| |
| |
| |
De onzedelijkheid der christelijke huwelijksmoraal
(april 1929)
Het geweldige vernieuwingsproces dat zich in deze eeuw op elk gebied voltrekt, heeft ook de huwelijksopvattingen grondig en zodanig gewijzigd, dat ze reeds thans voor een overgroot deel niet langer ‘christelijk’ zijn te noemen. Mannen als Edward Carpenter, als August Forel, als Havelock Ellis, en als Freud - om slechts enkele bekenden te noemen, hebben, evenals verscheidene feministen, zoals Ellen Key, hun kritiek gevoegd bij die der grote socialisten, vooral van August Bebel en Otto Rühle, en aldus de grondslagen der christelijke huwelijksmoraal grondig ondermijnd. Toch leven in de moraalopvattingen van de middelmatige mens zovele overblijfselen van zuiver christelijke beginselen, dat omwenteling der huwelijksmoraal wel met de allergrootste moeilijkheden gepaard gaat. Op geen ander gebied is de mens zó conservatief, zó weinig openhartig, zó onvatbaar voor het nieuwe. Vandaar, dat tientallen jaren het seksuele leven gold als een onderwerp waarover het onvoegzaam was te spreken! En nòg moeten tallozen hun schroom, hun fatsoensbegrippen of hun vooroordelen terzijde plaatsen om het vraagstuk te durven aanroeren. Deswege achten wij het nuttig, enkele der meest brandende kwesties hier onder het oog te zien.
| |
Het bijbelse huwelijk
Onmiddellijk dringt zich natuurlijk de belangrijke vraag op, wat eigenlijk volgens de bijbel het huwelijk en wat wel zijn doel is. Ondanks alle tegenstrijdigheden kan men wel reeds spoedig concluderen dat de bijbelschrijvers het huwelijk allen van de zinlijke kant hebben bezien, niet als geestelijke gemeenschap die de lichamelijke veronderstelt, doch als een vleselijke, die het geestelijke schaadt. In het Oude zowel als in het Nieuwe Testament heet het geestelijke element manlijk. Dus moet de vrouw minderwaardig worden geacht.
Het Oude Testament ziet het huwelijk louter als een instelling tot voortplanting van het geslacht. We lezen in Genesis 9: ‘Toen zegende God Noach en zijn zonen en sprak tot hen: Weest vruchtbaar, vermenigvuldigt u en bevolkt de aarde.’ Dit gebod gold lange tijd als heilig. Doch consequent vloeit daaruit voort, dat dan de veelwijverij een deugd moet worden genoemd, omdat polygamie de zekerste waarborg geeft voor een groot aantal kinderen. Geen wonder dat Jakob, Abraham, Salomo enzovoort, meerdere vrouwen bezitten. In II Kronieken 24:3, lezen we dat de priesters dit aartsvaderlijk gebruik goedkeurden. Immers de hogepriester Jojada zoekt daar voor Joas... twee vrouwen, en niet één! Het was later Augustinus, die daarom opmerkte: ‘Indien heden ten dage de polygamie een misdrijf is, komt dat omdat het gebruik ervan is afgeschaft: welk misdrijf kan men Jakob verwijten, meerdere vrouwen te hebben gehad? Indien ge de natuur raadpleegt, heeft hij er zich van bediend om kinderen te krijgen en niet om zijn hartstocht te bevredigen. De gewoonte stond de polygamie toe; geen enkele wet verbood haar. Waarom is zij thans een zonde? Omdat ze tegengesteld is aan de wet en de zeden.’ Deze Augustinus was inderdaad in zijn conclusies consequent: wil men veel kinderen, dan is veelwijverij een deugd!
Nu kan men tegen de polygamie hygiënische
| |
| |
en morele bezwaren hebben die niet licht tellen. Zeker echter is er een belangrijk economisch bezwaar: ze past namelijk geheel in het systeem waarin de man de gezaghebber is over zijn vrouwen, en waarin de heerschappij van de vader (het patriarchaat) tot wet is verheven. De meerdere vrouwen zijn slechts de slavinnen van de man, en de positie der vrouw is in landen waar de polygamie wet is, over het algemeen ongunstig. Immers, de arme, de kleine boer, de proletariër - zij hebben nooit meerdere vrouwen kunnen huwen. Hun bedrijf was te klein voor arbeid en onderhoud van meerdere gezellinnen. Het waren steeds de grootgrondbezitters, de adelijken, de kapitalisten, de vorsten, enzovoort, die geregeld de polygamie aanvaardden.
Ook heden kan men zonder overdrijving zeggen dat de rijken voor het overgrote deel, behalve hun eigen wettelijk erkende, daarnaast andere vrouwen bezitten. Zoals de Grieken (Demosthenes noemt het een gewoonte der welgestelden) naast hun echtgenote nog de slavinnen en de ‘hetaeren’ (courtisanes der oudheid, geestig, onderlegd en schoon) kenden, zo hebben onze fatsoenlijke christelijke huisvaders - mits het geld voorhanden is - hun prostituées, hun maintenees of maîtressen.
De ongunstige, afhankelijke positie der vrouw onder het patriarchaat blijkt duidelijk uit het Oude Testament. Opmerkelijk is al dadelijk, dat de man de godsdienst bepaalt: God is een man. Hij schept Adam naar zijn beeld, daarna pas Eva...uit een rib van Adam. De bijbelschrijvers hebben ons dus willen wijsmaken dat de vrouw slechts kon ontstaan uit de man, hoewel elke man geboren moet zijn uit de vrouw! De Grieken gingen hun daarin voor: hun mythologie zegt bij voorbeeld dat de godin Minerva geboren werd...uit het hoofd van de manlijke god Zeus. Aan hem de eer dat de wijsheid ontstaan kon!
Het is ook Eva die door de satanische slang wordt verleid, en Adam is hun beider slachtoffer. De vrouw werd geminacht. In Genesis 12 laat Abram zijn vrouw Sara (haar zijn zuster noemende) prostitueren door de Egyptenaren, en later door Abimelech, en hij trekt daarvan veel voordeel! In Richteren 19 wordt ons verhaald, hoe een man (en diens schoonvader) zijn eigen vrouw ter verkrachting biedt aan een dreigende menigte, om zelf gespaard te blijven! In het Nieuwe Testament zijn berucht deze teksten uit meerdere: ‘De vrouw ontvange zwijgend onderricht in alle onderdanigheid. Onderricht te geven of zich boven de man te verheffen is haar niet toegestaan; ze moet zich stilhouden. Immers, Adam is het eerst geschapen, daarna Eva. En niet Adam werd verleid, maar de vrouw liet zich verleiden en kwam ten val. Doch zij zullen gered worden door kinderen te baren, indien zij blijven in geloof, liefde en heiligheid, gepaard aan ingetogenheid. Dit is een betrouwbaar woord.’ (I Timotheüs 2:11-15)
‘Evenals in alle gemeenten der heiligen moeten de vrouwen in de samenkomsten zwijgen; want het spreken staat haar niet vrij; zij moeten onderdanig zijn, zoals ook de wet zegt. Willen zij iets leren, dan moeten zij het thuis aan haar eigen man vragen; want het is onbehoorlijk voor een vrouw in een gemeente-samenkomst te spreken.’ (I Corinthiërs 14:34-36)
Doch het Nieuwe Testament gaat verder in de verachting der vrouw dan het Oude. Het voert een nieuw argument aan: de vrouw is feitelijk ‘onrein’.
| |
Het huwelijk een zonde
Het N.T. laat niet na te doen blijken dat het huwelijk zondig wordt geacht. Het wordt dus door de kerk pas van deze zondigheid gereinigd wanneer het, als sacrament, wordt ingewijd en geheiligd. Zoals het ongedoopte kind geldt ook het niet kerkelijk-gezegende huwelijk als onrein. Bijgevolg kan wel de kerk het huwelijk toelaten, doch niet van ganser harte. Huwelijksloosheid acht ze beter. Het celibaat, de ongehuwde staat, roemt ze en gebiedt ze voor haar priesters. De rooms-katholieke kerk steunt hierbij ongetwijfeld op de bijbel. Reeds in Matthéüs 19:12 wordt onder de vele wijzen waarop men zalig kan worden, genoemd de castratie, het uitsnijden der geslachtsdelen. ‘Toen zeiden de leerlingen (nadat Jezus had beweerd dat de man zijn vrouw niet mag verstoten behalve wegens hoererij) tot hem: “Als het zo staat met de verhouding tussen man en vrouw, dan is het niet geraden te trouwen.” Hij zeide tot hen: “Allen vatten dit woord niet; alleen wie dat
| |
| |
gegeven is. Want er zijn ontmanden die zo geboren zijn. Er zijn er die door de mensen zo zijn gemaakt. Er zijn er ook die zichzelven ontmand hebben om het Koninkrijk der Hemelen. Wie het vatten kan, vatte het!”’ Origenes, de Antiochieër Leontius en Jakobus uit Syrië, ja, nog in de vorige eeuw de Russische ‘Skopzen’ vatten het aldus dat ze zich ontmanden. In elk geval noemde Thomas van Aquino de wellust een doodzonde en zei Anselmus dat ‘de vrouw door de duivel gemaakt’ was. Hieronimus meent: ‘Het huwelijk is een schande. Al wat men eraan doen kan, is het te verontschuldigen en te heiligen’, dat wil zeggen tot een sacrament te maken. Evenals Origenes schreef: ‘Het huwelijk is iets onreins, een middel tot het zinlijke.’ Thomas van Aquino acht de vrouw ‘een snelwassend onkruid’ en ‘een onvolkomen mens’. Tertullianus vervloekt haar: ‘Vrouw, ge zult steeds in lompen gaan en in droefenis, de blik der ogen vol tranen van rouw om te doen vergeten dat ge het mensengeslacht hebt te gronde gericht. Vrouw, gij zijt de poort tot de hel!’ Op het concilie te Mâcon (585) is eerst na zeer lange discussies beslist, met veel tegenstand, dat de vrouw ‘homo’ kon worden genoemd, dat wil zeggen een mens gelijk de man, met een ziel!
Het huwelijk dat werd gevonnist, gold als een zuiver zinlijke, dus veroordeelde gemeenschap. In de biechtstoel moeten de onbeschaamdste vragen dienaangaande gesteld beantwoord worden ter verlossing van de zonde, waarbij echter de waarlijke onzedelijkheid schuilt in de onreine gedachten van de priester en niet in de seksuele daad. Ook de ‘Theologia moralis’ van de Heilige Alphons M. de Liguori, die op dit gebied eenvoudig pornografisch is door de ziekelijke belangstelling voor het seksuele leven, leert: ‘Het huwelijk is het sacrament der gedoopten, volgens hetwelk man en vrouw elkander wederkerig hun lichaam aanbieden tot een voortdurende levensgemeenschap, tot het verwekken van kinderen en tot stilling der zinlijke begeerten.’ (deel VI)
In I Corinthiërs 7 vindt men de christelijke beginselverklaring inzake het huwelijk. De strekking daarvan is dat het celibaat het beste is; doch wanneer men huwt, dan moeten er kinderen worden voortgebracht ter delging van de schuld, als een soort straf ‘Wat nu datgene betreft waarover gij mij schreeft - aldus “Paulus” - het is goed voor een mens geen vrouw aan te raken; maar om hoererij te voorkomen moet elke man zijn eigen vrouw hebben en elke vrouw haar eigen man.’ De schrijver is zelf ongehuwd. ‘De ongehuwden en de weduwen zeg ik, dat het goed voor hen is, te blijven zoals ik. Maar indien zij zich niet kunnen beheersen, laten ze trouwen, want het is beter te trouwen dan van begeerte te branden. Aan de gehuwden beveel niet ik, maar de Heer, dat de vrouw zich niet van haar man mag scheiden - en dat de man zijn vrouw niet mag verstoten. “Het celibaat dient ter ere Gods.” De ongehuwde is bezorgd over de dingen des Heren, hoe hij de Heer zal behagen; maar de gehuwde is bezorgd over de wereldse dingen, hoe hij zijn vrouw zal behagen!’ De conclusie is dus: Wie trouwt doet goed, die niet trouwt doet beter. De losmaking uit het huwelijk had reeds Jezus geëist, ja, de ontbinding van het gezin: ‘Ik ben gekomen om verdeeldheid te stichten tussen een mens en zijn vader, een dochter en haar moeder, een schoondochter en haar schoonmoeder, en 's mensen huisgenoten zullen zijn vijanden zijn. Wie vader of moeder meer liefheeft dan mij, is mijns niet waardig, en wie zoon of dochter meer liefheeft dan mij, is mijns niet waardig...’ (Matthéüs 10:34-38).
Afgezien van tegenstrijdigheden zien we dus als christelijke beginselen erkend: 1. Het huwelijk en de vrouw zijn op zichzelf minderwaardig. 2. Wordt het huwelijk gesloten, dan diene het tot het voortbrengen van veel kinderen. 3. Het huwelijk zij onverbrekelijk.
Daarbij gelden de onder 2. en 3. genoemde eisen ongeveer als bezoekingen en straffen, als boetedoening voor de zonde die bedreven wordt!
| |
De vrijmaking van de vrouw
De seksuele drift in de mens is een levensdrang, en als zodanig natuurlijk en noodwendig. Dat ze vuil of onrein zou zijn, is een gevolg van de onreinheid van de christelijke geest zelf, die zich in de paringsdaad in haar ware, dierlijke gedaante ziet en van zichzelf schrikt. Wie echter de geslachtsgemeenschap ziet als volledige éénwording van twee
| |
| |
mensen, niet slechts lichamelijk, doch ook in gevoel en geest - wie haar erkent als daad van liefde, als begeerte naar eenheid met wie van ons gescheiden was en die we toch liefhebben, dan is ze volledig gerechtvaardigd. De erotiek, de dienst jegens Eros, is de dienst aan de ‘God der Liefde’ in algemeen-menselijke (niet in godsdienstige) zin. Doch nooit mag de liefde van de rede verlaten zijn, nooit mag de blinde drift ongebreideld zegevieren. Evenmin als de hongerige mens nog een roofdier is, mag de verliefde of liefhebbende een zeer onwijze kater worden. Niet dat iemand hier als farizeeër de eerste steen zou hebben te werpen op zijn volgens hem dwalende medemens. Doch bij alle zwakheid van onszelf en anderen, al moge dan geen vonnis worden geveld, blijve het besef, dat toch het ideaal moet zijn: de hartstocht door de rede geleid, beheerst, veredeld, dienstbaar gemaakt aan geluk van hoger kwaliteit!
De kerk echter heeft plomp de passie veroordeeld, verminkt, mishandeld, vergiftigd - zonder haar ooit de baas te worden. De ‘celibataire’ priesters leden het meest aan de obsessie van het seksuele element, aan hysterie, aan seksuele bezetenheid, die tot de ongezondste daden leidde. Wilden ze dit voorkomen, homoseksualiteit en sadisme vermijden, dan namen ze deel aan het seksuele leven, zoals het grootste deel dat steeds heeft gedaan, en dan zijn ze gedoemd huichelaars en knoeiers te wezen.
Wanneer echter het geslachtsleven uiting is van liefde, dan is het huwelijk de verwerkelijkte kameraadschap. Dan wordt beseft dat het persoonlijk geluk slechts mogelijk is door het gezamenlijke, dat de individuele vrijheid slechts wordt gewaarborgd door die van anderen. Dan moet de vrouw gelijkberechtigd worden met de man. Zeker, ze is anders van aanleg, en dus voor ander, specifiek vrouwelijk werk geschikt. Doch deze verschillende functies mogen geen ongelijkheid meebrengen. En vooral zij die een sociaal ideaal bezitten, begrijpen dat zonder vrijmaking der vrouw nooit de vrijmaking der mensheid mogelijk is; dat zolang de vrouw slavin blijft, zij slavenkinderen opvoedt en geen zelfstandige persoonlijkheden maakt van haar kinderen. Dat de conservatieve vrouw, uit het openbare leven geweerd, een rem en een struikelblok is voor de sociaal-politieke strijd van de man. Kortom, dat geen betere maatschappelijke toekomst mogelijk is als de vrouw niet meestrijdt. Prachtig zegt het Nietzsche: ‘Niet slechts voort moet gij u planten maar omhoog!. ... Huwelijk, zo noem ik de wil van twee om datgene te scheppen wat méér is dan zij die het schiepen.’
| |
Het grote gezin
De geschiedenis van het grote gezin na te gaan in de loop der eeuwen is, zelfs schetsmatig, hier onmogelijk. Het is over het algemeen de steeds weerkerende historie van overtollige mensen die rovers worden (de Noormannen), roofridders (de kruisvaarders), beroepssoldaten, landverhuizers en...stedenproletariërs. Want als we ons tot de huidige kapitalistische maatschappij bepalen, dan zien we dat de geestelijkheid wel de gezinsbeperking verbiedt en het grote gezin propageert, maar... voor de arbeiders. Immers de bourgeois, die hun kinderen bestemmen voor de opleiding tot de gezags- en intellectuele functies, weten dat kinderbeperking noodzakelijk is om de positie hunner nakomelingen zo veilig mogelijk te stellen: een teveel zou de levensstrijd te zwaar maken. Van een ministerie dat in Frankrijk enkele jaren geleden geweldige propaganda maakte voor grote gezinnen (men had soldaten nodig, tegenover 't Duitsland der toekomst!) bleek, dat de negentien ministers zèlf slechts tweeëntwintig kinderen telden, allen tezamen. In Nederland ziet men dat met toenemende welstand het kindertal àfneemt. Van 1877-'97 bleek dat de armsten gemiddeld per gezin vijf en een half kind telden, de welgestelden minder dan vier. Gezinnen met zes kinderen of meer trof men twee maal zoveel aan bij de armen als bij de rijken! Sindsdien zijn die cijfers gedaald, maar het verschil is gebleven.
In het algemeen is een bevalling in een arbeidersgezin in het geheel géén ‘blijde gebeurtenis’. Wat geschiedt er met de arbeidersvrouwen? Zij zijn meer dan ooit gebonden, slavinnen van huishouden en gezin, nooit zullen ze zich ontwikkelen: ze zijn produktieapparaten, fokdieren en huissloven. De geestelijkheid houdt op deze wijze de vrouwen van elke eman- | |
| |
cipatie af. Dan blijkt bovendien, hoevele gehuwde vrouwen vroegtijdig sterven. Het percentage der gehuwde vrouwen, die op een niet hoge leeftijd sterven, is tien tot dertig procent hoger dan dat der ongehuwden.
Doch wat is het lot der kinderen? Slechte opvoeding, tuberculose, ondervoeding, een treurige toekomst als loonarbeider, soldaat, werkloze! Waarlijk, het lot der arbeiderskinderen is weinig benijdenswaardig. Op onverantwoordelijke en ongebreidelde wijze hun aantal te vermeerderen is: misdadig! In dat opzicht spreekt de statistiek boekdelen. In Engeland bleek de gemiddelde lengte van kinderen van tien jaar bij de rijken veertien centimeter méér dan bij de armen! In Duitsland kwamen bij de slechtstbetaalden vier maal zoveel gevallen voor van tuberculose als bij de bourgeoisie! In 1908 in Berlijn bleek, dat van kinderen uit grote gezinnen bijna de helft stierf, van die uit kleine gezinnen slechts twintig procent. Dit was het geval in arbeidersgezinnen. Bij de welgestelden stierf in de grote gezinnen slechts zeventien procent, in de kleinere minder dan zes procent der kinderen. Bij de arbeiders stierf veertig procent, bij de bourgeois slechts tien procent der kinderen!
Deze cijfers spreken een ontstellende taal. Men ziet bijvoorbeeld dat in Frankrijk, met zijn kleine gezinnen, de sterfte ongeveer vijf achtste was van die Saksen, met zijn grote arbeidersgezinnen. Voor Nederland is kenmerkend de stijging van 't geboortecijfer in het katholieke zuiden, gepaard gaande met hoge zuigelingensterfte!
De bewuste kinderbeperking, die het geboortecijfer doet dalen, doet echter het sterftecijfer der zuigelingen geweldig afnemen. In Nederland is van 1840-1927 het geboortecijfer met dertig procent gedaald. De zuigelingensterfte echter nam met zeventig procent af! Hoeveel sterker het ras werd (verzorging, hygiëne, enzovoort, namen toe) bewijst het feit, dat het sterftecijfer in het algemeen in die tijd met zestig procent daalde!
De gemiddelde ouderdom van 1870-'79 was voor mannen en vrouwen achtendertig en een half en veertig en een half jaar. Van 1910-1920 echter: vijfenvijftig en zevenenvijftig jaar. Een toeneming in levensduur van bijna vijftig procent.
In alle landen daalt het geboortecijfer, wat zeer gelukkig is. In Engeland nam het van 1924-1927 zelfs af met bijna twaalf procent! Toch blijft de toeneming der bevolking nog schrikwekkend, omdat veel minder kinderen en mensen sterven. Europa heeft sinds de oorlog blijvend ongeveer zeven miljoen werklozen, Noord-Amerika drie tot vijf miljoen, Engeland meer dan een miljoen, Nederland gewoonlijk honderdduizend. De bevolking van Nederland was in 1829 ruim twee en een half miljoen, in 1929 ruim zeven en een half miljoen! Die stijging is onrustbarend; gaat ze voort, dan zou Nederland in het jaar 2000 wel vijftien miljoen mensen tellen! Men heeft berekend, dat in Nederland elk jaar 100.000 zielen méér geboren worden dan sterven, en dat hiervan 25.000 loonarbeiders worden, die werk en brood behoeven! De aarde telde in 1870 nog 1400 miljoen, in 1920 reeds 1700 miljoen zielen. Telkenjare komen er 62 miljoen bij. In Hindustan is de laatste vijftig jaar de bevolking verdubbeld, in Japan steeg ze van 38 tot 57 miljoen (1880-1920). In Duitsland bedraagt het geboorteoverschot ruim 800.000, in Europa ruim drie miljoen per jaar!
Men vraagt zich ontsteld af, waar dit heen moet, want het bewoonbare gebied der aarde is zeer beperkt geworden. Zelfs omwenteling in de produktieverhoudingen (toch altijd een wissel op de toekomst) zou aan de onrustbarende toeneming der bevolking slechts het hoofd kunnen bieden door terugkeer tot een lagere levensstandaard. Men zal zoveel grond en produktiemiddelen voor de nieuwgekomenen moeten reserveren, dat allen hun behoeften steeds meer zouden moeten beperken. Hoeveel groter zal nog de ellende worden in het kapitalisme, dat de levensstandaard nog méér omlaagdrukt! Dat in de strijd om grondstoffen en koloniën, zie onder andere Italië en Japan, nòg veel meer tot imperialisme, oorlogszuchtige expansie en oorlog wordt geprikkeld wanneer het te kampen heeft met binnenlandse moeilijkheden, verwekt door werkloze en slechtbetaalde arbeiders. Men kan niet anders zeggen dan dat de grote arbeidersgezinnen een ramp betekenen voor de arbeidersklasse.
De oplossing ligt voor de hand: ze is te vin- | |
| |
den in de bewuste beperking van het kindertal, waarnaar het Nieuw-Malthusianisme, dat in de Hollandse doctoren H. Treub en Rutgers zulke uitnemende pleitbezorgers heeft gehad, steeds heeft gestreefd. Over de ‘techniek’ tot voorkoming van zwangerschap is het hier niet de plaats te spreken. Het beginsel is onaanvechtbaar. De farizeeërs, die de misdadige politiek voeren ‘dat God wel zorgen zal voor de zijnen’, weten zelf al te goed dat deze fictieve god altijd en altijd weer de mensen aan hun lot overlaat, en dat, als ze zichzelf niet redden, geen god uitkomst brengt, geen god de werklozen voedt, de tuberculose opheft of het tekort aanvult! Zelfs de christelijke streken, de katholieken inbegrepen, tonen een steeds toenemend ongeloof in de hulp gods; ze bewijzen ons steeds meer, dat de gelovigen evengoed het geboortegetal beperken, want het geboortecijfer daalt. Doch door de onwetendheid en onkunde is hier de abortus provocatus, de afdrijving van de verwekte vrucht, aan de orde van de dag. Wanneer deze nu medisch als een wetenschappelijke operatie wordt toegepast - zoals in Rusland mogelijk is - dan is bij goede nazorg het gevaar gering. Waar een dergelijk ingrijpen echter verboden is in Europa, geschiedt de abortus clandestien en vaak door vergiftiging of ondeskundige verwonding, zodat - als het kind al niet ongelukkig soms toch ter wereld komt - de schade aan de gezondheid der vrouw onberekenbaar groot is.
Alles dus pleit voor de voorkoming van de zwangerschap. De theorie dat men zich moet ‘uitleven’ en dus de natuurdrift haar gang moet laten gaan, vindt nergens aanhangers. Moet de dronkaard, de driftkop, de fanaticus zich maar ‘laten gaan’? Integendeel, het wordt hem zwaar aangerekend. Doch de kinderproduktie - niet ter wille van de kinderen, doch slechts uit blinde hartstocht en gebrek aan verantwoordelijkheid - zou maar ongebreideld moeten voortgaan, tot schade voor de ouders, de kinderen, de maatschappij en het ras. Wanneer men de bliksem, de overstroming, de ziekte-epidemie weerstaat en beteugelt, waarom dan niet de rampzalige gevolgen voorkómen van een even sterke natuurdrift, de voortplantingsdrang, die weliswaar onuitroeibaar is en bevrediging eist, doch wier gevolgen kunnen worden afgeleid, zoals men de gevolgen van een bliksemslag voorkomt?
Uit de reeds genoemde cijfers blijkt dat het ras buitengewoon verbetert door kinderbeperking: de algemene sterfte neemt af, de levensduur vermeerdert, de gezondheid vaart er wel bij. De eugenese (rasverbetering), die een goed geslacht wenst door bewuste voortbrenging, kan slechts resultaten bereiken door deze bewuste regeling van het kindertal. Minder kinderen - meer geluk!
| |
Het huwelijk van de toekomst
Het huwelijk van de toekomst zal dus de vrijheid van man en vrouw doen toenemen, de gezondheid en toekomst der kinderen veiliger doen zijn. Zal daaruit niet voortkomen de huwelijksontbinding? En moet als rem niet de onverbreekbaarheid van het huwelijk worden hersteld?
Het aantal echtscheidingen neemt in alle landen geweldig toe. Het is waar. Maar het is goed en noodwendig, want vele schijnhuwelijken worden aldus opgeheven. Het leven ‘als kat en hond’, zonder diepere genegenheid, als voortzetting van een eenmaal begane fout, is veroordeeld. Wie zich vergist, moet daarvoor niet zijn gehele leven boeten. En de ontwikkeling kan óók de gehuwden uit elkaar drijven. Wat geen God ooit heeft verenigd, late men scheiden! Mits voor de opvoeding der kinderen worde zorg gedragen, zij elk huwelijk een volledig vrije verbintenis, te allen tijde opzegbaar, met gelijke rechten en plichten voor man en vrouw.
Zal het de gemeenschap van ongehuwden niet in de hand werken? De huichelaars die neerzien op de ongehuwde moeder, die haar harteloos willen uitsluiten, moeten zeer voorzichtig zijn. Immers bijna altijd komt de geslachtsgemeenschap voor zonder huwelijksband. Meestal leidt dan zwangerschap tot een huwelijk, maar lang niet altijd. In Nederland zijn jaarlijks drieduizend ongehuwde moeders. Maar in Amsterdam bij voorbeeld was veertig procent der vrouwen al zwanger vóór het huwelijk, en zag vijfentwintig procent der eerstgeborenen reeds zes maanden na het sluiten van het huwelijk het levenslicht. In Berlijn is vijfen- | |
| |
veertig procent, in Dresden zestig procent der vrouwen reeds vóór het huwelijk zwanger. Op het Duitse platteland was het percentage zelfs... zesenzestig! De huwelijksloze geslachtsgemeenschap is dus vrij algemeen reeds thans gewoonte. En voor de toekomst? Sommige mensen zullen niet meer huwen en zeer losse verbintenissen aangaan op velerlei wijzen. Reeds thans is dat op grote schaal het geval, en niets is ertegen, mits deze vrijheid slechts de verantwoordelijkheid insluit voor eigen daden. Anderen zullen behoefte hebben aan meerdere mannen of vrouwen, zoals thans reeds (en altijd!) in duizenden gevallen voorkomt! Dan is juist de voorkoming van zwangerschap een vereiste, teneinde alle nadelige gevolgen van polygamie en polyandrie (het leven met meerdere vrouwen of mannen) zoveel mogelijk te verminderen.
Doch het gewone monogame huwelijk, van één man en één vrouw, zal zich wel grotendeels handhaven, hoewel het hopelijk zal ophouden te zijn een egoïstisch particulier familiebedrijf, dat zich van de noden der gemeenschap niets aantrekt. Integendeel zal het dan een cel, een kern zijn van de samenleving en zullen de kinderen niet een soort particuliere eigendom zijn, doch waarlijk ‘kinderen der gemeenschap’. Ouderen en kinderen, beide moeten tot gemeenschapswezens, met solidariteit en verantwoordelijkheidsbesef, worden opgevoed!
Vóór alles dus: een gezonde seksuele opvoeding moet allen gegeven worden, opdat ze gewapend zijn tegen de vele ongewenste gevolgen van een natuurdrift die als seksuele drang geweldig sterk is. In vrijheid zoeken elkander man en vrouw, en naar ziels- en geestverwantschap huwen zij. Niet een gedwongen daad - niet een koop of verkoop - niet een wettelijke prostitutie zij het huwelijk der toekomst. En zal de vrijheid de duurzaamheid van het huwelijk aantasten? We geloven het niet. Terecht zegt Otto Rühle: ‘De meest vrije mens misbruikt de vrijheid minst,’ en we geloven dat wanneer de vrije, niet-beïnvloede keuze, de vrije omgang der seksen en de seksuele opvoeding zullen bestaan, het aantal mislukte huwelijken zal afnemen, en dat de min of meer duurzame monogamie zich zal handhaven, op betere grondslagen dan thans. Dat de kameraadschap en het geluk in het huwelijk zullen toenemen. Dat de mensheid erdoor gemakkelijker in zal slagen haar toekomstidealen te verwerkelijken!
N.B. De bronnen, waaruit deze brochure is samengesteld, zijn vrij talrijk. We noemen slechts: A. Bebel: De vrouw en het socialisme. Otto Rühle: Die Sozialisierung der Frau. Havelock Ellis: Psychologie der seksen. August Forel: Het sexueele vraagstuk. F. Brupbacher: Kindersegen und keine Ende? A.L. Constandse: Grondslagen van het atheïsme. |
|