De Gids. Jaargang 132
(1969)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 16]
| |
God is het kwaad
| |
InleidingDe godloochenaar Schopenhauer heeft geschreven, dat ‘gedurende de gehele christelijke periode het theïsme als een drukkende nachtmerrie op alle geestelijk, vooral filosofische streven rust en alle vooruitgang belemmert of verminkt.’ De godsidee, de waanvoorstelling en het wanbegrip ‘god’ beide heeft de Franse socialist Proudhon overgeleverd aan de | |
[pagina 17]
| |
honende verachting der zich bevrijdende mensheid in een korte en kernachtige zin: ‘God is het kwaad’. Deze brochure zal een samenvatting zijn van de gronden waarop ik gemeend heb op velerlei vergaderingen onder dezelfde strijdleuze de godsdienst te moeten aanvallen en verwerpen. Men heeft bezwaren geopperd tegen de titel: ‘god’ als absolute idee zou zich kwalijk kunnen verhouden tot het ‘kwaad’ als betrekkelijke idee. Doch het volstrekte, onveranderlijk zijnde wordt slechts gedacht ten einde het op te heffen en te negeren in de relatieve, veranderende, wordende werkelijkheid. Aldus is het godsbegrip gedoemd onder te gaan aan eigen onhoudbaarheid; gedacht als het eeuwig goede is het veroordeeld te verkeren tot het kwade. Dat de Hollandse filisters en politieke kwakzalvers voorgegeven hebben zich hevig geërgerd en getroffen te gevoelen door de term ‘God is het kwaad’ heeft ons in genen dele verwonderd. Reeds Schopenhauer wist dat godsdienst was ‘een kreupelbos, waarachter struikrovers zich verbergen.’ ‘De godsdienstige ijver van de filosofen en de groten was slechts een politieke vroomheid.’ Terecht. Niet zozeer het heilig huisje der overtuiging als wel het allerheiligste brandkastenburgerdom in de tempel van het goddelijke gezag liep gevaar. In schier geen enkele van de vele plaatsen waar ik over dit onderwerp sprak, zijn ingezonden stukken, raadsdebatten, kanselvermaningen en zelfs verordeningen tegen de godslastering uitgebleven. Het weekblad De Vrijdenker verzamelde het voornaamste in zijn kolommen; de honden blaffen, doch de karavaan gaat voort. Menig makelaar in goddelijke getuigenis achtte zich verplicht zijn gebalsemde mummie te beschermen tegen het licht, opdat niemand bemerken zal dat god dood is. Dat de adem der gedachte zijn as verstrooie... | |
Bedwelmende religieEr is meer verwantschap tussen opium en godsdienst dan de meeste mensen dromen kunnen. De werkelijkheid bestaat slechts in de beweging, en beweging, wording, strijd zijn gevolg der onbevredigdheid, der onverzadigde behoefte welke roept om voedsel. Het ganse begerige streven der mensheid naar geluk, onverzadigbaar en derhalve eeuwigdurend, vindt zijn grond in de ontevredenheid en onvoldaanheid. In die zin is alle honger voorwaarde tot het genot der verzadiging en is in alle geluk het lijden voorondersteld en opgeheven. De ware genieting welke het leven tot waarde maakt, is niet de toestand van onbevredigdheid en honger, evenmin die van zatheid, volheid, begeerteloze voldaanheid. Het geluk en het genot schuilen in de daad, in de werkzaamheid der bevrediging; het materiële en zinlijke genot in het stillen van honger en dorst, in de seksuele toenadering; het morele geluk in de daad van liefde en solidariteit of in die van haat en scheiding; de intellectuele genieting in het oplossen en doorvorsen van het probleem. Doch nimmer komt de dag waarop wij zeggen zullen: voor ons is geen nieuw geluk te veroveren, geen andere begeerte te voldoen. Want het aantal onzer behoeften, wier bevrediging ons leven bouwt, is eindeloos, zodat we in de strijd om middelen ter verzadiging ons lichaam zelfs verbruiken en verslijten, onszelf verteren als voedsel tot ons genot. Doch de mens als verbruiker is een gevaar voor wie het monopolie in dit verbruik opeisen voor zichzelf; hij is een gevaar voor de priesters en theologen, zodra hij voedsel zoekt tot bevrediging zijner redelijkheid en weetgierigheid; hij is een bedreiging voor het particularisme en kapitalisme dat zich de eigendom toekent van verbruiksmiddelen en arbeidskracht van anderen; hij is de vrees der ‘grote maaiers’, die hun gezag slechts kunnen handhaven door naar willekeur en absoluut te beschikken over levens en lichamen hunner medemensen. Hij is opstandeling geworden in de rechte zin des woords, want hij verheft zich uit de ellende en het lijden, herhaaldelijk en onvermoeid, hij staat op uit de slavernij en de nietswaardigheid. Hij wil zichzelf tot waarde maken, niet langer eigendom en onteigend zijn. Hij eist het zelfbeschikkingsrecht over zichzelf en de onaantastbaarheid zijner persoonlijkheid; werelden van traditie en pyramides van begraven goden schudt hij van zich om de stof, de aarde en de natuur te beheersen en te temmen en vrij te zijn door eigen macht, menselijk vermogen en manlijke energie. ‘De tijd is nabij’, laat Ibsen in zijn Kaiser und Galiläer zeggen, ‘dat de mensen niet | |
[pagina 18]
| |
meer behoeven te sterven, om als goden op aarde te leven’, dat ze ‘hun lot in eigen handen nemen’ en de natuur bedwingen door de rede, de rede in overeenstemming brengen met het natuurlijke geluk: ‘Pan in logos en logos in Pan’. Dat de mens als Max StirnerGa naar eindnoot1. het zal durven uitroepen, dat geen namen hem meer uitdrukken en geen god hoger is dan hij, omdat niets hem heilig is, alles dient tot zijn geluk. ‘Is de wereld òns, dan komt ze niet meer tot macht tegen ons, maar met ons.’ En zie hoe alle monnikskappen schudden en theologen hun sujetten te werk stellen; hoe de Droogstoppels hun koloniale handel bedreigd en hun winsten in gevaar zien, en hoe de van god verkoren generaals de koppen bijeen steken. En deze predikers des doods hebben slechts één roep: Doodt de begeerte, snijdt uw hartstochten uit, smoort uw behoeften. Weest een lam gods, geduldig, lankmoedig, nederig, gehoorzaam tot lijden en sterven! ‘De Kerk bestrijdt de hartstocht met uitsnijding in deze zin: haar praktijk, haar kuur is het castracisme. Ze vraag nooit: hoe veredelt, hoe vermooit men een begeerte - ze heeft te allen tijde de nadruk der discipline gelegd op de uitroeiing...Maar de hartstochten in de wortel aangrijpen is het leven zelf in de wortel aantasten: de praktijk der Kerk is levensvijandig.’ (Nietzsche)Ga naar eindnoot2. Ze verhindert het persoonlijk-grote want ze leeft slechts uit het massale-kleine. Ze weerstaat de rebellie van de lijdende sterken om te bestaan door de ondergaande zwakken die in het leed vroom worden. ‘Een genie met zwakke passies is ondenkbaar’, zegt Schopenhauer. Doch welk belang zou de kerk hebben bij de hartstochten ener in de natuur wortelende genialiteit! Ze heeft slechts belang bij het niet-bevredigen dezer behoeften, bij het doven der begeerte in 't opium van de geest. Als de enige Eigenaar, gezaghebber en koning stelt zij de absolute geest gods, die voor zich alle kracht, alle liefde, alle vermogen zou opeisen, hij is alles - de mens is niets. ‘Hebt uw naaste lief als uzelve’, zegt de godsdienst, maar wijl de mens zichzelf in het geheel niet mag liefhebben, blijft de naaste niets dan het gebrek aan liefde. In naam van dit monsterachtige ego ‘god’ wordt de mens uitgehongerd en bedwelmd, opdat hij deze rampzaligheid verdrage. En als een lawine is deze ontzettende, gruwelijke en levensbespuwende campagne - is deze kruistocht waardoor de mens aan de schandpaal zijner waardigheid genageld werd alle eeuwen door voortgerold, tot ten slotte een deel der mensheid verslaafd was aan godsdienst als een lijder aan de morfine, tot voor de uitgehongerden waarlijk de godsdienst een behoefte en de bedwelming noodzaak was geworden, totdat de ongelukkigen op aarde zichzelf naar de hemel gingen verwijzen. En deze massale, langzame zelfmoord, dit ondergaan in berusting noemde men godsdienst; men predikte hem, men verbreidde hem over de aarde. Terecht zegt Nietzsche: ‘Wat nemen onbeschaafde volken het eerste van de Europese over? Brandewijn en christendom. En waaraan gaan ze het spoedigst te gronde? Aan deze beide bedwelmingsmiddelen...’ | |
Gespleten almachtHet is in deze brochure reeds meermalen tot uiting gekomen waardoor de godsdienst bestaat: door de eenzijdigheid welke de tegenstrijdigheid weigert te erkennen. Indien er een god was als zich openbarende eenheidskracht zou de tegenstrijdigheid niet kunnen bestaan, niet in godsdienst en wetenschap, niet in godsdienstoorlogen, niet in het door ‘goddelijke’ mensen verketteren en verbranden van ‘duivelse’ individuen. Hoe te verklaren, als god de katholieke kerk wilde, dat hij dan óók de protestantse deed ontstaan? Vanwaar komt de Franse god in de oorlog, als de Duitse god ‘zijn’ volk tot de krijg aanvoert? Ja, vanwaar de duizenden godsdiensten die met elkander concurreren en elkaar beoorlogen? Als het gezag uit god is, waaruit stamt dan de revolutie? ‘Waaraan de schuld’, vroeg Heine in zijn ‘Laatste gedichten’. ‘Is onze heer soms niet gans almachtig? Of steunt hij zelf het misbruik? Dat ware toch te ... verachten!...Zo vragen we eindeloos, tot met een hand vol aarde, men ons de mond stopt. Altoos! Maar heeft zo'n antwoord waarde?’ De moderne wijsbegeerte heeft feitelijk de gehele grondslag van de godsdienst ondergraven, door de onmogelijkheid te erkennen de krachten in de werkelijkheid tot één Alkracht te herleiden. In de fysika heeft men te doen met krach-Ga naar eindnoot3. | |
[pagina 19]
| |
ten die elkaar tegenwerken, opheffen soms, in positieve of negatieve richting gaan. Is het geen goochelarij hier te spreken van de Alkracht, waar slechts sprake zijn kan van zich nimmer verzoenende, uiteenlopende krachten? Hegel weet in zijn wijsbegeerte, dat de werkelijkheid uit twee beginselen: geest en natuur, moet worden verklaard, hoewel hij de laatste dan ‘verkeerde idee’ noemt, met de opmerking echter dat het ene niet zonder het andere is te denken, doch dat ze ‘ongescheiden onderscheiden’ zijn. ‘De natuur kan van de geest in het geheel niet worden weggelaten, behoort tot de geest.’ Leidt Schopenhauer niet de werkelijkheid af uit onredelijke wil en redelijk intellect, in eeuwige strijd met elkander? Heeft Von Hartmann niet een tweeledig beginsel moeten aannemen als het ‘onbewuste’, die van redelijk denken en onredelijk willen? We beweren niet dat deze denkers niet sterk onder invloed hebben gestaan van christelijke opvattingen en theologische tradities. Maar ze hebben gebroken met de godsidee in deze zin, dat ze begrepen dat de werkelijkheid niet uit één beginsel is af te leiden, wat Alois Riehl in zijn Inleiding tot de hedendaagsche wijsbegeerte scherp heeft in het licht gesteld: iedere wijsbegeerte die uit één beginsel alles zou willen afleiden, zou tot de ondergang zijn gedoemd. Het sterkst komt dit wel uit in de opvatting van het kwaad, van de zonde. Enerzijds wordt ons voorgesteld, dat god de drager is en verwerkelijker van het leven, ook van het morele. Het is er; het moet een oorzaak hebben. ‘God’, zegt de gelovige, alsof die dan géén oorzaak zou moeten hebben! Die god is de grond van alle morele daden... Stop! schreeuwt de gelovige. Alleen van de goede! En wie is dan oorzaak der zondige daden? Dat ís de mens! Dus de mensenwil is niet gebonden aan gods wil? Die wil is vrij... Maar dan toch slechts zo vrij als god hem vrij wil hebben. God gaf hem derhalve het vermogen, de neiging, de mogelijkheid tot de zonde, de vrijheid daartoe? God verwerkelijkte dus ook de zonde, waar ze bestaat? ‘Bij gelijkenis gesproken is God als een vader, die tegen de kinderen die mondig genoeg zijn geworden, zegt: “Zie maar hoe ge het schikt, wanneer ge anders wilt dan zó!”’ Maar een vader is niet almachtig, vaak minder machtig dan de kinderen. Als hij almachtig was, zou hij dan voor zijn kind de gelegenheid en de waarschijnlijkheid open laten dat het verdronk - of zou hij niet eer alles verhinderen, wat de kinderen tot nadeel was? Al deze onopgeloste vragen vloeien voort uit de vooropgezette, onhoudbare veronderstelling dat een Almacht de wereld beheersen zou. Zijn rijk is ten einde en reeds Heine profeteerde het: ‘We hebben hem zich zien zuiveren, zich nog meer zien vergeestelijken, vaderlijk worden, vergevensgezind, weldoenerig, barmhartig...Niets heeft hem kunnen redden. Hoort ge niet de klokken luiden? Buigt uw knie: men brengt de sacramenten aan een god, die sterft.’Ga naar eindnoot4. En Schopenhauer laat in een tweegesprek dit betogen: ‘We willen de hoop niet opgeven dat de mensheid eens tot een punt van rijpheid en ontwikkeling zal geraken, waar ze de ware filosofie enerzijds vermag voort te brengen en anderzijds op te nemen’...‘Dan namelijk zal de godsdienst zijn begrip vervuld en zijn baan doorlopen hebben: hij kan dan het tot mondigheid gevoerd geslacht laten gaan en zelf in vrede sterven.’Ga naar eindnoot5. | |
VervreemdingZolang de godsdienst bestaat, blijft de mens ontzind, van zijn rede onteigend. Slechts wie zijn rede buiten werking stelt, zal vrede vermogen te vinden in de door ons beoordeelde en veroordeelde theorie van de godsdienst. Doch evenzeer als bij de primitieve stammen de ‘regenmaker’ als vertolker van der goden wil profiteerde van zijn positie door het als ‘der goden wil’ voor te stellen dat hem eerbewijzen, slavendiensten en vernederingen verschuldigd waren - evengoed als de priesters zich van de in de verbeelding levende geesten en goden bedienden om zichzelf heilig en hun eigendom, aan de stam ontnomen, als ‘taboe’ voor te stellen - evenzo is de godsdienst door aan de mens diens rede te verminken of te ontnemen, een sociale factor bij uitnemendheid geworden, waardoor de ontzinde mens ook sociaal onteigend kon worden. Het ontnemen aan de mens van diens arbeidskracht - Proudhon heeft het betoogd - was een noodzakelijk gevolg van de godsdienst, niet zozeer als schep- | |
[pagina 20]
| |
pende dan wel als behoudende macht tot de privaateigendom, door arbeidskracht van anderen verkregen. Wat was god? De vereeuwiging en absolutering van boven en buiten de mens gestelde menselijke krachten en eigenschappen. Wat was de eigendom? Het boven en buiten de mens gestelde produkt van eigen arbeidskracht. De mens als uitgebuit wezen laat zich beroven van arbeidskracht en deze als eigendom van een ander boven zich stellen. De mens is slaaf van de eigendom, door hemzelf voortgebracht, want de gevolgen van deze privaateigendom zijn armoe, imperialisme, oorlogen en vele soorten van barbaarse ellende. Wat tenslotte was de staat die tot gehoorzaamheid dwingt in krijgsdienst en onmenselijkheid, tot het opgeven van persoonlijkheid en vrije solidariteit om te worden opgenomen in de moordende discipline van machinale handeling zonder eigen verantwoordelijkheid? De staat was de fetisch op wiens macht de mens gebouwd had, de fictie waaraan hij zijn persoonlijke macht had overgedragen, de oppermacht waartegenover hij zich in machteloosheid offerde, de eigenaar ten slotte. Hoofdzaak echter is, dat de moraal door de godsdienst is misvormd in het sociaal-politieke samenleven. De godsdienst der onwetendheid werd geëxploiteerd tot economische overmacht: de krijgsman, de priester verklaarden zich ‘taboe’, door god geroepen tot hun heers- en hebzucht. Ze hadden een moraal nodig die voor anderen gold, doch niet voor hen. In de natuurlijke ethiek van wederkerig dienstbetoon werd toen als scheidend en in heiliging-afzonderend beginsel de godsidee ingevoerd als middel tot eenzijdig dienstbetoon aan hen die zich op gods genade beriepen en de uitgebuiten naar de hemel verwezen. De wederkerige solidariteit werd mismaakt tot slavernij aan de door ‘god’ geheiligde machten. In de tegenstrijdigheid der wereld is ‘god’ het zinnebeeld van maatschappelijk conservatisme, van de idee dat hetgeen tijdelijk tot macht en aanzien is gekomen, gewild is door een eeuwig, onveranderlijk, volstrekt en allesbeheersend wezen; de duivel is dan symbool van de opstand tegen god, dit is tegen de heersende autoriteit. Uit de aanwezigheid van dit verzet, uit de onmogelijkheid het te doden, blijkt wel, dat de werkelijkheid niet uit één beginsel is af te leiden ‘dat god de duivel niet kan doodslaan’, dat geen conservatisme een oppositie vermag te verstikken. De pogingen evenwel van de behoudzucht en van de heersende klasse of personen, hun regime te handhaven worden gesteund door de ideologie van de godsdienst. Zowel de Napoleons als Bismarck hebben als zovele voorgangers met politieke doeleinden de tocht naar Canossa gemaakt, en derhalve zijn het de belangen, die de godsdienst handhaven. In zijn brochure over de ‘jodenkwestie’ zegt Marx terecht: ‘Daar echter het bestaan van de godsdienst het bestaan van een gebrek is, kan de bron van dit gebrek nog slechts in het wezen van de staat zèlf gezocht worden. De godsdienst geldt niet meer als de oorzaak, maar alleen nog als het verschijnsel der wereldlijke slavernij.’ Dit verschijnsel echter bevordert en bevestigt de oorzaak: het wil de nietswaardigheid van de mens door enige alwaardigheid, welke de mens eerst tot ‘de ware mens’ maakt. ‘De godsdienst is juist de erkenning van de mens langs een omweg, door een middelaar’ (Marx), en deze middelaar is het goddelijke wezen waaraan we onze gebondenheid dulden en ten behoeve van wie wij onze ellende en ons gebrek dragen moeten: de godsdienst der ellende en de maatschappij der ellende gaan hand in hand. Het bijgeloof aan god en hemel heeft de bourgeoisie tot geschiedenis gemaakt, doch ‘wij veranderen de theologische vragen in wereldlijke. Nu de geschiedenis lang genoeg in bijgeloof opgelost is geworden, lossen wij het bijgeloof in geschiedenis op.’ En elders zegt Marx: ‘De opheffing van de godsdienst als van het denkbeeldig geluk des volks is de eis van zijn werkelijk geluk. Het is dus de taak der geschiedenis, nadat de “andere zijde” der waarheid is verdwenen, de waarheid van deze wereld vast te stellen.’ De politiekers hebben dit tot nu toe steeds weten te verhinderen. In 1849 was het Thiers die zei: ‘Ik wil de invloed van de geestelijkheid zeer machtig maken, omdat ik erop reken dat zij die goede filosofie zal verbreiden welke de mens leert dat hij hier op aarde is om te lijden, en niet die andere wijsbegeerte, die de mens integendeel toespreekt met het: geniet!’Ga naar eindnoot6. En in de Duitse Rijksdag sprak de rooms-katholieke leider Windhurst: ‘Wanneer het volk zijn geloof wordt ontnomen, kan het de vele ellende niet | |
[pagina 21]
| |
meer verdragen en staat het op.’Ga naar eindnoot7. De predikant Robert Flint uit Edinburgh beweerde: ‘Het grootste deel der menselijke ellende is niet te wijten aan sociale verhoudingen maar aan persoonlijke ondeugden!’Ga naar eindnoot8. Hannah More in Engeland aanvaardde hongersnood ‘om de armen te tonen hoezeer ze afhankelijk zijn van de rijken en beide te leren hoe afhankelijk ze zijn van de voorzienigheid’. Welberforce zei ‘dat hun nederige staat de armen door god was toebedeeld.’ De beruchte petroleumtrust, de Standard Oil in Amerika heeft eigen dominees (evenals hier te lande de Koninklijke) en één van hen, Woelfkin, verklaarde: ‘De ezel moet geslagen en het gepeupel moet met strenge hand geregeerd worden.’ Behoeven wij ons erover te verwonderen dat bij Babyloniërs en joden de priesters, de geldwisselaars en de tempels banken waren - en dat heden ten dage de priesters en kerken nog aandeelhouders zijn van grote bedrijven, waaronder bierbrouwerijen en jeneverstokerijen wel het beste symbool zijn der godsdienstige werkzaamheid? | |
Lichaam en geestDe uithongering door de godsdienst brengt de noodzaak mee van de bedwelming. Ze wordt voor een deel gevonden in de prediking van het hiernamaals, van het voortleven in het eeuwige leven, een hypothese welke wetenschap en wijsbegeerte reeds honderdvijftig jaar lang hebben verworpen. De leer van het menselijke lichaam zegt dat storingen in onze zintuigen, hersenen en zenuwen ook ons bewustzijn verstoren, verdoven, verlammen. Dat ons bewustzijn is opgebouwd uit de associatie van tal van gewaarwordingen en waarnemingen en dat dit verband, dat wil zeggen het bewustzijn wordt verbroken bij zuiver fysische storingen. Het psychisme leert overigens dat bewustzijnswerkingen steeds worden waargenomen als hersenwerkingen, en dat bij het denken de hersenenergie ook toeneemt. Ons bewustzijn is op zichzelf geen ‘lichaam’, neemt geen ruimte in, kan reeds daarom niet worden ‘waargenomen’, zoals spiritisten en anderen zich in zelfbedrog, hallucinatie, hysterie en ongecontroleerde overspanning wijs maken in hun wakend dromen.Ga naar eindnoot9. Bovendien, hoe zou iets wèl een begin hebben kunnen en geen einde, zoals de ‘voortlevende geest’? Logisch zou dan het pasgeboren kind reeds een eeuwige ziel, een oudemensenziel moeten hebben bij de geboorte, iets wat de kinderzielkunde en de waarneming inzake groei van het bewustzijn weerspreken: het heeft begin en einde. Wie zich echter een geest denkt, onafhankelijk van de stof - een god - meent eveneens dat ook de mensengeest wel onafhankelijk van hersenen zou kunnen bestaan. Wanneer christelijke partijen de doodstraf eisen is dit in de overtuiging dat bij ‘rechterlijke vergissing’ god alles wel weer goed zou maken, terwijl de minachting voor het leven en aanvaarding van de dood ‘als poort tot eeuwig leven’ de wereld met de dood heeft vervuld. In de katholieke en orthodoxe streken kan daardoor de zuigelingensterfte overmatig groot zijn. De statistiek toont overduidelijkGa naar eindnoot10. dat onder de gelovigen de economische toestanden het ellendigst zijn, omdat het arbeidende volk niet gelooft aan het geluk op aarde en dus in ellende berust. Men denke aan de beruchte Regout-fabrieken te Maastricht, een uit de vele firma's van gelovige huize. Het gevolg is dat bij te grote misère drankmisbruik de beneveling moet brengen. En dit leidt opnieuw tot verruwing, verdierlijking, mesgevechten, moordaanslagen, zedenmisdrijven, die alle het meest voorkomen bij katholieken en protestanten, het minst bij joden en vrijdenkers, wijl de eersten meest behoren tot de handeldrijvende middenstand en dus niet tot de arbeidersklasse in engere zijn zijn te rekenen, terwijl de vrijdenkers ook als arbeiders geen bedwelming zoeken doch veeleer strijd voeren voor materieel en moreel geluk op aarde. De geschiedenis is vervuld met de bewijzen der christelijke ‘deugdzaamheid’. ‘Het valt niet te betwijfelen’, zegt de vrijdenker Goldwin Smith, ‘dat de hoop op een toekomstige vergoeding voor het tekort aan geluk hier beneden, werkelijk geholpen heeft om de minder begunstigde leden der gemeenschap te verzoenen met de ongelijkheden der bestaande orde.’ En prof. Hyslop: ‘Er is geen geloof dat zoveel invloed op de armen heeft uitgeoefend als dat in een toekomstig leven. De politici, mannen van de wereld, hebben dit zo goed geweten, dat zij | |
[pagina 22]
| |
de dag voor de politieke afrekening jaren uitgesteld hebben.’ Reeds de inquisitie berustte op deze verachting voor het aardse geluk en werelds leven. Toen in Zuid-Frankrijk de Albigenzen te Beziers en Carcassonne een toevluchtsoord zochten tegen hun achtervolger, de pauselijke prelaat Heinrich van Albano, en deze de steden met katholieken en ketters belegerde zonder te weten of niet ook de gelovigen zouden worden getroffen, beval hij: ‘Jaag ze allemaal over de kling, want de heer kent de zijnen!’ Die zou ze in het hiernamaals wel scheiden... En zelfs dominees zijn de dupe geworden van hun eigen theorie, want toen eens de dominees van Batavia loonsverhoging vroegen, antwoordde de synode te Dordrecht, hoogst verbaasd te zijn, omdat de heren toch àl hun loon ontvangen zouden...in de hemel!Ga naar eindnoot11. Heine heeft het hiernamaals het mergpijpje genoemd dat de slager cadeau geeft aan een goede klant. Inderdaad: de bedwelming van het hiernamaals werd gretig aanvaard doorwie haar in ellende behoefden. ‘De natuurlijke toestand van de christen’, zegt Pascal in zijn Pensées, ‘is de ziekte. Hij moet in voortdurende verwachting van de dood verkeren.’ En in 1848 (na zijn bekering!) schreef Heine: ‘Waarlijk, ik ben tot de godsdienst teruggekeerd. Komt het door de morfine of door de krampen? Ik weet het niet. Maar het is zo. Ik geloof opnieuw aan een persoonlijk god. Ziedaar waartoe men komt als men ziek is en tot stervens toe afgetakeld. Maak me er geen verwijt van. Als het Duitse volk in zijn wanhoop de koning van Pruisen aanvaardt, waarom zou ik dan geen persoonlijk god aanvaarden? Luister naar deze grote waarheid: daar waar geen gezondheid, geen geld, geen menselijke rede meer is - daar begint het christendom!’ En reeds in 1833 had hij geschreven: ‘De oude spiritualistische godsdienst is zo lang heilzaam geweest, als de meerderheid der mensen in de ellende heeft geleefd en slechts de godsdienst had van de hemel om zich te troosten.’ De straf voor de zonde ‘dat de mens van nature geneigd zou zijn zijn naaste te haten’, deze waanzinnig-perverse enormiteit van misvormde naturen die anderen veroordelen ‘te arbeiden in het zweet huns aanschijns’, was aldus: lijden, dulden en berusten op aarde. | |
Bron van gezagEr is uit de bijbel een lange reeks citaten aan te halen over de goddelijkheid van alle gezag.Ga naar eindnoot12. ‘Alle ziel zij de machten over haar gesteld onderdanig, want er is geen gezag dan van god, en de machten die er zijn, zijn door god gewild’ (Rom. 13:1). God als gezaghebber vinden we trouwens reeds in een aan Clementius van Rome toegeschreven briefGa naar eindnoot13. uit de aanvang der tweede eeuw aan de opgestane gemeente te Corinthe, waarin de soldaat als ideaal wordt gesteld. ‘Laten wij de soldaten beschouwen, die onder onze souvereinen dienen: met welk een orde, welk een stiptheid, welk een onderdanigheid voeren zij uit wat hun wordt bevolen.’ En voorts: ‘De groten kunnen niet bestaan zonder de kleinen noch de kleinen zonder de groten. Laat ieder onderworpen zijn aan zijn naaste volgens de rang waarin de genade van Christus hem heeft geplaatst. Laat de sterke de zwakke niet verwaarlozen, maar laat de zwakke de sterke toch eerbiedigen. Laat de rijke barmhartig zijn jegens de arme, maar laat de arme God danken, dat deze hem iemand gegeven heeft om aan zijn behoeften tegemoet te komen!’ De brief eindigt met een gebed voor de vorsten ‘opdat we hun onderdanig zijn.’ De prediking des doods, door het staatsmilitarisme, vond in de godsdienst haar twee grondslagen: ontkenning van het levensgeluk en hiernamaalsprediking. In het teken des kruises overwonnen Constantijn de Grote en maarschalk Foch. In Frankrijk was het Lichtenberger die uitriep: ‘Moeders in de rouw, uw kinderen zijn levend onder de levenden’, Viviani die schreeuwde: ‘Ze zijn niet gestorven om beklaagd, maar om benijd te worden’, en zelfs Gustave Hervé en Clemenceau spraken van ‘eeuwig leven’. Inderdaad was de kerk steeds het geestelijk zwaard der staten en god de ware agent van politie.Ga naar eindnoot14. Alle kruistochten en oorlogen zijn gevoerd in ‘gods naam’, in naam van ‘de opperste krijgsheer’, ‘de heer der heerscharen’, waardoor ieder volk zich uitverkoren waande. ‘De goddelijke zending van Duitsland is de kruisiging der mensheid. Bijgevolg is het de plicht der Duitse soldaten de tegenstanders zonder mededogen te treffen. (Philips) Wij moeten de Engelsen, Fransen en Russen met alle mogelijke middelen be- | |
[pagina 23]
| |
strijden, hun lijden moet ons aangenaam zijn...’ (Loebels). Een gebed van Dietrich Vorwerk bidt: ‘Leidt ons niet in de verzoeking, dat we in onze toorn te tam zouden zijn in het uitvoeren van uw goddelijke wil.’ ‘Vergeet niet dat het Duitse volk door god is uitverkoren’, raast de Duitse keizer over zijn ‘oude Duitse nationale god’. En Franse bisschoppen verheffen Jezus tot Frans patriot en god tot een hater der Duitsers: hij wordt vice-versa getransporteerd en aangewend, de almachtige! Men dient god om er zich van te bedienen. En men bedient zich van hem in de tegennatuurlijke handeling. Zodra een beginsel wordt opgedrongen dat tegen de natuurlijke zeden indruist, behoeft het een sanctie, een bekrachtiging, een heiliging. Alle sacramenten, aflaten, biechten en dergelijke bij de rooms-katholieken berusten op het beginsel dat onder dekkende vergiffenis der kerk en haar erkenning als goddelijke instelling alles is geoorloofd. Het zegenen der wapens en het bidden voor vaderland en vorst duiden op het inroepen van niet-natuurlijke en niet-menselijke principes ter verstoring ener natuurlijk menselijke gesteldheid. Deze methode blijft onzedelijk, ook al zou de goddelijke sanctie worden aangewend tot daden die wel menselijk zijn. Immers wordt ermee beoogd te suggereren dat op zichzelf het menselijke geen waarde heeft. De door ons gepropageerde waarheid, dat god en dood eenzelfde begrip verbeelden, is door de socialisten nimmer vergeten. Het was P.J. Proudhon, die in zijn Filosofie der ellende het godsbegrip terugdrong als het kwaad, als ontzieling, ontzinning, onteigening. En wanneer hij ziet hoe in zijn ellende de mens zich berustend de blinddoek voor de ogen bindt, schrijft hij deze schitterende en aandoenlijke woorden: ‘Noodzaak van de oorlog met mezelf en mijn naaste, ziedaar o god, opperste vader, wat ge voor ons geluk en uw glorie gedaan hebt. Ziedaar, wat uw wil en bestuur was. Ziedaar het brood, met bloed en tranen doorweekt, waarmee ge ons hebt gevoed... We waren als nietswaardigen voor uw onzichtbare majesteit, wie we de hemel tot baldakijn en de aarde tot voetbank gaven. En nu zijt ge onttroond en gebroken. Uw naam, zo lang het laatste woord van de geleerde, de heiliging van de rechter, de kracht van de vorst, de hoop van de arme, de toevlucht voor de berouwvolle zondaar - welnu, deze onuitsprekelijke naam, voortaan overgelaten aan de minachting en de vervloeking, zal uitgefloten worden onder de mensen, want god - dat is dwaasheid en lafheid; god, dat is schijnheiligheid en leugen; god dat is tyrannie en ellende - GOD IS HET KWAAD.’ |
|