De vakorganisatie boven de arbeiders.
Het kapitalisme, de staat en de kerk zijn organisaties gevormd door de mens, maar weldra aan zijn macht ontgroeid. Er wierpen zich leiders op, priesters en meesters, zij 't soms zelfs gekozenen, die een zodanige invloed kregen op de leden, dat deze onderworpenen werden. De mens schiep het godsbegrip, de rechtsorde van de staat, de moraal van de privaateigendom - en thans is hij slaaf van zijn eigen scheppingen, waaraan hij macht toekent en de zijne afstaat. Hij gelooft dat god, staat en patroon voor hem zorgen zullen en draagt hun zijn persoonlijke macht over. Daardoor wordt de mens machteloos en gehoorzaamt uit blind geloof.
Zo inderdaad vertoont zich de wisselwerking in iedere organisatie, die ‘praktisch’ arbeidt in het kapitalisme. De vakvereniging toch wordt een levensverzekering en voorzienigheidje, en zorgt voor haar leden, indien dezen althans haar gehoorzamen. Alle macht wordt afgestaan aan de leiders, en wanneer deze de werklozen hun uitkering verstrekken, worden ze met nòg grotere macht bekleed. Uitvoerders van staatswetten worden ze eraan gewoon de wil der bourgeoisie uit te voeren. Zelfs in de bedrijven komt deze slaafse dank voor verkregen ‘medezeggenschap’ uit. Toen de Delftse fabrieken van Hillen jubileerden, schonken de uitgebuite proleten geld voor cadeaus. Het federatiebestuur eerde de patroons mede! (Zie Vrije Socialist, 7 december 1921).
De bezoldigde bestuurders, in voortdurend contact met de vertegenwoordigers der bourgeoisie, zijn niet-proletariërs geworden, van hoger stand en nog groter gewicht. Hun functie in het kapitalisme geeft hun een macht over de arbeiders, die hen conservatief maakt. De organisatie, de trots van de leider, wordt een verlengstuk van het kapitalisme en een aanhangsel van de staat. Maar revolutie betekent desorganisatie, ontwrichting en vernietiging van staat en kapitalisme beide, dat wil zeggen desorganisatie, ontwrichting en vernietiging van hun organen, van de vakverenigingen.
Er is overeenkomst tussen de S.D.A.P. in 1914 en de vakorganisaties in de revolutie. Indien de meerderheidssocialisten in 1914 de revolutie hadden aangedurfd, zou hun organisatie uit elkaar zijn gebarsten. Ter wille van de organisatie moest de revolutie voorkomen worden. Evenzo is het met de in het kapitalisme ingeleefde vakorganisatie, welke een wapen zal blijken tegen het proletariaat. Door de revolutie, het bezetten van bedrijven en voorraden, worden de leiders door de proletarische zelfactie overbodig gemaakt, en met hen hun vakverenigingen, die als hinderpalen vernield zullen worden. Want evenals de partij is ook de vakorganisatie een kapitalistische groepering, en vrees voor haar ontbinding moet de leiders inspireren tot daden welke de werkzaamheid der arbeiders zelve verlammen, dus tot contra-revolutionair onderhandelen.
De revolutie zal door de arbeiders zelve, en door de arbeiders alleen worden doorgevoerd, met uitsluiting van politiekers en bonzen. Daarom verzetten dezen zich en prediken de ‘overgangstoestand’. Want ze weten wat in een brochure van de Duitse Allgemeine Arbeiter Unionen stond: ‘De omwenteling is een meedogenloos vagevuur. Niets zal evenwel het proces