hebben zelfs een openbare vergadering uitgesteld ‘omdat het onder deze omstandigheden niet gewenst werd geacht’. (N.R.C. 6 februari) En in Indië? Het schip der muiters was op weg naar Soerabaja. ‘De bedoeling is duidelijk, de muiterij in Soerabaja, de vlootbasis, het marinecentrum te doen ontvlammen. De tijding dat het muiterschip in aantocht is, moet daar de gemoederen in vlam zetten. Alles zal er dus op gezet moeten worden om verwezenlijking van dit doel te voorkomen.’ Men wil er vliegtuigen op af zenden, en de Java, de Evertsen, de Piet Hein, met de ònbetrouwbare bemanning, die
| |
| |
nog pas weigerde aan te treden. Intussen houdt het muitende schip goed koers - de navigatie wordt deskundig geregeld. Men kan aannemen dat de Europese bemanning met de inlanders gemene zaak heeft gemaakt. Onder de Nederlandse bourgeoisie ontstaat een paniekstemming, een ongekende uitbarsting van angst en woede. Haar kostbare marine blijkt een waardeloos instrument. De oud-legercommandant Gerth van Wijk wil de marinebonden (die nota bene het personeel zo zoet hielden) ontbinden, hij spreekt van ‘grondige ondermijning der macht’. Het Vaderland eist fascistische maatregelen, onder andere ook al ontbinding der (zo zoete) vakvereniging. ‘Beter geen marine, dan een rode.’ Ook tijdens de oorlog van 1914-1918 bleek het personeel onbetrouwbaar.
‘Bij de nationale betoging van trouw aan de Koningin op 18 november 1918 ontbrak het lagere marinepersoneel. Integendeel waarschuwde een paar weken later een bondsbestuur, dat de onderofficieren onbetrouwbaar zouden worden indien aan hun verlangens niet voldaan werd. In die periode moest dan ook de bewapening der schepen onbruikbaar gemaakt worden en het marineterrein door dienstplichtigen van de landmacht bewaakt worden.’
Zelfs op de handelsvloot broeit het. Heeft niet in 1932 de bemanning van de Rotterdam dit passagiersschip bezet, geweigerd de bevelen uit te voeren (die neerkwamen op onderkruiperij tijdens een staking) en de kapitein gedwongen op te stomen naar Rotterdam, waar de bemanning afmonsterde? De discipline is weggevaagd! De bemanningen gedragen zich als meesters der schepen! Dit voor het gezag en voor de bourgeoisie ontstellende feit heeft de leiders der heersende klasse om redeloze wraakmaatregelen doen schreeuwen. Ene meneer van Sandick, rustig gepensionneerd oudlid van de Raad van Indië zegt van achter de kachel: ‘Het leven der gevangen genomen officieren moet, als het niet anders kan, worden opgeofferd bij de herovering van het schip. Wie niet bereid is voor de eer van het vaderland te sterven, is niet waard dat hij leeft.’ (N.R.C. 7 februari) En de vermaarde politicus H. Colijn, in petroleum en calvinisme ‘doende’, zegt: ‘De hoofdzaak is dat er een klaar geval van muiterij is en dat men die muiterij moet onderdrukken, zonodig door het schip met een torpedo naar de bodem van de oceaan te zenden.’ Welk een laffe moed, daar in Den Haag!
Maar één opmerking moeten we toch maken. Deze zelfde mensen maken zich op Willem de Zwijger te verheerlijken, omdat deze als ontrouw landvoogd, verrader en muiter jegens Filips II, meehielp de nationale onafhankelijkheid van Nederland te bevechten. Waren zijn watergeuzen niet wreder dan de Indische muiters? En waarom deze vroegere Nederlandse muiters en rebellen tegen buitenlandse onderdrukkers te huldigen, als men hun navolgers in Indonesië met de dood bedreigt?
De ‘vaderlandsliefde’ der Nederlandse burgers is een laffe huichelarij, en niet anders dan liefde voor hun brandkast. Zodra een inlander blijk geeft van onafhankelijkheidszin wacht hem: de kogel! Maar leve de ‘Vader des Vaderlands’!
Men kent de droeve ontknoping: één barbaar (wiens naam wordt verzwegen, doch die voor immer is geschandvlekt) wierp uit een vliegtuig een bom. Colijn kon tevreden zijn: tweeëntwintig doden, dertig zwaargewonden. De muiters, die niemand een haar gekrenkt hadden, die de officieren zelfs op erewoord vrij lieten rondlopen, die geen geweld wilden plegen, onder hen is een bloedbad aangericht.
Doch het feit is geschied: inlanders hebben aan de buitenlandse overheersers een oorlogsschip ontnomen en bleken dit geheel te kunnen beheersen, bleken waarlijk er meesters over te zijn. Natuurlijk hebben de moderne marinebonden onvoorwaardelijk de houding der muiters afgekeurd. Wibaut heeft in de eerste kamer ‘het voorgevallene betreurd’. En terzelfder tijd (7 februari) vraagt de sociaal-democraat Drop in zijn interpellatie: ‘Acht de minister het verschoonbaar dat, terwijl bekend moest zijn dat onder de bemanning van de Zeven Provinciën grote gemoedsbeweging heerste, de commandant met een aantal andere officieren het schip verliet om aan de wal deel te nemen aan een feestelijke samenkomst?’ Hoog het gezag!
De arbeidersbeweging links van de S.D.A.P. staande, heeft echter in haar geheel zich solidair verklaard met de muiters. Of het tot daden van saamhorigheid komen zal?
| |
| |
| |
De betekenis der muiterij
De betekenis van de daad der schepelingen van De Zeven Provinciën is deze: een volk van zestig miljoen hongerlijders wordt tot de opstand geprest: het zou een wonder zijn indien deze in de huidige verhoudingen uitbleef. Het enige instrument om dit eventueel verzet te onderdrukken is het militaire apparaat. Doch dit is waardeloos gebleken, juist op dit kritieke ogenblik. Op Bali wordt f 3. - belasting geëist van een pikol padi, terwijl de opbrengst ervan slechts...f 1.25 is. In het regentschap Buitenzorg zijn zestien inlanders die ‘weigerachtig’ waren de belasting te betalen, door de politie mishandeld en afgeranseld. (N.R.C. 8 februari) De inlanders uit leger en vloot hebben familieleden in de dessa. Zij weten wat er geschiedt, dat er honger wordt geleden, dat de toestand onhoudbaar is. En hun gevoelens van saamhorigheid met de getrapte en gearresteerde broeders kunnen ze niet meer onderdrukken: ze staan ook zelve op. De muiters schijnen hun daad aldus te hebben gemotiveerd: verzet tegen loonsverlaging, solidariteit met de gevangen kameraden. Doch het is duidelijk dat veel belangrijker factoren hen min of meer bewust tot deze muiterij hebben gebracht. Immers hier is geen geval meer van loonstrijd. Langs deze weg van onwettelijk verzet kan er geen sprake meer zijn van reformistisch overleg. Het is: erop of eronder. Het is een revolutionaire daad.
Deze daad zelf nu verschilt belangrijk van een gewone dienstweigering of desertie. Ze verschilt er evenveel van als een bedrijfsbezetting van een staking. Bij staking plaatst het proletariaat zich nog op de bodem van het kapitalisme: het bedrijf wordt gelaten aan de eigenaar, de arbeiders verlaten het. De verovering van het bedrijf brengt echter: de revolutie. In 1917 en 1919 kwam de bedrijfsbezetting herhaaldelijk voor in Rusland, Duitsland, Hongarije, later in Italië en in Spanje (1932 en 1933). Daarbij worden de bourgeoisie en de staat onteigend, of althans: daartoe wordt een heldhaftige poging gedaan. Dikwijls bleek het mogelijk dat de arbeiders zelf dan het bedrijf, uit eigen kracht en eigen kennis, voortzetten en beheerden. Dit is thans ook geschied. De nog aanwezige bemanning weet het schip uitstekend te besturen en te beheersen. Dat betekent, zelfs indien we hier slechts met een ‘demonstratie’ van macht te doen hebben, dat het proletariaat oppermachtig is, als het wil.
Deze machtsvorming in het bedrijf zelf, los van de tactiek der machteloze vakverenigingen (die slechts organen zijn om met de bourgeoisie tot een akkoord, een verzoening te komen, en overigens zijn gedegradeerd tot verzekeringsinstellingen met staatssubsidie) los ook van de politieke partijen (die het proletariaat jammerlijk verdelen en in de grond slechts verkiezingsapparaten zijn) deze bedrijfsorganisatie wordt gevormd in de strijd, ja is uit die kamp geboren: ze omvat alle werkenden, erkent hun gelijkwaardigheid ondanks alle verschil in functie; ze heeft slechts één vesting, één organisatievorm: het bedrijf zelf. In de omwenteling zal zij de kern, de cel vormen van de opbouw. In tal van gevallen blijkt de noodzaak (de revoluties leren het ons) dat de arbeiders ook het geweld als economische macht aanvaarden: ten einde bedrijven te veroveren, te verdedigen, voor het militarisme onbruikbaar te maken.
Er kan echter niet genoeg de nadruk op worden gelegd dat een revolutie slechts dan beginnen of slagen kan indien de staat niet beschikt over de manschappen, niet over het materiaal van leger en vloot; noch over de munitiefabrieken, stations, voorraden enzovoort. Dat de arbeiders deze dan dus in handen moeten hebben. Gaan echter de militairen (zelfs beroepsmilitairen!) hiertoe over, dan scharen ze zich rechtstreeks en positief aan de zijde der revolutionairen. Dan is de revolutie ook gewonnen! Met een minimum van, misschien zelfs ZONDER geweld.
We mogen niet veronderstellen dat de muiters van de Zeven Provinciën al deze consequenties overdacht of aanvaard hebben. Misschien was deze daad méér een spontane dan een bewust-overdachte handeling. Doch wat ze beduiden kàn hebben we trachten uiteen te zetten.
We hopen slechts dat indien een revolutie (die door de huidige verhoudingen, door de ònhoudbaar geworden kapitalistische samenleving noodwendig overal aan de orde gesteld wordt)
| |
| |
uitbarst, de oorlog verhindert en de grondslagen van het kapitalisme vernietigt - dat ze zal voeren tot een waarlijk socialistische maatschappij, die grenzen en staten zal opheffen, internationale federaties van bedrijfsorganisaties zal vormen (zoals thans technisch reeds de posterijen internationaal zijn georganiseerd) en ook elke oorlog (nationalistisch of imperialistisch) onmogelijk zal maken. Het socialisme is met militarisme (hoe het ook gekleurd is) en met patriottisme ònverenigbaar. Niet de strijd van gewapende proletariërs van het ene land tegenover die van het andere - doch hun verbroedering, hun vereniging tegenover de gemeenschappelijke vijand: het internationaal kapitalime moeten wij nastreven. De leuze ‘Indië los van Holland’ mag ook nimmer worden aangeheven indien men daarmee bedoelt een Indische nationale staat te stichten met een eigen militarisme - en het Europese proletariaat van het Indonesische te scheiden. Integendeel: de Indonesische massa's moeten hun beste bondgenoten vinden in de Nederlandse arbeidersklasse: niet los van elkaar, doch nauw verbonden in gezamenlijke strijd tegen het Nederlandse en internationale kapitalisme. Hun zaak moet onze zaak zijn - hun strijd de onze - hun leed als het eigene worden bestreden. Eerst dan zal uit hun machtige eenheid de nieuwe samenleving geboren worden.
Dit is niet het einde - dit is het begin van een nieuwe, hevige worsteling om de vrijheid der werkers - hier en in Indonesië. Geestelijk wordt de revolutie voltrokken in de hoofden der proletariërs, daadwerkelijk zal de afrekening niet kunnen uitblijven.
Proletariërs aller landen, verenigt u!
|
|