De Gids. Jaargang 132
(1969)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 215]
| |
Jane Debrot
| |
[pagina 216]
| |
zens te zijn, gehuld in bruine jassen die veel te groot zijn en voor zover men kan zien van versleten stof. Ze zijn in groten getale op het plein aanwezig en het is alsof ze, kruipend op handen en knieën, iets zoeken tussen de eeuwenoude klinkers. Zo nu en dan schijnen ze ook iets te vinden, iets onzichtbaar kleins, dat ze zonder enthousiasme of afkeer in de mond stoppen. De eenheid van dit door bewegende ruggen gevormde beeld wordt hier en daar plotseling gebroken waar sommigen, in plaats van op handen en knieën zoekend, gewoon op hun rug liggen, onbeweeglijk, en om één of andere reden maken ze een indruk van te stille insecten. Achter Bar en de dame rijst de immense kathedraal op, misschien eens liefdevol opgebouwd uit deze evenwichtige details van veelkleurig marmer. Nu zegt de dame, zich plotseling afwendend van het grote plein, haar paarse avondjurk ruist in de wind, de pluim op haar zwarte hoed waait golvend in één richting: - Laten we de kathedraal ingaan, ik vind het hier angstig. Bar heeft zijn rode hoge hoed afgenomen. Als de dame dit ziet, zegt ze: - Niet doen Bar, niet doen, het maakt me treurig. - Nee...ik..., antwoordt Bar, onzeker schuifelend op zijn vele voeten. Hij bleef niet op mijn hoofd zitten, het waait te hard. - O. Haastig lopen ze naar de ingang van de kathedraal. Net als ze het gordijn opzij willen schuiven dat voor de open ingang hangt, een zwaar karmijnrood gordijn, komt een heer erlangs naar buiten, gekleed in een zwart pak met zwarte zakenhoed. Hij onderbreekt zijn efficiënte stapbeweging als hij hen ziet, hij blijft staan en zegt in hoog tempo: - U komt voor de kathedraal, ik begrijp het, maar u heeft de façade nog niet gezien, en de zijkant, de achterkant, de façade, vooral de façade... - We wilden de binnenkant..., - probeert de dame te zeggen. - De binnenkant, natuurlijk, ik begrijp het, de binnenkant, u vindt het plein te vol, dat is zo, veel te vol, als de immigratiewet wordt aangenomen... - Zijn het immigranten? onderbreekt de dame. - Een soort immigranten ja, maar u moet er niet te zeer op letten, ervan abstraheren om zo te zeggen, want de façade, en trouwens de achterkant zou u zeer bevallen, en de zijkant... En het is alsof hij zo uren kan doorgaan, maar de dame spreekt statig: - Wij willen naar binnen. - Ja natuurlijk, ja, nee dat spreekt vanzelf nee, natuurlijk, prettige dag verder, en haastig loopt hij door.
Het interieur van de kathedraal is niet zo stijlvol als men zou verwachten. Dit is zeker ten dele te wijten aan de restauratie, die bijna het hele middenschip door middel van houten schotten aan het gezicht onttrekt, waardoor men niet vanaf de ingang direct door kan kijken naar het altaar, wat meestal de bedoelde indruk van grootsheid wekt. De afwezigheid van deze doorkijk dwingt nu haast de blik op de eerste zijkapel, iets wat anders misschien niet was gebeurd. Anders waren ze misschien door het middenschip gelopen, de dame statig, Bar als op wieltjes, en hadden ze via de achteruitgang de kathedraal weer verlaten. Maar nu moeten de felle lampen wel opvallen, die bij nadering grote werktafels blijken te beschijnen, waarop ledematen en dergelijke liggen, ordelijk bijeengelegd, soort bij soort. Ondanks deze ordening geeft het geheel, misschien vanwege de grote hoeveelheden, een indruk van onoverzichtelijkheid, ja zelfs van angstwekkende chaos. Rechts naast één van de tafels, op een hoogopgetaste | |
[pagina 217]
| |
stapel bruine jassen, zit een heer, gekleed in zwart pak met zakenhoed. Haastig en ongeïnteresseerd eet hij een sandwich, als iemand die eigenlijk geen tijd heeft om te eten, maar toch snel tussen het werk door de maag vult, om op peil te blijven, omdat zijn vrouw het zegt en meer van dergelijke redenen. Als hij Bar en de dame bij de ingang van de zijkapel opmerkt, staat hij op en zegt: - Goede morgen, waar kan ik u mee van dienst zijn? Ach mevrouwtje, mevrouwtje, vervolgt hij bijna verwijtend. Wat ziet u bleek; inderdaad verspreidt zich zelfs een zachtgroene kleur over het gelaat van de dame. - Ik zeg altijd al, dames kunnen er niet tegen, te fijngevoelig hè; en hierbij glimlacht hij Bar toe met een knipoog van verstandhouding. Toch blijft zijn blik iets langer op Bar gericht dan voor deze communicatie noodzakelijk was, hij bekijkt hem met een zekere angst, ontzag misschien, en begint in hoog tempo te praten: - Zo is het leven nu eenmaal, lage investeringen, scherp inkopen, hoge prijzen, lonen, winsten, welvaart, orde en cultuur, de economie moet draaien, ik heb die wetenschap niet gemaakt, nee, ik gebrúik hem alleen hè; en hij lacht heftig om zijn grapjes. Als hij niet meer lacht, merkt hij het uitblijven van reactie. Bar staart voor zich uit, zijn hoge rode hoed in de hand; de dame slikt een paar maal zonder dat de zachtgroene kleur erdoor verdwijnt. De heer probeert het nog eens en zijn tempo is nu zo hoog, dat het is alsof hij één woord zegt in plaats van meerdere: - Net als bij Shakespeare hè, maar dan andersom, zij eten de wormen en wij eten hen en... Zijn eigen lach onderbreekt zijn verhaal te vroeg, een korte lach die hij abrupt weer afbreekt, zijn toehoorders reageren niet. - Gaat u nou naar het groene veld hierachter, door de achterdeur, kijk, ik zeg altijd al, dames kunnen er niet tegen, ze zijn er niet tegen opgewassen en...; weer onderbreekt hij zichzelf. D'r uit!!!, schreeuwt hij. De holle ruimte weergalmt, een echo tolt om hen heen. Als het weer stil is, heeft de heer zich tot zijn werktafels gewend, het is alsof hij de dame en Bar is vergeten, die nu naar de achteruitgang lopen. Haar paarse avondjurk van taftzijde ruist achter haar aan.
Onder de lichtblauwe lucht, die zo helder is dat een indruk van breekbaarheid ontstaat, ligt zover het oog reikt een grasveld, versierd met langwerpige vijvers waarover volkomen nodeloos witgelakte bruggetjes zijn aangelegd. Ronde rotan tuintafels, verspreid over het veld, dienen ter ondersteuning van monumentale vazen met herfstboeketten in de kleuren roze, okergeel en roestbruin. Tussen de boeketten, op de bruggetjes, langs de vijvers, overal ziet men mensen, in groepjes of alleen. Ze bewegen zich bijna voortdurend, waardoor het geheel een indruk van nijverheid geeft. De dames hier zijn kleiner dan de dame in paars; ze lopen ook niet statig, maar met kleine, vlugge trippelpasjes. Ze zijn gekleed in witte, veelkleurige geborduurde jurken die tot iets boven de knie reiken, terwijl ze om hals en schouders witte, gehaakte stola's hebben geslagen; sommigen dragen hierbij pastelkleurige kanten parasols. Ze trippelen in groepjes over het veld of zijn bezig herfstboeketten te verschikken. De heren, gekleed in zwart pak, sommigen met zakenhoed, vormen hun eigen groepjes; ze spreken snel, met veel handgebaren, terwijl ze in flinke pas heen en weer lopen. Anderen haasten zich als individu in verschillende richtingen, elkaar in het voorbijgaan groetend. Gemengde groepen komen weinig voor: hier en daar een tweetal op een brug. Vlak bij de achteringang van de kathedraal staat een grote theetafel opgesteld. Op het wit damasten laken bevinden zich zilveren theepot- | |
[pagina 218]
| |
ten, suikerpotten, melkkannetjes, vazen met bloemen, suiker- en sandwichtangen, kaasschaven, broodschalen met brood, vleesschalen met vlees, fruitschalen met fruit, alles in grote hoeveelheden zodat een indruk van overstelpende chaos ontstaat, waarin een kleine dame, tot nu toe zonder enig succes, orde tracht te scheppen. De bewegingen waarmee zij deze voorwerpen in voortdurende roulatie houdt, zijn die van een gehaast schuifpuzzelaar. Ze ziet er vermoeid uit. Als ze Bar en de paarse dame opmerkt, die onzeker in de achteruitgang van de kathedraal zijn blijven staan, slaat zij de handen ineen en stralend zegt ze: - Vreemdelingen! Wat een stijl! Ze loopt hen tegemoet: Komt u maar, komt u verder, een sterke kop thee zal u goed doen na de lange reis, gebruikt u suiker, melk, thee, sandwiches? Ze wacht niet op antwoord, maar begint met de ene hand een schaaltje met eetwaren te vullen, terwijl ze met de andere twee kopjes thee schenkt, er suiker indoet, melk, lepeltjes, waarna ze plakjes kaas snijdt, schijfjes vlees pakt, augurk, uitjes, mayonaise, en het is alsof ze zo uren door kan gaan. Maar op stellende toon zegt de paarse dame nu: - Ze vermoorden mensen in de kathedraal. De handen van de kleine vrouw steunen stil op het witte damast. Dan zegt ze: - Maar mevrouw, dat is een misverstand, mijn man kan dat altijd zo goed uitleggen, ik weet er te weinig van, wacht u maar even; en ze kijkt zoekend om zich heen. Na enige tijd roept ze tegen een voorbijsnellende heer met zakenhoed: - Béééértje!, kom je even? Als hij bij de theetafel staat, gaat ze verder: - Deze dame hier en deze... Ze kijkt Bar aan en even lijkt het alsof ze in de war is, ze herhaalt: - En deze vreemdeling. Het zijn vreemdelingen bedoel ik, en ze zijn overstuur over de kathedraal en... - Heel begrijpelijk, heel begrijpelijk, zegt haar man, zijn hoofd iets schuin houdend, alsof dit hem helpt bij het kiezen van woorden. Maar als hoofd van de immigrantendienst kan ik u met de hand op het hart verzekeren dat dat materiaal uitsluitend voor zeer gespecialiseerde industrieën wordt gebruikt en beslìst níet op onze theetafel terecht komt. - Ze worden vermoord, zegt de paarse dame met een zekere nadruk. De heer schijnt haar woorden niet te begrijpen. - Ze bedoelt de immigranten, verduidelijkt zijn vrouw, dat ze... - Ahá, begrijpt hij opgelucht, een misverstand dat inderdaad kan ontstaan als men de achtergronden niet kent. Kijk het zit zó, deze mensen immigreren hier naartoe, ja ik zou liever zien dat het verboden werd, ze ontsieren onze stad in hoge mate. Maar goed, gaat hij optimistisch verder, ze immigreren hierheen, zònder geld en ook zònder gedegen opleiding. Ze komen dus niet aan de slag, hebben ook geen geld om een opleiding te betalen of voedsel te kopen. U hebt gezien wat er dan gebeurt, schàndelijk. Een afkeurende uitdrukking verspreidt zich toch even over zijn optimistisch gelaat. - Als dieren kruipen ze over het plein op zoek naar wormen, het moest verboden zijn. Maar ja (zijn optimisme schijnt het weer te winnen), van wormen kan een mens niet leven en er komen er dus dagelijks velen om, hun makkers trekken zich er niets van aan, schàndelijk, geen hoger gevoel, maar goed, wat dóen wij nu? Hier last hij een pauze in om zijn toehoorders triomfantelijk aan te zien. - Deze lijken zetten wij om in bruikbaar materiaal! Maar begrijpt u mij goed, vervolgt | |
[pagina 219]
| |
hij, een wijsvinger in de lucht stekend, alléén de lijken, want leven is ons heilig. Ik hoopt dat u aan de oprechtheid van mijn woorden niet twijfelt? - Nee, absoluut niet, zegt de dame, toch iets minder stellend dan daarnet, maar ik geloof dat ik iets anders bedoelde... - Zegt u het maar gerust, ik zal proberen uw vragen zo duidelijk mogelijk te beantwoorden. - Ik weet niet meer wat ik bedoelde, zegt de paarse dame; en Bar zegt: - Ik herinner het me, dit was het waar ik niet graag aan dacht. Beiden staren voor zich uit, en in de stilte die nu valt vertoont de heer een stijgende onrust. Plotseling zegt hij in hoog tempo: - Ik hoop niet dat u het me kwalijk neemt, dringende zaken; en zonder op antwoord te wachten loopt hij gehaast weg. - Ja, die mannen hè, zegt zijn vrouw vertederd, altijd even druk, en een warme lach van verstandhouding straalt de paarse dame tegemoet. - Ach, ik ben de thee helemaal vergeten, nu is ze koud geworden. - Het geeft niet, koude thee is ook heerlijk, zegt Bar. - Nee, nee, dat kan ik u niet aandoen, en ze is al bezig met een nieuwe serie handelingen: thee, suiker, melk, koekjes, schijfjes kaas, plakjes vlees...Zonder dat ze het merkt lopen Bar en de dame door, het groene grasveld in, tussen de rotantafels, de bloemen, en de druk heen en weer schietende groepjes mensen door. - Ik vind de theetafel angstwekkend, zegt de dame en ze vervolgt vleiend: Doe je je hoed nou op? - Nee, het waait te hard. - Het is omdat je het hier niet leuk vindt. - Nee, het waait te hard, herhaalt Bar. - Als we zo doorlopen, gaan we dan niet in de richting die we toch al namen voordat het veranderde? - Ja. - En gaat het dan voorbij? - Misschien, antwoordt Bar. Dit schijnt de paarse dame niet voldoende gerust te stellen. Ze blijft staan bij één van de dames die aan een herfstboeket bezig zijn. Bloem voor bloem verwisselt ze van plaats, heel voorzichtig om de stengels niet te breken, maar met de snelheid van iemand voor wie dit routinewerk is. - Hoe lang woont u hier? Vermoeid kijkt de bloemenschikster op: - Wonen? Ik ben bezig met mijn werk, en dat is al moeilijk genoeg met dit weer: nauwelijks heb ik het wat op orde gebracht of de wind waait er weer doorheen. Kan ik helemaal opnieuw beginnen. - O, zegt de paarse dame. - Vraag dat soort dingen maar aan die heren daar, die hebben toch niets anders te doen dan zich de hele dag met hun hobby bezighouden; en ze wendt zich weer tot de bloemen. - Zullen we dan naar die heren gaan Bar, even maar, ze weten misschien hoelang ze hier wonen. - Ja, ze zullen dat zeker weten. De aangeduide heren staan in een kring met kleine boekjes in de hand. Ze wijzen in elkaars boekjes en zo nu en dan halen ze er met een pincet een klein rechthoekig papiertje uit, gekarteld. Als ze Bar en de dame zien, stijgt er een enthousiast ‘aaaah’ op, en dan: - Vreemdelingen! Eén van hen zegt: - Voor de buitenlandse zegel geeft de firma Douwes het meest. - De firma Buif bedoel je zeker, zegt een ander. Allen lachen om deze vriendelijke concurrentiegrap. - Nee, nee heren, zegt de enige die in dit groepje een zakenhoed draagt, we zijn geen commerciële instelling. | |
[pagina 220]
| |
En zich tot de beide vreemdelingen wendend: - Wij hebben een comité gesticht voor de leerzame postzegel, en als zodanig kopen wij gezamenlijk zegels in voor het zegelmuseum. We zijn ook gemachtigd om te ruilen, dus als u iets moois hebt uit het buitenland, u zult niet ontevreden zijn over wat u van ons krijgt. Kijk, deze zegel bij voorbeeld. Met een pincet haalt hij een gekarteld papiertje uit zijn verzameling: er staat een heer met bakkebaarden op afgebeeld in een eivormig lijstje; het maakt een viezige indruk. - Een Vader de derde, vervolgt hij vol trots. Zie eens hoe fijn zijn gelaatstrekken zijn getekend en de epauletten van zijn uniform, de rest ging er niet op, maar de epauletten alleen al zijn bijzonder fraai. Zeer zeldzaam. Meer dan een mille waard, als u... Nu zegt de dame plotseling: - Dat bedoelde ik, ik bedoel met dat geld zou u het leven van... Snel en nog juist op tijd onderbreekt de heer haar. - Léven!, zegt hij vol afkeuring, ontèlbare mensen sterven dagelijks van honger, worden vermoord, simpelweg of onder de hevigste martelingen, en dat niet eens altijd uit leedvermaak, maar omdat bepaalde bestrijdingsmiddelen nu eenmaal efficiënter en goedkoper zijn dan andere, hoe jammer men dat ook vindt, nee, dingen kan men behouden, maar léven, denk bij voorbeeld zoals u zo terecht zei aan de zwerm op het plein, ze gaan dood... Deze keer houdt de dame vol: - Maar als u nu van dat geld... - Nóóit, spreekt de heer toornig, zijn stem tot retorische hoogten opvoerend, nóóit zullen wij de eeuwige dingen omzetten in vergankelijk voedsel! Bar lacht, een kleine klaterlach. Dit brengt de heer in verwarring, hij onderzoekt Bar nauwkeurig, met misschien iets van angst of achterdocht op zijn gezicht, dan zegt hij joviaal: - Kom, laten we niet kwaad worden, u komt niet van hier, u ziet de werkelijkheid niet, laten we allen een versterkende kop thee gaan drinken en niet meer over zulke zware onderwerpen praten. - We gaan de verkeerde kant op, zegt de dame fluisterend tegen Bar, terwijl ze het groepje volgen. - Dat geeft toch niet, iedere kant is goed. Op dat moment rent een jonge vrouw op het groepje af, haar stola wappert achter haar aan, ze roept: - Béver, Béver! Eén van de heren uit het groepje antwoordt: - Wat is er mijn kind, wat is er aan de hand? Hijgend, roodaangelopen vertelt ze: - Er is iemand gestorven bij de theetafel! - Maar kindje, dat kan toch gebeuren? - Ze zeggen dat hij aan voedselvergiftiging is gestorven, voedselvergiftiging! huilt de jonge vrouw en ze rekt het woord in al zijn lengte uit. De heren kijken elkaar onzeker aan. - Er gaan geruchten, zegt één van hen, dat ze het materiaal voor de theetafel gebruiken. - Wat een onzin, zegt een ander, ze gebruiken het alleen voor heel gespecialiseerde industrieën. - Wat voor industrieën dan? Er valt een stilte, waarin de jonge vrouw huilt: - Ze kunnen wel aan allerlei ziekten zijn gestorven, waarom zouden ze allemaal van hònger sterven, sommigen kunnen toch ook gestorven zijn aan een afschúwelijke ziekte? En ook aan het woord ‘afschuwelijk’ geeft ze een angstwekkende langgerekte klank mee. Bij de theetafel is het bijzonder druk. De theetafeldame zegt huilend: - Nòg twee, voedselvergiftiging. Dit laatste woord herhaalt ze fluisterend, ter- | |
[pagina 221]
| |
wijl ze een theepot van plaats verwisselt met een melkkannetje, dat met een kaasschaaf, die met een suikertang, deze met een broodschaal, zonder ophouden fluisterend. - Ze willen ook overal geld uitslaan, zegt de postzegelheer. - Jij niet zeker!, roept iemand met overslaande stem. - Mijn waar hoef je niet te eten. - En je hebt zeker ook geen aandelen in die immigrantenzaak! - Kom, zegt Bar zachtjes tegen de dame. Ze gaan vechten. Stil wandelen ze weg. Achter hen roept iemand: - Storm! Er steekt een storm op! Enkelen herhalen deze kreet, anderen roepen: Vuile aandeelhouder! - Je hebt zelf ook een aardige spaarpot aangelegd met lijken verzamelen! - Ja, maar niet voor mijn brood! - Storm! Storm! Storm! Achter hen klinken deze kreten ver en klein, als door dun glas, hoewel ze nog maar enkele meters hebben gelopen. Een harde windstoot gaat gepaard met een geluid van brekend glas. Het groene grasveld met zijn bloemen, bruggen en mensen, de kathedraal, de lichtblauwe lucht, heel dit gezichtsveld valt in kleine scherven uiteen en brokkelt weg. Van alle kanten tegelijk verspreidt zich een paarse kleur, die aandoet als mist, of nevel. Bar zet zijn rode hoge hoed op het hoofd. - Zie je wel, spreekt de dame vrolijk, alles gaat voorbij, net als vroeger. - Net als vroeger, herhaalt Bar. - Herinner je je nog... Zo wandelen ze voort, Bar vanwege zijn vele voeten als op wieltjes, de dame statig, haar paarse avondjurk ruist achter haar aan, de pluim op haar hoed wiegelt zachtjes heen en weer. De paarse mist omsluit hen tot even alleen nog de rode hoge hoed te zien is en dan niets meer. |
|