De Gids. Jaargang 132
(1969)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Pieter A.M. Seuren
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
matigheid van een grammatica in termen van uitsluitend oppervlaktestructuur te reduceren tot hanteerbare proporties in het licht van dieper liggende regelmatigheden; 2. om de regelmatigheden die in zinnen met verschillende oppervlaktestructuur optreden en niet in termen van oppervlaktestructuur zijn uit te drukken, te verklaren en te benutten voor een zo eenvoudig mogelijke beschrijving; 3. om de grammaticus een apparaat te verschaffen voor de ondubbelzinnige beschrijving van betekenissen: de dieptestructuurweergave van een zin moet alle semantisch relevante informatie van die zin bevatten en mag niet homoniem zijn. Dieptestructuren worden herleid tot oppervlaktestructuren door middel van reeksen transformaties. Aangezien de betekenis van een zin al in zijn dieptestructuur is vastgelegd, mogen de transformaties geen invloed hebben op de betekenis.Ga naar eindnoot3. De hele grammatica, dieptestructuurregels en transformaties, moet zo eenvoudig mogelijk zijn: regelmatigheden en onregelmatigheden in allerlei verschillende oppervlaktestructuren moeten zo veel mogelijk automatisch volgen uit de grammaticaregels, zodat zij verklaard worden in het licht van onderlinge samenhangen die zonder het aannemen van een dieptestructuur onzichtbaar zouden blijven. De dieptestructuur-grammatica, opgesteld voor een bepaalde taal, is een hypothetische constructie, onderdeel van een model, zó in elkaar gezet dat de beschrijving van die taal zoveel mogelijk vereenvoudigd en regelmatig gemaakt wordt. Dieptestructuren zijn, naar het zich laat aanzien, minder idiosyncratisch voor één bepaalde taal, dit is meer algemeen, dan oppervlaktestructuren. Men hoopt dat men in de toekomst zelfs universele dieptestructuren kan opstellen. Op de implicaties van deze theorie voor andere gebieden van onderzoek kan hier niet uitvoerig worden ingegaan. Laat het voldoende zijn erop te wijzen dat oude filosofische problemen, zoals bij voorbeeld de analyticiteit van uitspraken, de geschiktheid van de natuurlijke taal voor het uitdrukken van precieze gedachten, de verhouding tussen taal en denken, in een nieuw licht komen te staan als een taalkundig verantwoorde analyse en beschrijving van betekenissen wordt gegeven. Voorts is het begrijpelijk dat het aan het licht brengen van algemene kenmerken van alle grammatica's consequenties moet hebben voor opvattingen over de structuur van de menselijke geest, die immers in staat blijkt een grammatica van een taal te assimileren. De kunst van het opstellen van een transformationele grammatica bestaat grotendeels in het opstellen van een zo goed mogelijke dieptestructuur-grammatica, en in het formuleren en zo ordenen van de transformaties dat de oppervlaktestructuren er zonder mankeren uitrollen. Nu is het onmogelijk een gehele taal in één onderzoek te omvatten: men moet zich beperken tot bepaalde onderdelen van een taal. Voor de behandeling van zo'n onderdeel neemt men dan in overweging wat voor andere onderdelen al is onderzocht, en stelt, in overeenstemming daarmee, z'n regels op. Het nieuwe onderzoek zal dan waarschijnlijk, vooral zolang nog maar weinig van die taal is onderzocht, leiden tot een verbeterde dieptestructuur-grammatica en tot wijzigingen in de reeds bestaande transformationele opzet. Het hoeft dus geen verbazing te wekken, als men bemerkt dat een bepaalde transformationele grammatica nog tal van moeilijkheden openlaat. Maar men moet aannemelijk maken dat in een voorgestelde beschrijving van een onderdeel van een taal de onregelmatigheden en complicaties verminderen. Wanneer men bij de behandeling van een bepaald grammatisch verschijnsel nieuwe regels formuleert en inpast in een bestaand geheel, dan neemt men een bepaalde uitgangsstructuur (‘underlying structure’) aan, waarop de nieuw geformuleerde transformaties opereren. Deze uitgangsstructuur hoeft niet noodzakelijk de dieptestructuur te zijn van de zinnen die onder de nieuwe transformaties vallen. Zij bepaalt veel- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eer het punt in de transformationele reeks waar de nieuwe reeks aangrijpt. Dik neemt op de volgende wijze stelling tegenover de transformationele grammatica: 1. in overeenstemming met Chomsky wordt gesteld dat een grammatica moet zijn een in expliciete regels gevatte beschrijving van een taal; 2. tegen Chomsky wordt gesteld dat transformaties daarbij overbodig zijn; 3. een zogenaamde functionele grammatica, geschetst in hoofdstuk 9, is voldoende voor de grammatische beschrijving van een taal. Men verwacht nu een argumentatie in twee fasen, namelijk dat eerst aan de hand van duidelijke en voldoende tegenvoorbeelden wordt aangetoond dat de hypothese onhoudbaar is, en dat vervolgens een nieuwe hypothese wordt gepresenteerd die niet alleen antwoord geeft op alle vragen die door de oude theorie reeds beantwoord waren, maar die tevens op de tegenvoorbeelden past. Aan deze verwachting wordt in dit boek slechts ten dele voldaan. Dik komt inderdaad met moeilijkheden (blz. 74-91), waaruit blijkt dat het transformationele model van Chomsky nog verre van volmaakt is. Hij beweert, zonder enige grond, dat een transformationele oplossing voor deze gevallen niet te vinden is en verwerpt derhalve het principe der transformaties. Met andere woorden hij maakt geen onderscheid tussen het algemene onderscheid tussen diepte- en oppervlaktestructuur en de wijze waarop dit onderscheid bij Chomsky in concreto is uitgewerkt. Vervolgens wordt inderdaad een alternatief voorgesteld in de vorm van een ‘functionele’ grammatica. Maar er wordt nergens gesproken over de zeer talrijke en overtuigende motiveringen, in de laatste tien jaar naar voren gebracht, die ons er juist toe hebben gebracht procédés als daarin gebruikt worden te verwerpen voor een transformationele benadering. Dik gaat voorbij aan de vele grammatische verschijnselen die doorzichtig zijn geworden in een transformationele belichting, en die, in Diks grammatica, weer geheel duister worden. Laat mij deze punten enigszins verduidelijken.
Een gerichte observatie leert onmiddellijk dat er, in bepaalde typen zinnen of constructies, bepaalde regelmatige verschijnselen optreden die ook optreden in andere typen zinnen of constructies, die oppervlakkig gezien weinig met de eerste typen te maken hebben. Men zegt gewoonlijk dat bepaalde typen van zinnen verband houden met andere typen van zinnen. Bekende voorbeelden, genoemd in Chomsky, Syntactic structures (1957), zijn actieve en passieve zinnen, vragende en bewerende zinnen, bevestigende en ontkennende zinnen, en de elementen van een nevenschikking ten opzichte van de gehele nevenschikkende constructie. Het gaat er nu om van die verbanden tussen zinstypen een zodanig gebruik te maken dat de betreffende regelmatigheden slechts éénmaal in de grammatica behoeven te worden beschreven. Enkele frappante voorbeelden zullen dit punt duidelijker maken. (Men vindt vele voorbeelden in Katz & Postal, An integrated theory of linguistic descriptions, 1964, en in al Chomskys publikaties over dit onderwerp, met name Current issues in linguistic theory, 1964, blz. 34-50.) We hebben, in het Nederlands - en in analoge vorm in vele Europese talen, - zinnen als:
et cetera We hebben, daarentegen, niet:
Evenmin hebben we:
Maar wel:
Hieraan beantwoordt het feit dat we wel kunnen zeggen:
maar niet:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In een grammatische beschrijving van het Nederlands willen we deze terugkerende regelmaat slechts éénmaal behoeven te beschrijven (wat al lastig genoeg zal zijn). Om dit te bereiken stellen we dat in de dieptestructuur van al deze zinnen een imperatief ligt besloten, afhankelijk of onafhankelijk. Ruwweg gezien, met weglating van alle andere dieptestructuur-elementen, krijgen we dan voor de c-zinnen zoiets als bij voorbeeld:
Het element Imperatief kan dan verder gebruikt worden om de imperatief uit te sluiten voor bepaalde werkwoorden, en bij het vóórkomen van modale elementen (misschien, kunnen). Voor de a-zinnen kunnen we dan bij voorbeeld de volgende dieptestructuur opstellen:
En voor de b-zinnen:
zodat nu automatisch (3a-7a) en (3b-7b) niet gegenereerd kunnen worden. Een tweede groep voorbeelden wordt gevormd door nominaliseringen.Ga naar eindnoot5. Laten we een bepaald type nader bezien, namelijk de nominaliseringen met twee genitiefbepalingen. We hebben in het Nederlands bij voorbeeld:
Maar niet:
Blijkbaar houdt het al dan niet mogelijk zijn van nominaliseringen met twee genitiefbepalingen verband met de mogelijkheid van een passieve constructie. Immers, we hebben wel:
Maar niet:
al hebben we weer wel:
De zinnen (12c-14c) hebben echter geen passief, en dit feit kan benut worden om (12a-14a) automatisch uit te sluiten. In de nominaliseringen met twee genitiefbepalingen staat één bepaling altijd voorop, gevolgd door een genitiefsuffix (-s, z'n, d'r, hun); deze bepaling vervult de rol van subject (‘genitivus subjectivus’). De tweede bepaling staat na het substantief en wordt voorafgegaan door van. Deze is altijd object bij het substantief (‘genitivus objectivus’). De subjectieve genitiefbepaling kan altijd vervangen worden, zonder betekenisverschil, door een bepaling met door, geplaatst op het einde:
In veel gevallen is dit de enige mogelijke vorm, namelijk wanneer het subject geen genitiefsuffix toelaat:
De ene overgebleven genitiefbepaling, namelijk het object, kan nu ofwel na het substantief komen, voorafgegaan door van, ofwel, als een genitiefsuffix toegelaten is, ook voor het sub- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stantief, maar met genitiefsuffix. Zo hebben we naast (11d) ook:
Een dieptestructuurhypothese stelt ons in staat deze gegevens te benutten voor een economische beschrijving. We kunnen bij voorbeeld de nominaliseringen met een subject- en een objectbepaling afleiden van passieve dieptestructuren. De vormen met twee genitiefbepalingen (8a-11a) zijn dan varianten op die met één genitiefbepaling. (namelijk het object) en het subject in een door-bepaling. We nemen aan, zoals dat in de generatieve grammatica gewoonte is sinds Katz & Postal (1964), dat het passief in de dieptestructuur wordt aangegeven door een passiefkenmerker. De dieptestructuurregels hoeven er dan slechts éénmaal voor te zorgen dat de passieve vorm wordt beperkt tot een bepaalde groep werkwoorden. De ongrammaticale passieven, en de ongrammaticale subject-object-nominaliseringen, worden aldus tegelijk uitgeschakeld. Van de nominaliseringen met één genitiefbepaling (in een van-construktie, of, indien mogelijk, met genitiefsuffix) kan gezegd worden dat zij zijn afgeleid van uitgangsstructuren, actieve of passieve, met een subject, maar zonder object:
Immers, (18c) *China verovert, is incorrect.
want: (19c) *brood eet Er is echter ook:
Maar niet:
We hebben al gezien dat het werkwoord hebben afwijkend is: hoewel het lijkt alsof het gewoon een subject en een object krijgt, zoals in (14c), zijn de operaties die anders altijd opgaan voor subject en object uitgesloten voor die van hebben: (14a), (14b). Deze onregelmatigheid kan wellicht verklaard worden door het oppervlakteobject van hebben in de dieptestructuur te beschrijven als subject, en het oppervlakte-subject als indirect object. Jaap heeft veel boeken wordt dan weergegeven als er zijn veel boeken aan Jaap.Ga naar eindnoot6. Het is in dit verband interessant op te merken dat het Frans en het Spaans vormen van de werkwoorden voor hebben gebruiken om ‘er is’ of ‘er zijn’ weer te geven: il y a, hay. In het algemeen blijkt duidelijk dat het lonend is nominaliseringen af te leiden van uitgangsstructuren die beantwoorden aan verbindingen van subject, verbum, object, indirect object en voorzetselobject. Er bestaat volledige overeenstemming tussen de mogelijkheden van keuze van deze zinsdelen bij werkwoorden en bepaalde corresponderende substantiva die we nominaliseringen noemen:
We hebben echter niet:
hetgeen correspondeert met het feit dat we evenmin hebben:
Men kan verschillende oplossingen bedenken voor een zo economisch moeilijke beschrijving van deze verschijnselen van regelmaat. Men kan, zoals hierboven is gesuggereerd, de oplossing zoeken in een transformationele behandeling alleen. Of men kan, zoals Chomsky sinds enige tijd aan het proberen is,Ga naar eindnoot7. in combinatie met transformaties het lexicon meer gewicht geven dan tot nog toe gebruikelijk was. Hoe men echter zonder een dieptestructuur en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
transformaties deze verschijnselen kan benutten in een grammatische bedrijving, is niet duidelijk. En als Dik een grammatisch model voorstelt zonder transformaties, dan mag men, gezien de huidige stand der wetenschap, verwachten dat hij op deze verschijnselen ingaat. Hij doet dit echter nergens, en uit de schets van zijn ‘functionele’ grammatica blijkt evenmin ergens dat aan dit soort observaties recht wordt gedaan. Wel bespreekt hij het principe der transformaties, doch op minder adequate wijze. Op blz. 168 lezen we; ‘Indeed, why should the relations between different linguistic expressions be explicitly accounted for in the separate grammatical description of each of these linguistic expressions? Transformationalists argue for this on the ground that native speakers are presumed to “know” these relations intuitively.’ (Zie ook blz. 71). Dit is één van de punten waar Dik een onjuiste voorstelling van zaken geeft. Eerstens is het in het geheel niet de bedoeling om ‘relaties tussen verschillende linguïstische uitdrukkingen expliciet weer te geven’, maar om regelmatigheden die in verschillende typen uitdrukkingen terugkeren hun volle waarde toe te kennen. Voorts is het ‘weten’ van de taalgebruiker nooit een argument geweest voor een bepaalde vorm van beschrijving of regels. Integendeel, op grond van het grote descriptieve succes van de dieptestructuur-hypothese neemt men aan dat er mogelijkerwijze iets dergelijks in de hersenen aanwezig zou kunnen zijn, en men heeft proeven gedaan om dit te testen, vide het tweede deel van Levelts artikel, waarvan Dik alleen het eerste deel vermeldt: W.J.M. Levelt, ‘Generatieve grammatica en psycholinguistiek II, psychologisch onderzoek’, Nederlands Tijdschrift voor de Psychologie 21.6 (1966), blz. 367-400. Het argument van de eenvoud van beschrijving wordt door Dik enkele keren besproken, en ook hier verbaast men zich. Op blz. 76 lezen we: ‘The thesis that the addition to the grammar of transformational rules simplifies the description is meaningless as long as the exact consequences of this addition for the total linguistic description have not been established and as long as other possible descriptive systems have not been worked out so as to make an exact comparative evaluation possible.’ Op blz. 177, bovenaan, wordt deze bewering herhaald: ‘simplicity can only be meaningfully assessed for a complete linguistic description, an ideal from which we are unfortunately too far removed.’ Twee regels verder echter leest men: ‘paradoxically, the abandonment of transformational rules itself reduces the total complexity of the grammar in a quite considerable manner.’ En tien regels verder: ‘It is presumed here that a complete functional grammar, though more complex than the base component of a transformational grammar, will be decidedly simpler than the full syntactic component of such a grammar.’ Dan, op blz. 223, zegt hij van wat hij presenteert als alternatief voor een transformationele beschrijving van coördinaties: ‘it seems to yield a decidedly simpler total description.’ Als nu zijn alternatief de totaliteit ook maar in de verte zo nabij zou komen als een transformationele beschrijving, zou men deze bewering nog au sérieux kunnen nemen. Maar, zoals we zullen zien, er is helemaal geen alternatief. Van dit niet bestaande alternatief te beweren dat het eenvoudiger is dan een transformationele oplossing is strikt genomen te verdedigen. Maar te veronderstellen dat het een beschrijving levert is toch wel wat veel gewaagd. Men krijgt de indruk dat Dik aan de transformationele grammatica ontzegt wat hij zichzelf gunt. De ‘bevoordeling’ van het eigen standpunt blijkt ook als men blz. 78-9 vergelijkt met blz. 198. Op blz. 78-9 laat Dik zien dat 4032 uitgangsstructuren nodig zijnGa naar eindnoot8. voor het genereren van de zin:
Hij zegt dan: ‘These considerations do not prove that the transformational description is wrong. But at least they show that if transformational descriptions are superior to other types of description, their superiority can hardly be thought to reside in their simplicity.’ (blz. 78-9) Dit is niet geheel juist, aangezien eenvoud van beschrijving minder een functie is van de lengte van derivaties, dan van bepaalde aspecten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de regels, zoals Dik zelf opmerkt op blz. 198, waar hij een derivatie volgens zijn eigen lijnen bespreekt: ‘Such a derivation is admittedly quite complex, but observe that the derivations proposed for a functional grammar do not belong to the grammar as such: the grammar is the system of rules completely determining all the well-formed expressions and their structural descriptions.’ Ten derden male is, in dezelfde context, Dik partijdig ten opzichte van zichzelf, als hij op blz. 78 een derivatie van (29) bestaande uit 4032 uitgangsstructuren in het absurde trekt, op blz. 128 bij de bespreking van een dergelijke zin van Tesnière een aanmerkelijk gematigder, doch ambivalent, standpunt inneemt, en ten slotte op blz. 225, bij de bespreking van zijn eigen suggesties, een ‘metagrammaticale’ regel invoert die precies hetzelfde effect heeft van het annalyseren van coördinaties in enkelvoudige structuren: Naar aanleiding van:
zegt hij: ‘according to the general rule given above, the significant relations are:
De conclusie is dat er 4032 van zulke ‘relevante relaties’ zijn voor (29). Als deze relaties relevant zijn, zo vraagt men zich af, wat is dan de waarde van het argument dat alle 4032 zinnen voluit gedrukt ‘would take about 150 pages of the present book’ (blz. 78)? Dat Dik ze onder wil brengen in een ‘metagrammatica’ (een verder ongedefinieerd en in het geheel niet toegelicht begrip), lijkt in dit verband niet bijzonder relevant. Maar laat ons terugkeren tot het principe van de dieptestructuur. Een ander duidelijk voorbeeld van de verhelderende en simplificerende werking van dit principe is te vinden in comparatieve constructies.Ga naar eindnoot9. We vinden in het Nederlands bij voorbeeld:
Het is bekend dat ook maar en enig (soms tegelijk) slechts in een beperkt aantal constructie-typen kunnen voorkomen, voornamelijk in vragen, conditionele bijzinnen, ontkennende zinnen, zodra-bijzinnen, comparatieven, te Adjectief om te-constructies, bij de adverbia nauwelijks en slechts:
Hoeven treedt alleen op bij negatie, bij de adverbia nauwelijks en slechts, in comparatieven en te Adjectief om te-constructies:
We kunnen de beschrijving van de comparatief, en ook van de te Adjectief om te constructie, enerzijds, en die van de distributie van hoeven, enig en ook maar anderzijds, verhelderen en vereenvoudigen door een negatie-element te postuleren in de comparatief en de te Adjectief om te-constructie. Dit is voor de comparatief voorgesteld door Ross.Ga naar eindnoot10. Een van Ross enigszins afwijkende, maar toch een negatie-element bevattende, beschrijving zou kunnen zijn, voor (31a):
en: niet ook maar iemand uit het dorp loopt snel in die mate De comparatief ziet er aldus uit als een speciale vorm van coördinatie, en een gedeelte van de behandeling is analoog: de identieke elementen uit de tweede zin worden weggelaten. Transformaties werken de constructie om, eerst tot:
dan tot:
en vervolgens tot (31a).Ga naar eindnoot11. Voor (32) is de derivatie analoog. (33a) wordt dan als volgt afgeleid: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en: het is niet noodzakelijk dat Willem loopt snel in die mate Dit wordt achtereenvolgens:
en ten slotte (33a). Het postuleren van een negatie-element in de comparatief vereenvoudigt niet alleen elke volledige beschrijving, maar werpt ook een interessant licht op een aantal tot nog toe raadselachtige verschijnselen. Vooreerst het Franse ne explétif in comparatieven (of het Italiaanse non in dezelfde gevallen):
Dan is er het typische gebruik van nor in plaats van than in vele Engelse dialectenGa naar eindnoot13.:
Het wordt tevens verklaarbaar hoe in de etymologie van het Nederlands dan en het Engelse than een negatie-element geïdentificeerd kan worden. Joly (zie noot 13) bespreekt op blz. 9-17 de etymologie van than, Oud-Engels đonne, Oud-Hoogduits danne of denne, en leidt het af van een instrumentalis van het onzijdige aanwijzende lidwoord of voornaamwoord đaet, gevolgd door het negatiepartikel ne. Joly heeft enige moeite met de verklaring van de instrumentalis. Deze kan echter, in het licht van het bovenstaande, moeiteloos geïnterpreteerd worden als ‘in die mate’, zodat than en dan etymologisch zijn samengesteld uit in die mate + niet, - een mooi geval van samengaan van historische ontwikkeling en synchronische beschrijving (zie ook noot 11). De comparatief wordt aldus met goede redenen beschouwd als een geval van ellipse: twee gecoördineerde structuren worden samengevoegd tot één, waarbij het wegvallen der identieke elementen veel overeenkomst vertoont met wat gebeurd met ‘normale’ coördinatie. Dik echter verwerpt elke vorm van ellipse (blz. 200), en daarmee elke mogelijkheid licht te werpen op de samenhang van duidelijk samenhangende verschijnselen. Een voorbeeld van ellipse bij uitstek is coordinatie. Van alle gevallen waar de dieptestructuur-hypothese toepasselijk blijkt, is dit het enige dat door Dik besproken wordt: vandaar de titel van het boek. Hij gaat in op de oplossingen door Chomsky en anderen voorgesteld of gesuggereerd, besluit dat deze onvoldoende zijn, verwerpt op grond hiervan het gehele transformationele principe, en presenteert iets als een alternatief dat het niet is, omdat het geen enkele beschrijvende regel bevat (behalve de bovengenoemde ‘metagrammaticale’ regel op blz. 255, waarvan de status niet is gedefinieerd). Laat ons deze kwestie nader bezien.
Dik beschouwt in opzet coördinatie met en, of, maar en want, en wel in allerlei talen. Het is niet duidelijk of hij al zijn beweringen geldig acht voor alle talen, ofwel voor een aantal, of sommige voor een aantal. Hij zegt ons hier alleen over dat ‘this type of construction seems to be a universal feature of natural languages’, en dat ‘the way in which it is manifested in each particular language also shows a quite general, if not universal pattern’. (blz. 1). Hier blijft het bij voor de rest van het boek: verschillen in coördinatiebehandeling in verschillende talen worden nergens vermeld.Ga naar eindnoot14. Voorts wordt verhoudingsgewijs aan en een overwegende plaats toegekend: wat wordt meegedeeld over of, maar en want is schaars en onsystematisch.Ga naar eindnoot15. Ten einde de bespreking binnen zekere grenzen te houden, zal ik alleen ingaan op bepaalde aspecten van en-conjunctie in het Nederlands. Eerst enkele eenvoudige gevallen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe kunnen we nu voor een grammatische beschrijving gebruik maken van het feit dat deze groepen semantisch equivalente zinnen regelmatig vormelijke verschillen vertonen, met name dat ze ten opzichte van elkaar geleidelijk ‘ingekrompen’ kunnen worden? Stel dat we uitgaan van twee uitgangsstructuren, identiek in grammatische opbouw en gedeeltelijk identiek in lexicale elementen; de niet-identieke lexicale elementen behoren tot dezelfde klasse; de twee uitgangsstructuren zijn verbonden door en. We kunnen dan twee soorten gevallen onderscheiden, namelijk die waarbij de niet-identieke delen continu zijn, en die waarbij ze discontinu zijn. Voor het eerste geval kunnen we de volgende transformatie opstellen:
(waar X en Y hoogstens identieke gedeelten voorstellen en, eventueel nul kunnen zijn, en waar a en b minstens de niet-identieke elementen voorstellen, dit is met of zonder een willekeurig deel van de identieke structuur.) Toepassing van deze regel geeft (44b) vanuit (44a), (46b en c) vanuit (46a), (47b-d) vanuit (47a). (De overgang van enkel - naar meervoud in de persoonsvorm biedt geen enkele moeilijkheid: die geschiedt automatisch, zoals hieronder nog zal worden getoond.) In principe is dit dezelfde transformatie die door Chomsky wordt voorgesteld op blz. 36 en 113 van Syntactic Structures (1957). Alleen dat a en b minstens de niet-identieke elementen voorstellen, is nieuw. Voor het tweede geval hebben we de keuze uit drie transformaties:
(Y mag niet nul zijn; a en c, b en d stellen alleen de niet-identieke elementen voor.) of:
(Y niet nul; a en c, b en d minstens de nietidentieke elementen.) of:
(Y niet nul; a en c, b en d alleen de niet-identieke elementen.) Toepassing van (50a) geeft (45d) vanuit (45a), (48b) vanuit (48a). Toepassing van (50b) geeft (45b en c) uit (45a), (48c en d) vanuit (48a). Toepassing van (50c) geeft uit (45a):
en uit (48a):
De eenvoudige formulering van (50c) laat onmiddellijk zien dat Diks bewering op blz. 226: ‘Again, this interesting phenomenon can not so easily be accounted for in a non-functional description’ wat haastig is, te meer als men in overweging neemt dat het vergelijkingspunt ontbreekt: Dik geeft zelf geen enkele concrete regel, noch voor respectievelijk, noch voor coördinatie in het algemeen. Er zijn aan de regels (49) en (50a-c) interessante problemen verbonden, die Dik niet aansnijdt. We zullen die in het vervolg nog bespreken. Maar laten we eerst zien wat Diks bezwaren zijn tegen het gebruik van transformaties ter beschrijving van coördinatie-constructies. We vinden ze op blz. 74-91 van zijn boek. Laten we ze achtereenvolgens de revue laten passeren. Op blz. 74-6 (5.5.1) bespreekt hij de algemeen bekende moeilijkheid, dat in Chomsky's | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
systeem de constituentenstructuur van getransformeerde structuren niet volledig is gedefinieerd. (Hij had kunnen verwijzen naar A. Koutsoudas, Writing transformational grammars, 1966, blz. 27-35, waar nuttige suggesties in dit verband worden gedaan.) Deze moeilijkheid heeft echter niets uitstaande met het principe der transformaties, maar alleen met Chomsky's toepassing ervan - en ook in Chomsky's systeem is zij zeer wel overkomelijk. Op blz. 76-9 (5.5.2) wordt het eenvoudsargument besproken. De tegenstrijdigheid van zijn beweringen met hetgeen hij zegt op blz. 177, 198 en 225 is boven reeds aangetoond. Op blz. 79-81 (5.5.3) komt een argument aan bod dat enige verbazing wekt: ‘if sentence (51) is derived from the structure underlying (52), then obviouslyGa naar eindnoot16. (53) should be derived from the structure underlying something like (54):
But, if this is true, then (55) should obviouslyGa naar eindnoot16. be derived from a structure underlying something like (56):
Dit, zo gaat Dik door, zou leiden tot de, ongetwijfeld absurde, conclusie dat (57) all the 100 000 soldiers of Frederick the Great were at least 6 feet tall zou teruggaan op 100 000 uitgangsstructuren. De lezer zal bemerkt hebben dat ik in het boven gegeven citaat twee maal het woord obviously heb gecursiveerd. Zoals zo vaak, verbergt dit woord een gebrek aan motivering. Er is immers geen sprake van dat in een transformationele grammatica (53) afgeleid zou zijn van (54), of (55) van (56). Integendeel, in (55) is het element two te interpreteren ofwel als een authentiek onderdeel van de nominaal-constructie my two friends, of wel - waarschijnlijker - als een inbedding: my (friends two) friends. Dat Dik suggereert dat het ‘obvious’ zou zijn dat (55) teruggaat op (56), zegt meer over zijn kritiek op de transformationele grammatica dan over die grammatica zelf. In (53) hebben we ook te maken met een ingebedde structuur: John and Peter is als appositie ingebedGa naar eindnoot17., en (53) gaat derhalve terug op een uitgangsstructuur als bijvoorbeeld:
(Over de structuur van (the) friends (are) John and Peter komen we nog te spreken, naar aanleiding van (88a).)
Op blz. 81-7 (5.5.4) wordt het probleem der referentiële identiteit aangesneden. Dit is een reële moeilijkheid, die, zoals Dik zelf meedeelt, al enige tijd bekend is: zie Chomsky, Aspects of the theory of syntax, 1965, blz. 145-6. De kwestie komt op het volgende neer. Neem:
De verwachte uitgangsstructuur:
betekent echter iets anders: in (59b) wordt over vier klanten gesproken. Een dergelijk probleem doet zich ook voor als we:
afleiden uit:
Immers, in (60b) is het niet duidelijk dat over dezelfde Klaas gesproken wordt. Deze moeilijkheid is, als zovele, in de transformationele grammatica nog niet op algemeen aanvaarde wijze opgelost. Wel wordt er door verschillende mensen op verschillende plaatsen aan gewerkt. (E. Bach, R.S. Jackendoff en anderen, waaronder ikzelf), maar men mag van de auteur geen bekendheid verlangen met nog ongepubliceerde resultaten. Dit neemt echter niet weg dat het principe der dieptestructuur hierdoor geenszins wordt aangetast. Dit zou pas het geval zijn als kon worden aangetoond dat dit probleem per se in geen enkele dieptestructuur-hypothese kan worden opgelost. Dit blijkt echter nergens uit Diks argumentatie. Het is in dit verband wellicht interessant te zien in welke richting de gedachten gaan. In het algemeen neigt men ertoe de dieptestructuur meer abstract te maken, met invoering van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
operatoren en variabelen. Voor (59a) bij voorbeeld kan de volgende dieptestructuur-analyse worden voorgesteld (die op geheel andere gronden dan coördinatie en coreferentie aannemelijk is):
en: de klanten kochten sigaretten waar slechts over twee, en niet over vier klanten wordt gesproken. Voor de dieptestructuur van (60a) kan Bachs suggestieGa naar eindnoot18. worden vermeld, die (60a) afleidt van zoiets als:
Hoe dan ook, problemen van coreferentie kunnen in principe altijd worden opgelost door middel van operatoren en variabelen. En er is geen enkele reden om het principe der transformaties hierom te laten vallen. Dik noemt nog een geval om het probleem der referentiële identiteit te illustreren, maar vermeldt niet dat voor deze categorie gevallen al ruim tien jaar geleden een bevredigende oplossing is gevonden. Zijn voorbeeld is:
Indien dit afgeleid zou zijn van:
zou hier inderdaad hetzelfde probleem aanwezig zijn. Hij had echter kunnen vermelden dat al vanaf 1957 attributieve adjectieven als ingebedde structuren worden behandeld in de Chomskyaanse dieptestructuur,Ga naar eindnoot19. zodat (61a) is afgeleid, niet van (61b), maar van een uitgangsstructuur die er in principe aldus uitziet:
waar geen referentiële moeilijkheden optreden. Regel (49), toegepast op de structuur tussen haakjes, levert dan op:
Een deletie-transformatie laat dan het eerste student verdwijnen, zodat (61a) het eindresultaat vormt. Dat de transformationele adjectiefbehandeling Dik niet onbekend is, blijkt op blz. 244. Nadat hij al vele malen (twee maal op deze zelfde bladzijde) adjectieven heeft betrokken in zijn kritiek op de transformationele grammatica zonder hun ingebedde karakter te vermelden, doet hij dit, zonder aanwijsbare reden, hier ineens wel. Als hij dit ook gedaan had voor (61a en b) op blz. 86, had hij zich de moeite van de daar geuite kritiek kunnen besparen. Op blz. 87-91 (5.5.5 en 5.5.6) noemt Dik enkele semantische en syntactische bezwaren die in een transformationele afleiding van paren nevengeschikte uitgangsstructuren volgens (49) en (50a-c) onopgelost blijven. De meeste van deze bezwaren snijden inderdaad hout, maar het blijkt wederom nergens dat ze het principe der transformationele behandeling aantasten. Het is in feite erg gemakkelijk voor al zijn ‘onopgeloste’ gevallen onmiddellijk gemotiveerde transformaties op te stellen, zoals hieronder ook zal worden gedaan. Als Dik zegt (blz. 88): ‘No acceptable devices suggest themselves for applying a transformational derivation to these sentences’, spreekt hij waarschijnlijk voor zichzelf: anderen hebben wel degelijk transformationele oplossingen voor deze gevallen bedacht. Maar het is wel zo dat minstens één andere categorie van en-conjuncties, naast de tot dusverre besprokene, moet worden erkend. Laat ons eerst echter de gevallen bezien waar Diks kritiek geen hout snijdt, en waar hij weer een inadequate voorstelling geeft van de transformationele grammatica. Hij neemt de zin (blz. 89):
Nu is
Dit, zegt hij, is niet onmogelijk, maar compliceert de grammatica aanzienlijk: ‘the following readjustments are necessary: first, John and Bill which are each singular NPs are coordinated to result in John and Bill. The latter phrase must then be marked as a plural NP. Finally, the feature singular of the finite verb must be replaced by plural, to result in are instead of is. Similar steps must be taken in all cases involving congruence relations of this type. There is no need to emphasize that in languages which make an ample use of congruence between different types of constituents this may result in quite | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
complicated transformational derivations.’ (We herinneren ons dat we hetzelfde argument al op blz. 71 hebben ontmoet, waar de overgang van enkel- naar meervoud als argument wordt gebruikt om de incorrectheid, niet de gecompliceerheid, van Chomsky's en-conjunctie aan te tonen.) Is Dik niet bekend met de gangbare transformationele behandeling van congruentie-relaties?Ga naar eindnoot20. Er is in de dieptestructuur geen ‘feature singular of the finite verb’. De benodigde enkel- of meervoudsspecificatie voor de persoonsvorm wordt transformationeel ingevoerd op grond van het getal van het subject: heeft dit het meervoudsmorfeem, dan wordt dit toegevoegd aan de persoonsvorm. Een aparte transformatie, aan de congruentie-transformatie voorafgaand, zorgt ervoor dat een opeenvolging van substantieven verbonden door en door het meervoudsmorfeem wordt gekenmerkt. Deze moeilijkheid bestaat dus niet.
Maar gevallen waarvan wel met recht gegezegd kan worden dat ze niet in de boven gegeven regels (49) en (50a-c) passen, zijn de volgende:
De moeilijkheid is, op het eerste gezicht, dat bij voorbeeld (65) niet is terug te voeren op:
Zoals verwacht zou worden als ze volgens regel (49) waren gegenereerd. Hetzelfde geldt voor (66), (67a-c), (68b en c), (69b en c), (70b en c) en (71 b en c). De zinnen (68a), (69a), (70a) en (71a) laten dit echter wel toe, en zijn ook dubbelzinnig: ze kunnen alle geinterpreteerd worden voor Daan en Lies apart, of voor Daan en Lies samen. Zin (72a) laat ook toepassing van regel (49) toe, maar is niet dubbelzinnig: hij geldt alleen voor Daan en Lies apart. (72b en c) zijn dan ook ongrammaticaal. Bij enig nadenken is hier geen enkele moeilijkheid. Het sleutelwoord is elkaar (met elkaar kan vervangen worden door samen). Wat is hier uiteraard het geval?Ga naar eindnoot21. We hebben hier wel degelijk zinscoördinatie, maar van een speciale soort, die we chiastische coördinatie kunnen noemen. (65) kan worden afgeleid van:
(66) van:
(67a) van:
(68a), in de chiastische interpretatie, van:
Op dezelfde wijze kunnen (69a), (70a) en (71a) worden afgeleid. Een eenvoudige transformatie reduceert de rechterhelft van het chiasme tot elkaar en verbindt de linkerhelft met en. In het algemeen geldt dat als de rechterhelft van het chiasme een onmisbaar, of verplicht, zinsdeel is, dat dan elkaar niet weggelaten mag worden, zoals in (65) en (66). Immers, we hebben in het Nederlands niet:
Maar we hebben wel:
Een moeilijkheid is: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Is de met-bepaling hier verplicht? Zo ja, dan mag slechts één enkelvoudige persoonsaanduiding op met volgen. Zo neen, dan accepteren we ook bij voorbeeld
Hoe men, in het algemeen, de rekenkunde in de grammatica veilig zou kunnen stellen, is een nog verre van opgelost probleem. Het behoeft ons echter hier niet te verontrusten. Voor (72a) is de chiastische oorsprong uitgesloten:
De eenvoudige verklaring is dat een met-bepaling niet is toegestaan bij houden van. Dit hoeft slechts éénmaal te worden vermeld, bij voorbeeld in het lexicon: (84) en (72b en c) zijn dan tegelijk uitgeschakeld. En (72a) kan dan ook geen chiastische interpretatie krijgen. Het is opmerkelijk dat het niet-ambigue karakter van gevallen als (72a) en de ongrammaticaliteit van die als (72b en c) door Dik nergens worden vermeld, laat staan verklaard. Hiermee is een zeer plausibele uitweg gewezen, met een sterke verklarende en simplificerende waarde, voor praktisch al Diks ‘irreducible cases’. Enkele geïsoleerde gevallen blijven nog over. Zo geeft hij op blz. 90:
Men merkt op dat deze zin geen problemen biedt als only wordt weggelaten. Bovendien weet men dat only een ‘in de diepte’ nogal samengesteld element is. Zo blijkt uit de inversievorm van Engelse zinnen die met only beginnen, niet meteen gevolgd door het subject:
dat hier waarschijnlijk een vorm van negatie een rol speelt, hetgeen bevestigd wordt door equivalenten in andere talen, zoals ne...que in het Frans. Men denkt ook aan het bovengenoemde feit dat, in het Nederlands, ook maar, enig en hoeven voorkomen bij slechts (of alleen, of alleen maar); een negatief element in de dieptestructuur van dit woord zou het voorkomen ervan met ook maar et cetera kunnen verklaren. Men kan only beschrijven als het resultaat van een bepaalde vorm van en-conjunctie:
kan worden afgeleid van een structuur als:
hetgeen eerst wordt getransformeerd tot:
volgens regel (49), en vervolgens tot (87a). Een dergelijke behandeling zou (85) restloos verklaren. Een ander speciaal te bespreken categorie van gevallen wordt vertegenwoordigd door:
Men merkt op dat er, naast (88a) ook is:
We kunnen hier een derde soort en-conjunctie invoeren, die samen met het chiastische en deze gevallen kan verklaren. Laten we als uitgangsstructuur voor (88b) stellen:
en Paul is de Beatles met John met George met Ringo en George is de Beatles met John met Paul met Ringo en Ringo is de Beatles met John met Paul met George (Een onbeperkte herhaling van met-bepalingen kan gemakkelijk worden bewerkstelligd door een recursieve regel in de dieptestructuur-beschrijving.) We voeren nu een transformatie in die herhalingen van met omzet in en, zodat we nu hebben:
en Paul is de Beatles met John en George en Ringo en George is de Beatles met John en Paul en Ringo en Ringo is de Beatles met John en Paul en George We hoeven nu alleen de chiasme-transformatie maar toe te passen. Uit het chiasme van de derde en vierde regel van (88d) volgt nu:
(Men zou de toevoeging en elkaar verwachten op grond van de chiasme-transformatie. Deze transformatie moet echter, wanneer in precieze vorm gegoten, zo geformuleerd wor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den dat en elkaar niet optreedt, ofwel onmiddellijk gedeleerd wordt.) We zien nu dat George en Ringo met Paul in chiasme staat in (88e) en de tweede regel van (88d), zodat we krijgen:
Opnieuw is er een chiasme, nu tussen John enerzijds en Paul en George en Ringo anderzijds, in (88f) en de eerste regel van (88d). Het product is nu:
Bij deze laatste toepassing van de chiasmetransformatie mag (de haakjes duiden hier keuze aan) het element met elkaar / samen worden toegevoegd, daar de beide leden van het chiasme met met verbonden zijn. Een ‘afwerkingstransformatie’ laat dan alle en's behalve het laatste verdwijnen, zodat we weer terug zijn bij (88a) of b). Nu kan men, met Dik, zeggen: ‘Of course, one could in these cases postulate artificial underlying structures. But this would lead to a host of ad hoc decisions, having no other aim than to save this type of analysis.’ (blz. 91). Het wordt echter moeilijk vol te houden dat een beschrijving als boven gegeven ad hoc zou zijn, als men bedenkt dat zo'n beschrijving een verklaring levert voor een aantal feiten. Zo wordt bij voorbeeld verklaard waarom elkaar en met elkaar / samen in sommige zinnen verplicht, in andere mogelijk, in weer andere onmogelijk zijn. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag waarom bij voorbeeld (72a) niet voor tweeërlei uitleg vatbaar is en de a-zinnen van (68-71) wel. Ook wordt duidelijk waarom met elkaar / samen in de derivatie van (88a en b) pas kan worden ingevoerd bij de laatste toepassing van de chiasme-transformatie. Dit is een algemeen verschijnsel. We hebben bij voorbeeld wel:
maar niet:
en weer wel:
Dit zijn feiten die door Dik niet worden gesignaleerd, en nog minder verklaard.
Ik ben op deze zaken nogal diep ingegaan om tegenvoorbeelden te leveren voor Diks bewering aangaande bepaalde descriptieve prodan tot verwerping van het transformationele wijze opgelost kunnen worden. Diks argumentatie komt in feite neer op het volgende: Hij wijst een aantal (bekende) moeilijkheden aan in de Chomskyaanse transformationele benadering van en-conjuncties, deelt ons mee dat hij daar niet direct een oplossing voor ziet, zegt zelf dat in bepaalde gevallen een transformationele oplossing onmogelijk is, en concludeert dan tot verwerping van het transformationele principe. Het zal nu duidelijk zijn dat zowel de grote lijn als de onderdelen van deze redenering niet houdbaar zijn. In verband met de ‘normale’ of ‘standaard’-coordinatie, zoals beschreven in de regels (49) en (50a-c) zijn nog enkele opmerkingen te maken. Het is een opmerkelijk feit dat bij twee nominaalgroepen (‘noun-phrases’) in de dieptestructuur, die identiek zijn in lidwoord en/of adjectief, en alleen in het substantief verschillen, in sommige gevallen lidwoord en adjectief herhaald moet worden, terwijl dit in andere gevallen niet nodig is. Zo hebben we bij voorbeeld:
Maar we hebben niet:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het meervoud echter is er geen moeilijkheid:
Bij Dik zijn deze of dergelijk observaties niet te vinden. Wel zegt hij op blz. 236 naar aanleiding van:
dat ‘this string of words can interpreted in three different ways, viz. as:
Dit nu is grotendeels onjuist. Interpretatie a kan zijn: ‘I want a bed which is cheap, and (I want) breakfast’, dit is, zonder het onbepaalde lidwoord. Interpretatie b is onmogelijk, blijkens bij voorbeeld:
(Dat (98) wel grammaticaal is, wordt verklaard door het feit dat we naast I want a breakfast ook hebben I want breakfast, maar naast I want a bike hebben we niet *I want bike, - hetgeen weer een bevestiging is voor een transformationele benadering van nevenschikking.) Interpretatie c is juist, maar niet bijzonder relevant, aangezien we hier te doen hebben met een morfeemcombinatie die het beste als eenheid in het lexicon kan worden opgenomen, evenals bij voorbeeld het Nederlandse stoffer en blik, paard en wagen, kop en schotel. (Ze hebben, om maar iets te noemen, als meervoud: bed and breakfasts, stoffer en blikken, paard en wagens, kop en schotels.) We hebben hier dus niet met nevenschikking van doen.Ga naar eindnoot22. Door zijn onnauwkeurige observatie mist Dik de kans een moeilijkheid te berde te brengen die de transformationele grammatica in verlegenheid zou kunnen brengen; men kan hiervoor niet onmiddellijk regels uit de mouw schudden, ook al is de kwestie niet geheel duister. Om te beginnen moeten we enige orde scheppen in de transformationele behandeling van attributieve adjectieven en coördinatie-reductie ten opzichte van elkaar, ten einde gemakkelijk oplosbare, en voor het onderhavige probleem irrelevante, gevallen af te doen. Het lijkt aan te bevelen de coördinatie-reductie te laten plaatsvinden nádat de ingebedde adjectiefstructuren hun behandeling hebben gehad, waarbij wordt gezorgd dat ze als inbeddingen kenbaar blijven.Ga naar eindnoot23. Dit verklaart de onmogelijkheid om van bij voorbeeld:
te vormen:
waar koud niet op melk betrokken kan zijn. Verder stipuleren we dat de Y in de regels (50a-c), die de niet-identieke elementen discontinu maakt, geen inbedding mag zijn ten opzichte van de niet-identieke elementen a, b, c en d. Dit is nodig om te voorkomen dat we van bij voorbeeld:
waar oude niet op steden kan slaan. Voor regel (49) is het echter irrelevant of X of Y tot inbeddingen behoren of die bevatten. (92a), (93a en b), (94a en b) en (97a en b) zijn aldus verklaard, evenals de ‘uitzonderingen’ (100b) en (101b en c). De vraag blijft echter waarom (95) en (96a) ongrammaticaal zijn, en (95b) en (96b) stroef klinken, hoewel ze door onze regels voortgebracht zouden moeten kunnen worden. Het is niet zonder meer een kwestie van meervoud, want we hebben (94a) en ook bij voorbeeld lekkere soep en broodjes, lekker snoep en gebak, heerlijke ham, kaas en asperges, maar weer niet *die mooie vaas en bloemen. Het ziet er naar uit dat de normale coördinatie-constructie van adjectieven niet is toegestaan wanneer er van de twee verschillende substantieven tenminste één enkelvoudig en geen stofnaam is. Dat wil zeggen, wanneer ze meervoud of stofnamen zijn, is de reductie wel toegestaan. Dit is een interessant feit. Er is in veel talen een bepaalde, meestal door de linguïsten niet precies gedefinieerde maar wel duidelijk onderkende, samenhang tussen het meervoud en verzamel- of stofnamen, in die zin dat het meer- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voud, en het enkelvoud van verzamelnamen vaak door elkaar lopen. De brug tussen de twee is vaak het onzijdig geslacht, indien aanwezig. Men denkt bij voorbeeld aan het feit dat in het klassieke Grieks een subject in onzijdig meervoud een enkelvoudige werkwoordvorm krijgt. Of men ziet de overgang van onzijdig meervoud naar enkelvoud in agenda, flora en, voor veel sprekers van het Engels, data. Hetzelfde flora verklaart waarom fleur in het Frans vrouwelijk is: het meervoud werd opgevat als een vrouwelijk enkelvoud. In het Nederlands zegt men wel: een aantal leerlingen waren ziek, terwijl het meervoud in het Engels regelmatig is bij people, team, board, government, et cetera. In het Nederlands zeggen we: wat melk, wat boeken, genoeg melk, genoeg boeken, maar niet wat boek of genoeg boek. En als we het wel zeggen, dan wordt boek opgevat als een stofnaam, een niet-telbaar substantief. De generatieve grammaticus is tuk op dit soort verschijnselen, omdat ze hem op het spoor van mogelijke dieptestructuur-samenhangen kunnen brengen. Het is in geen geval uitgesloten, eerder zelfs waarschijnlijk, dat een verbeterde dieptestructuur-hypothese deze samenhangen in een duidelijk licht zal stellen. Hiervoor is echter een gedetailleerd onderzoek nodig naar de aard van het meervoud, iets waar, bij mijn weten, op het ogenblik door niemand aan wordt gewerkt. Wanneer men echter, zoals Dik, de hele opzet van een dieptestructuur, onderscheiden van een oppervlaktestructuur, verwerpt, kan men de verschijnselen als getoond aan de hand van (92a)-(101c) slechts door middel van niets verklarende en zich nodeloos herhalende regels beschrijven. Er zijn nog veel meer gevallen te noemen waarbij een transformationele behandeling zich opdringt, zoals bij voorbeeld de constructies van het type:
die bij Dik alweer niet worden genoemd. Maar het is niet de bedoeling van deze bespreking de en-conjuncties in het Nederlands volledig uit de doeken te doen. Over de rest van het boek valt weinig te zeggen, tenzij men het uitkamt op de vele onnauwkeurigheden en zelfs onjuistheden. De inadequate stellingname tegenover de transformationele grammatica zou minder gewicht hebben als Dik met een redelijk alternatief kwam: de kracht van zijn argument zou dan liggen waar die behoort te liggen, namelijk in het grotere succes van zijn alternatief. Wat hij echter op blz. 92-8 (5.6) over regelschemata te berde brengt staat los van het al dan niet transformationele karakter van een grammatica. Zijn ‘Outline sketch of a functional grammar’ in hoofdstuk 9 (blz. 162-99) is in hoofdzaak een aanzet tot een generatieve vormgeving van Bloomfields (1933) systeem van grammatische beschrijving, met alle beperkingen van dien. Punt voor punt is de parallellie met Bloomfields systeem aan te wijzen. Ook zijn begrip ile (independent linguistic element), uitgangspunt voor de generatie van structuren, gaat direct terug op Bloomfields definitie van de zin (Bloomfield blz. 170). Op geen enkele wijze verschaft Dik een alternatief voor de gevallen die in transformationeel licht doorzichtig zijn geworden; hij noemt ze zelfs niet eens. Het is symptomatisch dat hij zijn kritiek concentreert op de (Chomskyaanse) transformaties, terwijl de algemene termen dieptestructuur en oppervlaktestructuur slechts zelden voorkomen. En als we dan vol verwachting hoofdstuk 10 lezen (blz. 200-26), ‘The description of coordinations in a functional grammar’, worden we teleurgesteld: niet één enkele beschrijvende regel wordt ons gegund, noch in natuurlijke noch in formulaire taal. Wel een aantal analyse-diagrammen van individuele gevallen, maar waar het om gaat is juist alle verschillende gevallen in een zo coherent mogelijk stel regels te vatten. Op blz. 5 wapent Dik zich al tegen kritische opmerkingen in verband met deze teleurstellende situatie: ‘It might be objected against the results of this study that I reject parts of a (partly) formalized theory while not replacing it by a theory which is formalized to the same extent. But in the first place it is doubtful whether the alternative contained in chapters 9 and 10 is indeed inferior to transformational theory in this respect; in the second place, this is, in my opinion, a comparatively unimportant | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
matter. For anyone who is aware of the present stage of development of linguistics it must be clear that linguistic theories are not adequate just because they are formalized, nor inadequate because they are not. What we want to do is to take certain steps towards a theoretical framework adequate to deal with the facts of language. If this attempt is successful, then formalization is only a matter of time and ingenuity.’ Een onderscheid moet echter gemaakt worden tussen het geven van regels en formalisering: voor een formalisering moet men eerst de regels hebben; dan is inderdaad formalisering een secundaire zaak, zij het van groter belang dan Dik ons doet geloven. Dik echter geeft geen enkele regel, maar beweert toch van zijn ‘oplossing’ dat ‘although not as yet completely formalized, it seems to yield a decidedly simpler total description’ (blz. 223). In het licht van het bovenstaande doet dit nogal geflatteerd aan. De ‘functional description of coordinations’ bestaat in feite niet. Het is dan ook voor de meeste gevallen van nevenschikking die boven genoemd zijn niet na te gaan of en hoe ze in de veronderstelde beschrijving zouden passen. Het enige wat duidelijk is, is dat Dik geen reducties uit volledige structuren, geen ellipse, aanvaardt. Zijn antwoord op alle vragen die dit standpunt oproept bestaat uit een totaal zwijgen. Er moet gezegd dat naar een zeer grote hoeveelheid literatuur wordt verwezen. De keuze is echter eenzijdig, in zoverre, zoals gezegd, van alle argumenten ter bevestiging van de dieptestructuur-opvatting alleen de coördinatie wordt genoemd en besproken. Over alle andere argumenten wordt wederom totaal gezwegen. Een onevenredige plaats is in de literatuurverwijzingen ingeruimd voor Reichling, wiens relevantie voor de studie der grammatica desondanks onduidelijk blijft. In het laatste, twaalfde, hoofdstuk worden Reichlings opvattingen over betekenis als basis gepresenteerd voor een semantische beschrijving van coördinaties. Het is echter duidelijk dat het hoofdstuk even goed of slecht geschreven had kunnen worden zonder die basis: de samenhang tussen beide is verre van evident. Dan is er een grote hoeveelheid ‘vulling’: uitweidingen over Bloomfield, over logica, over Port-Royal; herhaling van allerlei al gezegde dingen, vooral in de laatste twee hoofdstukken. Dit vermag echter niet het feit te verhelen dat in de bijna driehonderd bladzijden tekst van het boek geen enkele originele observatie wordt gedaan, dat geen enkel verrassend of verhelderend inzicht in grammatische kwesties wordt gegeven, kortom, dat het boek helemaal niets nieuws biedt. Integendeel, in plaats van een stap voorwaarts, is het een duidelijke stap terug in de wetenschap van de taal. |
|