De Gids. Jaargang 132
(1969)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 200]
| |
De wereld in een pindadop of: de verschijningen van Charlie Brown
| |
[pagina 201]
| |
I: De wereld in een pindadopWat gebeurt er nu met deze Peanuts in de duizenden cartoons die sinds het begin van de vijftiger jaren zijn verschenen? De basissituatie is eigenlijk heel eenvoudig: in hun van de volwassenen afgekeken wereld reageren de Peanuts op elkaar en op elkaars omstandigheden. Zij bekritiseren elkaars eigenschappen en proberen zich ten koste van elkaar of van zichzelf te manifesteren. Bij al hun wijsheden en zorgen blijven zij echter kleuters, soms zijn zij dus uitgelaten op de wijze van het kind en spelen zij kinderspelletjes.
Om de wereld van de Peanuts te kunnen begrijpen moeten wij de individuen die hem bevolken ten tonele voeren. Maar laten we voorzichtig zijn in ons oordeel, de Peanuts slaan elkaar desnoods binnen de tekst van een ander met bijbelcitaten en psychiatrische handboeken om de oren. | |
123-0 Charlie Brown!Hiernaast ziet u Charlie Brown in een voor hem karakteristieke situatie: als dupe. Voor iemand die zich uitgeeft als manager van een baseballteam geen aanbeveling! Het zal daarom altijd een raadsel blijven hoe Charlie Brown de leider is geworden van het Peanutsteam dat ieder jaar trouw de onderste plaats in de kleutercompetitie trotseert. Niemand houdt van Charlie Brown, en eigenlijk is dat niet verwonderlijk. Managers zijn zelden geliefd. Om niet te spreken over abominabele managers. Charlie Brown heeft zijn team nog nooit tot maar een gelijkspel geïnspireerd. Hier moet toch iets ter verdediging gezegd worden: het is moeilijk om kapitein te zijn op een zinkend schip. Charlie Browns all-stars vormen een verschrikkelijk team, ongedisciplineerd, gespeend van elke illusie wat betreft het behalen van een overwinning. Zelfs niet eens een geheel menselijk team: ook Snoopy moet meedoen bij gebrek aan menselijk spelersmateriaal (en dan nog is hij lang niet de slechtste!). Weliswaar heeft Charlie Brown te maken met de consequenties van zijn falen (hij is de meest uitgescholden stripfiguur ter wereld), de uiterste consequentie, uit de strip verdwijnen, wordt hem bespaard. Dit heeft hij uitsluitend te danken aan zijn optimisme, waarmee hij zichzelf, | |
[pagina 202]
| |
ook intellectueel, onmogelijk maakt. Charlie Brown houdt zich staande omdat hij naar grootheid (enfin, één keer een overwinning) streeft. Hoop doet hem het onmogelijke verlangen.Ga naar eindnoot1. Ook in het verlies kan natuurlijk grandeur schuilen. Jawel. Maar het Charlie Brown-negental onder zijn aanvoering heeft nog nooit een wedstrijd met minder dan 123-0 verloren, en die ene keer dat het goed dreigt te gaan komt de regen, geheel in Charlie's geest, als stupide spelbreker. Nee, het uiteindelijke falen ligt bij de manager. Als hij een dag verhinderd is, wordt onmiddellijk een overwinning behaald. Uit het voorgaande volgt dat Charlie Brown op zichzelf staat: hij is grondeloos eenzaam. In hem leeft de hoop eenmaal ‘another person’ te worden, maar hij is wat hij zal blijven: ‘wishywashy’. Zoals al gesuggereerd moet een deel van zijn eenzaamheid worden toegeschreven aan zijn weinig briljante geest. Zo begrijpt hij niet dat iemand die met minstens 123-0 verliest, geen hoop in dit leven mag koesteren. Charlie Brown maakt soms de indruk een massief rubberen bal te zijn (de vorm van zijn hoofd versterkt die indruk bovenmatig) die jaar in jaar uit blijft stuiteren op het onbegrip van zijn collega-kleuters. Is Charlie Brown altijd het mikpunt geweest van aller onbehagen en spot? Nee. In de eerste stripsGa naar eindnoot2. is hij vrolijker, zelfs een beetje plagerig en olijk. Hij wordt dan bij voorbeeld ook nog gewoon op partijtjes geïnviteerd. Maar in deze eerste strips wordt wel de kiem gelegd van zijn verstoting: hij roept op tot verantwoordelijkheid, de moralist breekt in hem los; later wordt dit alleen nog maar erger. Ook Charlie's verlegenheid is spreekwoordelijk. Hij is verliefd op een klein roodharig meisje (zoals zijn hond Snoopy verliefd is op een vrouwtjesjachthond die hij onder de romantische maan op ijsvlaktes pleegt te ontmoeten). Romantiek is er voor Charlie Brown niet bij. Niet eens een gezamenlijk nuttigen van naar school meegebrachte boterhammen. Het is zelfs nog erger: op de dag dat zijn onderwijzeres hem de roodharige bij wijze van spreken in de schoot werpt door hen een gezamenlijke werkopdracht te geven, trekt onze antiheld zich terug uit deze werkgroep à deux en onderwerpt zich masochistisch aan de represailles van de schoolleiding. Kan het ellendiger? Jazeker. Charlie Brown is een ‘blockhead’. Hij wil achter de oorzaak van zijn veelvuldig falen komen, maar is er te dom voor. Daarnaast is hij ook maar niet in het minst perfide, hij is argeloos, het ergste dat een mens kan overkomen (hoewel het heel charmant staat). Charlie Brown onderwerpt zich zonder afweerwapens aan de wet van de jungle. Als geboren slachtoffer heeft hij geen tijd zich omtrent de vluchtpaden van het oerwoud te oriënteren. Hij heeft veel minder grandeur dan bij voorbeeld Don Quichotte, die een musical met hem gemeen heeft.Ga naar eindnoot3. Bovendien is het roodharige meisje waarschijnlijk geen Dulcinea: uit de schaarse gegevens waarover wij wat haar betreft beschikken, kunnen wij niets anders opmaken dan dat zij een onderdeel is van Charlie's eigen wereld, dat hij zich niet eigen kan maken. (Snoopy, als hond de trouwste knecht van de mens - maar niet heus - lijkt trouwens nauwelijks op Sancho Panza.) Charlie Brown is hoogstens de knecht van zijn eigen hond. Is er een grotere vernedering mogelijk? Inderdaad: die ene keer dat Charlie Brown een grap uithaalt, plaatst hij die op de verkeerde dag. Er is niet aan te beginnen alle ‘running gags’ die Charlie Browns onmachtige bestaan accentueren, te verwoorden. Alleen verdient zijn eeuwigdurend gevecht met de vlieger enige aandacht. Een vergelijking met Sisyfus dringt zich op.Ga naar eindnoot4. Maar in tegenstelling tot zijn mythologische collega lijkt Charlie Brown niet veroordeeld tot het eeuwig vruchteloos omhoogbrengen van zijn last. Dit komt omdat hijzelf de indruk maakt vol vertrouwen de dag af te wachten waarop hij zijn trotse teken aan de hemel zal zien schitteren. Het is slechts schijn. Charlie Brown is wèl veroordeeld: door zijn maker. Overigens bestaat er tussen de steen van Sisyfus en de onafzienbare reeks vliegers van Charlie Brown, afgezien van de vorm, een belangrijk verschil: de vliegers leiden zo hun eigen leven. Weliswaar krijgt onze held ze niet de lucht in (dat kan af en toe de beste overkomen), maar de vliegers willen van hem af, die willen verdwijnen, die kruipen uit eigen beweging in een put- | |
[pagina 203]
| |
je. Nergens wordt daarbij gesuggereerd dat Charlie Brown ze daarbij in een vlaagje van masochisme behulpzaam is, ze doen het zelf. En als ze niet in de grond kruipen (een paradox voor een vlieger), dan laten ze zich vangen door de vlieger-etende-boom, die alleen bestaat in het ontredderde land van Charlie Brown, waar mensen en dingen zich van hem hebben afgekeerd. Charlie Brown is de verpersoonlijking van de nederlaag. Vanaf de werpheuvel kijkt hij erop neer.Ga naar eindnoot5. Wanneer de winter voorbij is en de kinderen buiten gaan spelen, houdt Lucy een eivormige bal voor Charlie met zijn punt tegen de grond. De rugbyspeler in hem neemt nu een aanloop om de bal te schoppen. Deze aanloop neemt hij eenmaal per jaar. Wanneer hij uithaalt om de bal te raken, trekt Lucy deze voor hem weg. Charlie Brown komt met een smak op de grond terecht. Voor de zoveelste keer is zijn domme vertrouwen in de mensheid vergeefs geweest. Wij weten al dat Lucy volgend voorjaar op exact dezelfde manier de bal voor hem zal klaarhouden. | |
Snoopy: the funny looking kid with the big noseSnoopy leidt te midden van de Peanut-kinderen een eigen hondenleven vol menselijke trekjes. Hij vervult als het ware een dubbelrol: als menselijk dier, en als dier. Niet minder dan Charlie Brown is Snoopy een Peanuts-symbool. En inderdaad, hoe meer je over hem nadenkt, hoe belangrijker hij wordt. Toch wordt zijn ‘menselijke’ gelijkenis maar door één persoon opgemerkt, en wel door Peppermint Patty, een carrièremaakster uit een andere buurt. Patty wéét niet eens dat Snoopy een hond is, en zij is toch bepaald niet achterlijk. Patty is namelijk in alles Charlie Browns tegenpool: zij is een geboren leidersfiguur, slagvaardig, vlot (Charlie Brown noemt zij steevast Chuck) en een geslaagd baseballmanager. Op een dag wil zij via transfers Charlie Browns team versterken (of... verzwakken?). Zij zal vijf spelers leveren in ruil voor één: ‘the funny looking kid with the big nose’. En dat is natuurlijk Snoopy. De transfer gaat niet door, want de vijf uitverkorenen uit Patty's team willen niet onder Charlie Brown baseballen. Omdat Peppermint Patty een zekere sympathie(!) koestert voor Chuck, is het onmogelijk iets met zekerheid vast te stellen omtrent de sportieve kwaliteiten van Snoopy. In ieder geval onderneemt hij weinig om in vorm te blijven. Trainen doet hij ruggelings op het dak van zijn hok, en zijn uiteindelijke doel is zijn etensbak, het home sweet home waarop hij dagelijks terugvalt. Snoopy is een consument, daarnaast een snob. In zijn hok bewaart hij onder meer: een Van Gogh, zilveren kandelaars, een bibliotheek, natuurlijk een t.v. Tegen brandschade en dergelijke is hij verzekerd. Nooit is bekend geworden op welke wijze hij zijn welvaartsattributen heeft verkregen, wèl kan zijn bivakkeren op het dak van zijn hok misschien verklaard worden uit ruimtegebrek binnen.Ga naar eindnoot6. Binnen zijn werkelijke leven is Snoopy niet bepaald heroïsch. Als waakhond mislukt hij doordat hij voor indringers wegkruipt. Bij het vernemen van nachtelijk geraas vraagt hij zich af waarom die stomme waakhond niet ingrijpt. Die waakhond is hijzelf, maar waakhonden vindt hij eigenlijk een verachtelijk soort. Snoopy koestert slechts sympathie voor jachthonden. Verder heeft hij wat dieren betreft slechts een geregeld contact met vogels. Waar hij zelf iets groter en sterker is, fungeert hij tegenover hen als beschermer, een populaire rol die hem ligt en die hem tegelijk verveelt vanwege de vermoeienissen die het populair-zijn met zich meebrengt. Inderdaad is hij bijzonder geliefd, getuige de kerst- en Valentijnskaarten die hem worden toegezonden (hij heeft een zeer grote familie). Snoopy's jeugdsentiment is groot, en vaak gaan zijn gedachten uit naar de Daisy Hill Puppy Farm, waar zijn geboortemand stond. Nu is het woord sentiment gevallen, en voor wie Snoopy een beetje kent is dat niet verwonderlijk. Want wie hem op zijn avonturen volgt, ontmoet hem al spoedig in zijn droomwereld, waarin hij niet in de eerste plaats een moedige jachthond is, zoals wij mochten verwachten, maar een oorlogsheld, een mens. Wij verplaatsen ons nu naar de eerste wereldoorlog. Het luchtruim wordt onveilig gemaakt door (ook alweer) jachtvliegtuigen. De gevaarlijkste oorlogsvlieger aan Duitse zijde is de Rode Baron, een tot nu toe onverslaanbare ‘killer’. Dat deze onverlaat niet langer onbeperkt heer- | |
[pagina 204]
| |
ser in de lucht zal zijn, is het grote streven van zijn tegenspeler aan geallieerde zijde, ‘flyingace’ Snoopy in zijn Sopwith ‘Camel’. Hierachter zit natuurlijk dat wie de Rode Baron verslaat op zijn beurt de onbetwiste meestervlieger is geworden. Maar helaas, de Fokker-driedekker van de Rode Baron is sneller en beter dan Snoopy's Sopwith. Misschien is vooral de vlieger beter. In ieder geval: Snoopy verspeelt een groot aantal toestellen, hetgeen hem al eens op een berisping is komen te staan. Het leven van een flying ace is niet eenvoudig. Wanneer opnieuw een Sopwith onder zijn staart vandaan is geschoten, zien wij Snoopy op zijn eenzame tocht door de stellingen. Als vlieger kijkt hij vanzelfsprekend neer op het ingegraven klootjesvolk.Ga naar eindnoot7.
Wat betekent de Rode Baron nu precies voor Snoopy? De hierboven gegeven verklaring lijkt eenvoudig. Maar Snoopy geeft zelf een andere reden op waarom hij de baron wil verslaan: ‘Curse the Red Baron and his kind! Curse the wickedness in this world! Curse the evil that causes all this unhappiness!’Ga naar eindnoot8. Het is duidelijk dat Snoopy een sterk ontwikkeld droomleven leidt. Op zijn weg door de vijandelijke linies ontmoet hij een boerinnetje dat hem soep geeft. Omdat zij een Française is, kan zij hem niet verstaan. Snoopy, struikelend over zijn eigen hart, weet met zijn sentimentaliteit geen raad. ‘“Au revoir, mademoiselle... Au revoir!” Ah, what a pity... Her heart is breaking. “Do not cry, my little one... Do not cry...”’ Wil Snoopy eigenlijk wel het kwaad uit de wereld bannen? Alleen als het in zijn kraam te pas komt. Zelf is Snoopy in de wereld van het kwaad mislukt. Op geregelde tijden zien wij het optreden van Snoopy als koning der dieren, als gier, slang, piranha. Zelfs een dinosauris zou hij willen zijn. Zie hem staan bij zijn etensbak. Hij wil heersen, maar niemand is bang voor hem. Vooral natuurlijk de Rode Baron niet. In zijn wereld blijft Snoopy een eenling, weliswaar aanvaard (zie zijn opstelling in Charlie's team), maar aanvaard als dier. Het is daarom logisch dat hij enerzijds meer wil zijn en lijken dan hij is, en dat hij anderzijds op zijn rechten staat. Voor dit laatste heeft hij een stok achter de deur: de nationale hondenweek, reeds lang tevoren ieder jaar door hem aangekondigd, zoals Schroeder lang van tevoren de verjaardag aankondigt van zijn held Beethoven, hierbij terzijde gestaan door Snoopy, een geoefend demonstrant. Waarom helpt Snoopy Schroeder bij zijn demonstraties? Op deze plaats is een karakterschets van Schroeder noodzakelijk. | |
Beethovens verjaardag
| |
[pagina 205]
| |
Charlie Brown is onvrijwillig een outcast. Snoopy is een outcast voor zover hij geen mens is. En dan Schroeder, de kunstenaar in de mens. Schroeder heeft zich vrijwillig terzijde geplaatst (voor zover ook hij niet betrokken is bij de samenbindende activiteit van de teamsport baseball). Hij is arrogant, net als Snoopy. Maar Snoopy's arrogantie is uitsluitend dienstbaar aan hemzelf. Dit ligt anders bij Schroeder, die een Dienaar van de Kunst is. Schroeder is een muzikant, en zelfs meer dan dat, een schoonheidsfanaat. Omdat de wereld van de Peanuts een afspiegeling is van de grote-mensenwereld, kun je hem niet helemaal een wonderkind noemen, want dan zouden alle Peanuts dat min of meer zijn.Ga naar eindnoot9. Schroeders gimmick is dat hij Beethoven en Schubert vertolkt op een minipiano. Verder is zijn optreden volkomen professioneel. Eenmaal wil Charlie Brown hem begeleiden op een sigarenkistjesbanjo.Ga naar eindnoot10. Op zo'n moment wordt Schroeder des duivels: hij slaat Charlie Brown bijna zijn hersens in, met... zijn piano. Zelfs het instrument waarmee de schoonheid wordt voortgebracht offert Schroeder op aan de verdediging van de schoonheid en het kunstenaarschap zonder concessies. Schroeder wordt op extatische wijze bemind en aanbeden door Lucy, die hem bij haar matriarchaat wil inlijven. Lucy is er zeker van dat zij met Schroeder zal trouwen, en misschien gebeurt dat ook. Tegen Lucy is op de duur niemand bestand. De afloop van deze eenzijdige romance zullen wij overigens nooit weten, want de ijzeren consequentie van de strip met nauwelijks ouder wordende kinderen brengt mee dat zij nooit trouwrijp zullen worden. Voorlopig dus haalt Lucy grandioos en voor haar zeer pijnlijk bakzeil. Hoe scherp zij ook andermans feilen inziet: liefde maakt haar stekeblind. Zij vereert Schroeder, maar niet omdat hij op zijn kleuterpiano zijn aanbeden meesters vertolkt. Van muziek begrijpt zij niets. Schroeder voelt zich dus bovenal thuis achter zijn piano van minimale afmetingen. Achter een normale piano barst hij in huilen uit: het vertonen van volwassen kunst op een babypiano brengt voor hem geen problemen mee, achter een vleugel van normale afmetingen zou hij inderdaad alleen een wonderkind kunnen zijn. Beethoven is zijn voorbeeld. Niet alleen bezit hij vele bustes van deze componist, Schroeder ìs Beethoven. In zijn wereld van sigarenkistjesbanjo bespelende Charlie Browns en naar trekharmonica's luisterende Lucy's, klampt hij zich vast aan zijn held. Vanuit het paradijs waarin alle kunstenaars terechtkomen (zoals we voorwetenschappelijk even zullen aannemen), steekt Beethoven zijn onzichtbare hand uit naar zijn woordvoerder op aarde. Als wij spreken over Ludwig von Beethoven of over Johann Sebastian Bach, dan zeggen wij: Bach en Beethoven. Op dezelfde manier heet Schroeder Schroeder, en heten de andere kinderen bij voorbeeld Charlie Brown.Ga naar eindnoot11. Schroeder zal gekend worden aan zijn werken, Charlie Brown aan zijn stupiditeit. | |
Snoopy's sentimentOver Snoopy zijn we nog niet uitgepraat. Hijzelf zal dat allerminst betreuren. Zoals gezegd helpt hij Schroeder een handje bij het uitdragen van diens gedachten over Beethoven. Schroeder en Snoopy komen beiden op voor datgene dat hen ‘vastigheid’ verschaft in het leven. Het is consequent en solidair van Snoopy dat hij Schroeder helpt. Maar helpt hij hem werkelijk? Om eerlijk te zijn, nee. Snoopy becommentarieert Schroeder door hem belachelijk te maken. De teksten op Snoopy's borden vormen altijd het teveel dat Schroeders opwekkingen tot het gedenken van een met Beethoven in verband staande datum, een extra komisch aspect verschaft. Natuurlijk is Schroeder veel te ontwapenend om volstrekt belachelijk te zijn. Overigens is dit trekje van Snoopy typerend voor de Peanuts. Het obsederende van hen is de genadeloze manier waarop zij elkaar voortdurend aan de kaak stellen. Omdat zij elkaars onhebbelijkheden, aanwensels en emoties onder een vergrootglas leggen, staan zij nooit ontspannen tegenover elkaar of de situatie. In dit afstand nemen van de anderen is Lucy het meest consequent. En Charlie Brown, het slachtoffer, natuurlijk het minst of helemaal niet. Wij hebben Snoopy ten tonele gevoerd als consument. En als dromer. Soms is hij ten prooi aan schuldgevoelens. Deze wil hij het liefst | |
[pagina 206]
| |
ontvluchten. Schuld tast de zekerheid van zijn welstand aan. Hij is een westers welstandshondje bij uitstek, en voorzitter Mao had gelijk toen hij Snoopy's beeltenis op een spandoek te zijner ere als beledigend opvatte.Ga naar eindnoot12. Hij noemde Snoopy bij die gelegenheid ‘een bovennatuurlijk wezen en een kapitalistisch monster’, een bewijs hoe zorgvuldig hij de avonturen van de Peanuts gevolgd moet hebben. Snoopy is een melancholicus die zich mag verheugen in bezit. Soms zien wij hem gezeten op zijn hok. Het is donker en kernproblemen des levens vragen om een oplossing. Zo hebben meer dan vijfduizend jaar honden tegen de maan geblaft. De maan heeft niet bewogen en de honden zijn honden gebleven. Dat moet iets bewijzen, maar Snoopy weet niet wat. Hij komt geen stap verder. Maar de vraag stellen is het begin van een proces van bewustwording, dat meestal wordt onderbroken door de tijd, dat wil zeggen etenstijd. Zo blijft de oneindigheid van het universum buiten de beperkte kring van de etensbak een raadsel voor Snoopy. Dan wordt het herfst, zoals de lezer weet een tijd waarin gevoelige naturen het meermalen moeilijk hebben. En zo zien wij Snoopy bij het tragisch afvallen van de bladeren, het afsterven van de natuur dat hij niet begrijpt. Meer dan wie ook van de Peanuts is Snoopy zich bewust van de vergankelijkheid van het bestaan. Charlie Brown weet weliswaar dat het leven vol gevaren en vlieger-etende-bomen is, Snoopy heeft de bladeren zien vallen, hij heeft ze opgevangen in zijn poot en hij heeft ze prijsgegeven. Ook hierom is hij er niet op gebrand (behalve in zijn dromen) zijn leefgebied te verlaten om bij voorbeeld op zijn plaats van herkomst (de Daisy Hill Puppy Farm) een lezing te houden. Waarover zal hij moeten spreken? Over zijn nederlagen tegen de Rode Baron? Over zijn eetlust in een wereld vol vogeltjes die moeite hebben met vliegen? Over zijn mislukking als gorilla? In zijn onzekerheid is Snoopy het meest verwant met Linus. | |
De Grote PompoenLinus is het jongere broertje van Lucy. Met haar heeft hij een zekere liefde voor wetenschap gemeen. Wetenschap, geloof in feiten, is één kant van Linus, religie, ofwel bijgeloof, de andere. Hierin is hij trouwens uniek: als enige ter wereld gelooft hij in het bestaan van de Grote PompoenGa naar eindnoot13., die uiterlijk veel op Charlie Brown zou moeten lijken, maar innerlijk toch meer verwantschap vertoont met de kerstman. Dat Linus enerzijds via het feitelijk bewijs de onzekerheden des levens buiten de deur probeert te houden, en aan de andere kant een sektarisch geloof in stand houdt, is een aanwijzing voor zijn onevenwichtigheid. Hij wil zich ook van anderen onderscheiden. Wat dit laatste betreft: Linus drijft in zijn geloof op zijn eigen fantasie. Schroeder vertolkt die van anderen. Overigens bestaan er tussen Schroeder en Linus verder nauwelijks bijzondere connecties. Het feit dat ze in één team spelen doet aan deze conclusie niets af.Ga naar eindnoot14. Wel hebben beiden op hun manier van Lucy te lijden. Lucy heeft de neiging haar broertje Linus te terroriseren, iets waartegen hij zich slechts moeizaam verweert. Linus is namelijk onevenwichtig, verslaafd aan zijn zogenaamde ‘security blanket’. Deze ongeneeslijke afhankelijkheid gaat zelfs zover, dat Linus zich tegen Lucy door zijn dekentje laat verdedigen. Bij deze gelegenheden transformeert het zich in een wrekende hand of in een meedogenloze achtervolger. Zonder deze met bovennatuurlijke krachten behepte helper is Linus een wrak, de ondergang nabij, willoos overgeleverd aan angsten die hij niet kan beteugelen. De grootste vijand van Linus' verslaving is zijn ‘dekentjes hatende’ grootmoeder, die op haar beurt verslaafd is aan koffie. Deze niet aflatende bedreiging is ongetwijfeld Lucy's grote voorbeeld. Maar Lucy heeft zo haar eigen interpretatie van ‘hervormen’. Van alle Peanuts kijkt Linus het frequentst naar de t.v. Nu zien wij geregeld hoe Lucy het beeld voor haar broertjes ogen wegdraait. Omdat het slecht voor hem is te kijken? Nee, omdat zijzelf een ander programma op het oog heeft. Lucy's waken over de belangen van haar broertje is dus meestal een kwestie van onschadelijk maken, naar de hand zetten. | |
[pagina 207]
| |
Niet alle volwassenen wekken Linus' vijandschap op. Allesbehalve zelfs, want juist onder de volwassenen vindt Linus zijn voorbeelden.Ga naar eindnoot15. Allereerst is daar zijn onderwijzeres, miss Othmar. En dat is niet verwonderlijk: Linus is dol op kennis. Daarnaast speelt zijn oogarts een niet te onderschatten rol. Wat is een bril? Van DaleGa naar eindnoot16. noemt hem een ‘hulpmiddel ter verbetering van het gezichtsvermogen bestaande uit twee in montuur gevatte lensglazen die men voor de ogen plaatst’. Maar een bril is in veel gevallen meer, een bril is een stuk status, een bewijs van intellect. Vooral als je hem niet direct nodig hebt ‘ter verbetering van het gezichtsvermogen’. Bij Linus gaat het om verbetering van het zicht op eigen of andermans innerlijk. Is het daarom verwonderlijk dat die oogarts zo'n gezag heeft? Zijn inzicht en kennis stralen af op degenen die hem als Meester erkennen. Zelfs Snoopy krijgt een intellectueel voorkomen wanneer hij zich tooit met de bril van Linus. De oogarts is de bron waaraan Linus zich laaft, hij is een vakman en binnen zijn vak alwetend. Linus is zelf een aankomend geleerde, en de oogarts is er feitelijk om dat te bewijzen. En dan de antiwetenschap van Linus: zijn religie, vermengd met een snuifje theologie. Als een goochelaar schudt Linus bijbelteksten uit zijn mouw. Moeten wij niet zeggen: als een ouderwetse dominee? Nee. Linus is vast in zijn citaten, maar onvast in de christelijke leer. Linus heeft tenslotte zijn eigen religie.
Op Halloweens Eve zal de Grote Pompoen verschijnen in het pompoenenveld van degeen die het meest oprecht in hem gelooft. Dat is Linus, want hij gelooft als enige in hem. Toch is er ergens ter wereld misschien iemand die devoter op deze weldoener wacht dan Linus, want de Grote Pompoen is nog nooit verschenen. En daarom heeft hij ook nog nooit een zak cadeautjes achtergelaten tussen de pompoenen. Zeer terecht heeft Robert ShortGa naar eindnoot17. erop gewezen dat Linus niets voor niets doet: ook geloof moet beloond worden. Linus gelooft ook nog in de kerstman: inderdaad, de tweede die cadeautjes achterlaat. Ik wil hieraan toevoegen dat het voor Linus pleit dat hij bij zijn geloof in de Grote Pompoen blijft, al wankelt het soms, zoals anderen blijven bij hun geloof in de Honderdduizend of de voetbalpool. Beloningen voor inspanningen vormen een vast onderdeel van Linus' gedachtenwereld. Zo wil hij later rijk worden (laten we zeggen: wanneer hij te oud is geworden om nog in de Grote Pompoen te geloven). Zijn moeder is trots op hem, zijn zusje jaagt hem (zij het met een sadistische bijbedoeling) de planken op voor de vertolking van een rol in het kerstspel. Linus wordt omhooggestuwd in de rat-race. Hij is door zijn moeder tot het succes veroordeeld. De beloning voor betoond geloof is voor Linus een volkomen vanzelfsprekende zaak. Charlie Brown vraagt in zijn onleesbare, vlekkerige schrift zijn pen-friend om bijval. Linus smeekt zijn eigen inbeelding werkelijkheid te worden en vruchten af te werpen. En daarom wil Linus eigenlijk maar één ding: zelf een Grote Pompoen worden, dat wil zeggen: een chirurg, ‘a regular M. Deity’. Hij is een en al tegenstrijdigheid, maar daarnaast is hij voor Charlie Brown het enige betrekkelijke rustpunt in diens gekwelde bestaan. Overigens moet ook Charlie Brown geregeld inspringen voor hem. Linus compenseert daarom maar zeer ten dele de verschrikkingen die Lucy uitstort over de manager van het team. | |
Mothers little helperBij de Peanuts heeft Lucy de macht. Deze macht is bijna absoluut. | |
[pagina 208]
| |
Lucy regeert met harde hand, haar weerstreven is alleen weggelegd voor Schroeder (die haar dan ook nauwelijks opmerkt). Naast haar slechte karakter, haar onophoudelijke inspanningen Charlie Browns leven te bemoeilijken, haar broertje Linus te koeieneren en om het even wie af te snauwen, heeft Lucy een belangrijke troefkaart in handen: haar pseudo-geleerdheid. Lucy is de psychiater van de Peanuts, in het bijzonder die van Charlie Brown (five cents please). Lucy's oplossingen zijn nooit duurzaam. Meestal zijn het ook geen oplossingen of zelfs maar handwijzingen in de goede richting. Op zijn best is haar raad praktisch: alsjeblieft niet zeuren (five cents please). En zo staat Charlie Brown bij Lucy voortdurend in de kou, hetgeen niet wil zeggen dat hij de volgende keer een andere psychiater zal consulteren. Zijn stupiditeit is immers zonder weerga, en zonder einde. Lucy's algemene waarheden zijn dodelijk. Misschien in het bijzonder voor haar vakgenoten. Hoe gaat het bij Lucy? Eerst belaadt zij Linus en Charlie Brown met schuldgevoelens. In het volgende stadium, als psychiater, bevrijdt zij hen daar niet van, maar (five cents please) voor haar advies moet wel betaald worden. Met andere woorden: eerst schept zij de behoefte, en verder zorgt zij ervoor dat die behoefte blijft bestaan en zelfs toeneemt. Lucy's patiënten zullen door haar nooit genezen worden. Lucy heeft een afkeer van uitbundige vrolijkheid. Juist Snoopy houdt ervan zich uitgelaten over te geven aan de dans (als melancholicus is hij een extatisch danser). Een dansende Snoopy is voor Lucy evenwel afschrikwekkend: de dansenden zullen verdoemd worden.Ga naar eindnoot18. Snoopy weet beter dan zij dat de dansenden, evenals de nietdansenden, gedoemd zijn. Leeft in vrees, is Lucy's lijfspreuk. En het moet gezegd worden: Linus en Charlie Brown leven in vrees... voor haar. Lucy's geldingsdrang heeft de allure van een stoomwals. Op een keer vraagt Charlie Brown of zij het zich zou kunnen voorstellen dat er misschien wel eens mensen zouden kunnen zijn die haar toevallig wel eens niet zouden mogen. (Een rechtstreekse vraag zou dodelijk zijn voor de steller.) Lucy reageert zonder begrip. Mensen haar niet mogen? Die zijn zeker jaloers op haar. Verder dan jaloezie komt zij niet. Een compromis is uitgesloten: iedereen houdt van haar en daarmee uit. Vervolgens kan zij zich gaan bezighouden met het zich gehaat maken. Alleen Snoopy, deze vriend der mensen, probeert haar soms te kussen. Voor Lucy is dit helaas het toppunt van onhygiënisch gedrag (verder kunnen haar kleuterervaringen ook niet reiken). Lichamelijke frisheid is belangrijker dan geestelijke. Snoopy mag de neiging hebben zich als gier voor te doen en Lucy vals aan te kijken: Lucy overtreft hem en kijkt zo vals terug dat Snoopy van zijn stokje gaat. Toch is het verkeerd uitsluitend negatieve berichten over Lucy de wereld in te zenden. Zij bezit namelijk één eigenschap die geregeld erg verhelderend werkt: zij is ironisch, om niet te zeggen sarkastisch. Zij toont Charlie Brown de betrekkelijkheid van zijn strevingen, zij is de draagster van een onverbiddelijke waarheid. Engelen der wrake zijn nooit geliefd. En ook Lucy lijdt keer op keer de onvermijdelijke nederlaag in haar liefde tot Schroeder. Lucy heeft geen vat op Schroeder, en juist ook daarom zal zij vasthoudend blijven pogen hem aan haar zijde te krijgen. Helaas mist zij alle aanleg voor het enige dat haar tot Schroeder kan leiden: muziek. Schroeder is Lucy's Waterloo. Verder kan nog over Lucy vermeld worden dat zij ontzettend slecht is in baseball. Zij speelt zo slecht dat zij Charlie Brown tot wanhoop drijft. Inderdaad, ook op het sportveld is zij rusteloos bezig om zijn plezier te vergallen. Veel in Peanuts hangt af van haar luim. Zij gaat zelfs zover dat zij op een dag haar in- | |
[pagina 209]
| |
stemming betuigt met het feit dat de lucht blauw is. Het was een goed idee hem blauw te kleuren. Aldus Lucy. Sally, Patty, de het vuil der eeuwen met zich meetorsende Pig-Pen, Shermy en Violet zijn andere figuren die tot de Peanuts behoren. Maar zij vertolken een bijrol. Hoewel Sally, Charlie Browns jongere zusje, een steeds belangrijker plaats gaat innemen: zij ontwikkelt in ieder geval een aantal gezonde neurosen (haar angst voor de kleuterschool bij voorbeeld) en is net als Linus erg druk met de oogarts. Peanuts, voor de volledigheid, is een Amerikaanse strip die refereert aan Amerikaanse personen en instellingen. De kinderen spelen daarom ook baseball en niet voetbal. Voor het begrip is dit alles nauwelijks belangrijk. | |
De Peanuts en het evangelieIs Snoopy het evenbeeld van Jezus Christus? Tja. Hoe belangrijk is die vraag? Voor de Amerikaanse theoloog Robert Short nijpend genoeg om erover te mediteren. Het resultaat van zijn overpeinzingen kunt u lezen in het werkje The gospel according to Peanuts. Wetenschappelijk is er veel aan te merken op de methode van Short: hij bewijst stellingen door het tegenbewijs (dat even gemakkelijk uit het voorhanden materiaal valt te destilleren) te negeren. En verder concludeert hij niet op basis van zijn materiaal, maar gebruikt hij het materiaal als illustratie van zijn premissen. De theoloog Short kun je om een goddelijke boodschap sturen, dat wordt in ieder geval duidelijk. Nu heeft Short een belangrijke medestander in het geloof in God. Ook de creator van Peanuts, Charles Schulz gelooft in hem, zoals Linus in de Grote Pompoen. Schulz is zelfs een trouw lidmaat van de kerk. Dat hij zijn bijbel kent is in de strip te merken. Maar Short kent hem nog veel beter, en dan wordt het alweer oppassen. Overigens moet niemand zich opwinden over een werkmethode. Als iets je niet bevalt, leg je het weg. Short komt heel duidelijk uit voor zijn uiteindelijke bedoeling: hij moraliseert, hij is een preker. Zijn ‘gimmick’ is dat hij dit doet met behulp van Peanuts. Hier en daar komt hij tot potsierlijke uitspraken, maar dit maakt hem niet direct onsympathiek of verdacht. En alweer is Schulz de grote steun van Short: ook hij geeft toe dat hij een boodschap verkondigt via zijn Peanuts.Ga naar eindnoot19. Het feit dat veel religieuzen hem dankbaar zijn voor die moeite, houdt hem onder meer aan de gang.Ga naar eindnoot20. Dit soort opmerkingen zijn voor Short gesneden koek. Maar hij citeert Schulz eveneens waar die zegt: ‘... I would rather bend a little to put over a point than to have the whole strip dropped because it is to obvious.’Ga naar eindnoot21. De Peanuts-strips zitten vol moralisaties, maar die worden dan wel met humor opgediend. Het is dan aardig om de ‘boodschap’ van Peanuts te vergelijken met de citaten die Short verschaft uit Augustinus, Kierkegaard en vele anderen die zogenaamd hetzelfde verkondigen als Schulz. Short vergeet dat grappen, ironiseringen een andere taal spreken dan de meeste bijbelcitaten. Het is natuurlijk eenvoudig een zekere overeenkomst aan te tonen tussen Peanuts en allerlei bijbelpassages. Het christelijk geloof streeft een aantal humanitaire doelstellingen na waarop het het copyright meent te bezitten. Begrippen als ‘goed’, ‘kwaad’ en ‘naastenliefde’ komen ook bij de Peanuts ter sprake. Iemand die wil kan daarom gemakkelijk verbindingslijnen trekken. Al met al kan ieder op zijn eigen wijze zijn plezier aan de Peanuts beleven. En omdat een spelletje op zijn tijd leuk is, zullen wij de figuur van Charlie Brown nu eens zelf in het kort christelijk interpreteren: in de eerste plaats heeft hij het altijd moeilijk, hij is er dus beroerder aan toe dan Job, die vroeger rijk was. Hoop en vertrouwen houden Charlie Brown echter op de been. Al verliest hij het voorlopig van de duivelse heirscharen met minstens 123-0. De vlieger bewijst dat hij hogerop wil, dat hij de hemel zoekt. Maar die bereikt hij niet (de vlieger kruipt liever in een putje om zich in het aardse slijk te kunnen wentelen). Als een waarachtig christen blijft Charlie Brown proberen los te komen uit de omhelzing van de machten van de onderwereld. En omdat hoop en vertrouwen Charlie ‘Chuck’ Brown nooit verlaten, blijft er voor hem een redelijk uitzicht op de hemelse baseball-handschoen, waarmee hij altijd zal winnen. Hoe ziet Short het werk van een interpretator? Laten we hem citeren: ‘Moreover, the mean- | |
[pagina 210]
| |
ing of art, like the heart of man, is never open to objective analysis - even via the electronic computer. Scientific and historical analysis of art and literature, such as the so-called “higher criticism” of biblical scholarship, can be quite useful of course when applied to objects. But to use this method on a human heart, or on good ol’ Charlie Brown, would produce nothing more than the world's darkest “Peanuts perplex”.Ga naar eindnoot22. De voorbeelden die Short gebruikt onttrekken zich, zoals gezegd, voortdurend aan de ernst van de citaten die ze moeten illustreren. Charlie Brown en zijn collega's winnen het daarom op alle fronten (uitgezonderd Snoopy aan het westelijk front). Soms zal de lezer overigens versteld staan. Wanneer Snoopy op een gegeven ogenblik Lucy en Linus een lik geeft, wekt hij beider woede op. Waarbij Linus dan nog opmerkt dat Snoopy niet eens de handen likt, maar de voeten. Snoopy loopt weg onder het uiten van de woorden: ‘they all resent me because I'm so devoted’. Aha, denkt Short, voeten wassen, juist, onderdanigheid, zeer juist, wie deed dat ook nog meer, alsjeblieft...Jezus! En op een andere keer duikt Snoopy op in het pompoenenveld waar Linus als een herder de wacht houdt. Bij het plotselinge verschijnen van Snoopy denkt Linus dat het zijn god is die hier eindelijk voor hem opduikt. Hierbij maakt Short de kanttekening: ‘...Snoopy, like Christ, must know how it feels to show up on an obscure little plot of ground, and only as a rather disappointing token for the one actually hoped for.’Ga naar eindnoot23. En waarom bezit Snoopy een Van Gogh? Omdat Van Gogh over zichzelf schreef dat hij het hondenpad zou nemen in het leven, dus arm zou blijven.Ga naar eindnoot24. Welnu, Snoopy is helemaal niet arm, anders zou hij zich geen Van Gogh kunnen veroorloven. Voorbeelden als bovenstaande bewijzen natuurlijk dat Peanuts een aantal komische illustraties toevoegt aan het Christendom. Het Christendom daarentegen voegt niets toe aan Peanuts. Er moet gezegd worden dat Short de strip uitstekend kent. En hij zegt, wanneer hij Christus even op stal laat, heel aardige dingen over de figuren. Uitstekend ziet hij in welke toestand van depressie Snoopy geraakt wanneer de bladeren gaan vallen. En ook zijn vergelijking tussen de kerstman en de Grote Pompoen is erg aardig.Ga naar eindnoot25. Maar zoals gezegd, het boekje is wat topzwaar. Hoewel het vanuit christelijk standpunt bezien natuurlijk een enorme stunt is om Charlie Brown aan zijn spaarzame haar de kerk binnen te slepen en tot apostel te degraderen. De Peanuts horen echter meer thuis op het baseball-veld.Ga naar eindnoot26. | |
II: De eigen vorm van PeanutsIeder van de wezentjes uit Peanuts heeft een onverwisselbaar eigen identiteit als stripfiguur. Toch is hun karakter ook weer niet zo duidelijk bepaald, dat niet iemand eens volstrekt onverwachts uit de hoek zou kunnen komen. De kleuters gedragen zich weliswaar volgens een duidelijk patroon (de hoofdfiguren meer dan de bijfiguren, waarvan het optreden soms een incidenteel karakter heeft), maar elke ontknoping heeft desondanks altijd een verrassende kant. Vermoedelijk juist omdat het gedragspatroon zo nauwkeurig is geregeld (en is terug te brengen tot enkele heldere stereotypen), is zelfs de kleinste afwijking erg opvallend. Wat voorspelbaar leek, komt net niet zo uit. Op deze manier komt een Peanuts-strip aan zijn pointe. In dit opzicht ook verschilt hij duidelijk met strips en beeldverhalen die de realistische roman imiteren, - strips als Eric de Noorman, of de avonturen van diens Amerikaanse voorbeeld Prince Valiant. In dergelijke verhalen treden de personages zoveel mogelijk op als echte mensen: hun doen en laten wordt gemotiveerd, en navolgbaar gemaakt, door verstandelijke overwegingen en gevoelsmatige reacties. Bovendien zijn hun emoties in voortdurende beweging; ze veranderen volgens het traditionele, psychologische patroon, - dat misschien niet zoveel met de psychologie te maken heeft, maar wel alles met, zoals gezegd, de roman uit de vorige eeuw. Op volstrekt begrijpelijke momenten zijn deze helden woedend of vrolijk of edelmoedig. Als het humeur van Eric de Noorman plotseling omslaat, is dat een normale gang van zaken. In een dergelijke situatie zou ons immers hetzelfde overkomen. Hun gedrag spreekt vanzelf; er is niets problematisch aan. Daarom kennen dergelijke strips geen pointes, maar hoogtepunten in het verhaal. De spanning stijgt ten top; de lezer wacht op wat gebeuren | |
[pagina 211]
| |
gaat. De oplossing die dan volgt, komt echter niet werkelijk onverwachts. Het verhaal verloopt volkomen logisch. Achteraf bezien, hadden we eigenlijk niets anders dan die bepaalde oplossing verwacht. In strips als Eric de Noorman ligt de nadruk op het verloop van het verhaal, de reeks meeslepende gebeurtenissen; een Peanuts-strip daarentegen bestaat uit slechts enkele inleidende beeldjes, gevolgd door een snelle, verrassende ontknoping. Er wordt geen verhaaltje verteld; het gaat om een idee, een pregnante situatie, een algemene (meestal treurige) omstandigheid in de wereld. Natuurlijk vinden ook in de realistische strip allerlei ontknopingen plaats, - bij voorbeeld de uiteindelijke ontmaskering van de schurk (een gebeurtenis die doorgaans de slotfase inleidt, waarin de schurk wordt verslagen en vernietigd.) Tussen deze ontknopingen en de pointes in Peanuts is echter een duidelijk verschil. Al aan het begin van een realistische strip weet de lezer ongeveer wat voor soort ontknoping er zal volgen: namelijk de ontmaskering van een schurk die iets bepaalds op zijn geweten heeft. Wat hij op zijn geweten heeft, leert men in de loop van het verhaal vrij nauwkeurig kennen. De bestrijding
Om een pointe effectief te kunnen meedelen, heeft de maker van Peanuts, Charles M. Schulz, een heel eigen vorm ontwikkeld. Die is al zichtbaar in de manier waarop de figuurtjes eruitzien, - of er juist niet uitzien. Het gaat Schulz om de onomwonden pointe; daarom kon hij geen echte fysionomische types gebruiken. Die zijn te bepaald en vragen te veel aandacht voor zichzelf. Charlie Brown is derhalve eerder een plooibaar teken dan een kleuter met een eigen gezicht, - en dat geldt in gelijke mate voor de andere figuurtjes. Charlie Brown is niets meer dan een schematisch getekend lichaampje dat zich beweegt als een marionet, met daarop een soort ballon die hem als hoofd dient. Zijn gezicht wordt geanimeerd door drie gegevens: mond, ogen, en een wonderlijk gekrabbelde combinatie van wenkbrauwen en voorhoofdsrimpels. Door deze lijntjes te manipuleren kan Schulz op een summiere maar doeltreffende wijze de verschillende gemoedsaandoeningen van Charlie Brown illustreren. Intussen is het aantal van die aandoeningen uiterst beperkt: voor zover ik kan nagaan, kent Charlie er hooguit twintig. Sommige daarvan liggen zeer dicht bij elkaar, op een schaal die verloopt van gematigde | |
[pagina 212]
| |
opgewektheid (Charlie is maar zeer zelden echt vrolijk, en dan nog duurt het nooit lang) naar machteloze woede en onpeilbare ellende. Bij de andere figuurtjes is het aantal gemoedsaandoeningen kleiner. Dat is begrijpelijk. Omdat Charlie Brown vrijwel altijd het mikpunt is dat andermans onhebbelijkheden moet kunnen incasseren, moet hij over meer ‘gezichten’ kunnen beschikken. Het lijkt mij dat de verschillende gemoedstoestanden die hij in zijn persoon verenigt, min of meer over de andere figuurtjes zijn verdeeld. Omdat elke andere figuur ieder voor zich in een zeer bepaalde verhouding staat tot Charlie Brown (misschien zelfs alleen maar de functie heeft, binnen de strip, om in die verhouding tot Charlie Brown te staan), hoeft zijn of haar gezicht minder flexibel te zijn dan dat van Charlie, die met alle anderen te maken heeft en maar moet afwachten wat ze hem zullen aandoen. Verhoudingen tussen andere figuurtjes onderling, buiten Charlie Brown om, komen met uizondering van de ongelukkige verliefdheid van Lucy op de pianovirtuoos Schroeder weinig voor; en zo ze voorkomen, zijn ze rudimentair. Alleen de hond Snoopy heeft verder met alle anderen te maken. Zijn gedrag, formeel gezien, lijkt dan ook op dat van Charlie Brown.
De gemoedsuitbeelding in de strip heeft geen werkelijk psychologische betekenis. Beter zou men kunnen spreken van een bijna abstract systeem van accenten, die aangeven in welke toonaard de tekst moet worden verstaan, - of ze laten zien, zonder woorden, in welke gemoedstoestand Charlie Brown ten slotte met stomheid geslagen is. (Dit is ongeveer te vergelijken met de manier waarop aanduidingen als ‘allegro’ in de klassieke muziek de aard van een stuk aangeven.) Omdat deze accenten abstracte tekens zijn, zonder psychologische betekenis, zijn ze buitengewoon open: eigenlijk behoren ze alleen tot de structuur van een situatie, en niet bij de inhoud als zodanig. De inhoud van de pointe schuilt vrijwel altijd in de tekst, zoals die door de figuurtjes letterlijk wordt gepresenteerd. De figuurtjes zijn, in hun schetsmatigheid, alleen maar aanvaardbaar omdat ze de pointe slechts presenteren. Afgezien van de relatief weinig voorkomende gevallen waarin Schulz een strict visuele pointe laat zien, zijn de figuurtjes geen feitelijke uitbeelding ervan, - evenmin als de snaar van een viool de illustratie is van de klank die hij voortbrengt. Charlie Brown is een medium. Hier, in de relatie tussen tekst en beeld, openbaart zich nog een wezenlijk verschil tussen de realistische strip en Peanuts (en dan spreek ik nog niet eens over de artistieke manier waarop Schulz de tekstballonnetjes in het vlak plaatst; of de manier waarop hij, door letters te vergroten, volume bijna laat horen.) Waar het om gaat is dat de plaatjes van een realistische strip ten opzichte van de tekst veelal niet meer dan een illustratieve functie hebben. Met de presentatie van de tekst als zodanig hebben ze niets te maken. Het verhaal wordt ons voor ogen getoverd; maar dat wil alleen maar zeggen dat suggestieve uitbeeldingen van enkele episodes uit het verhaal er de sfeer van aangeven. Om het verhaal overtuigend te maken, krijgt de lezer een hoeveelheid gedetailleerde informatie over de verschillende landschappen en de verschillende personages, - hoe die er uitzien. Zonder die informatie zou het verhaal echter in wezen niet worden aangetast; hooguit zou het minder pakkend zijn. (Wat de personages betreft, heeft een technische noodzaak ertoe geleid dat in realistische strips de bijfiguren visueel vaak boeiender zijn dan de held. Deze laatste moet in het plaatje natuurlijk direct herkenbaar zijn; daarom zal hij er belachelijk stereotiep uitzien. Wat dit betreft komen de bijfiguren er minder op aan, zodat de tekenaar bij hen meer vrijheid heeft. Zo wordt het gezicht van Eric de Noorman tot vervelens toe bepaald door wat men in het begin van de jaren vijftig voor ‘krachtige, eerlijke trekken’ hield. Het smoel van de ‘lange Sakser’, Svein Langtand, of de kop van de ‘morsige roerganger’ Orm zijn, daarbij vergeleken, indrukwekkend. Even opvallend is de saaiheid van het gezicht van Kuifje naast de tronies die Hergé voor de bijfiguren soms wist te verzinnen.)
Een Peanuts-strip geeft een helder, direct beeld, uniek in de geschiedenis van het stripwezen. Dat is een gevolg van het feit dat de figuurtjes altijd frontaal of en profile in het beeldvlak staan. Ze bevinden zich niet in een | |
[pagina 213]
| |
aparte, illusionistische ruimte, maar letterlijk op het papier. Van een landschap (een eigen, bijzondere beeldwereld) is geen sprake. Het is waar dat Charlie Brown altijd over hetzelfde muurtje leunt, altijd langs hetzelfde tuinhekje loopt, en altijd op hetzelfde vijvertje schaatst, - maar deze gegevens zijn zo summier en zo weinig individueel, dat ze niet als landschappelijke aanduidingen werken, laat staan dat ze een sfeer zouden suggereren. Ook de manier waarop de figuurtjes in de kaders zijn geplaatst is in dit opzicht van belang. Over het algemeen worden ze ten voeten uit neergezet (Schulz gebruikt maar weinig close-ups, en dan nog beheerst en gestileerd), - en wel zo dat er tussen figuurtjes en kader geen visuele spanningsverhouding ontstaat. Het kader is daarom niet de afsnijding van een blik in een eigen beeldwereld, maar een simpele begrenzing van het stuk van het papier waar het figuurtje zich bevindt. (Het gebruik van kaders is natuurlijk nodig om de opeenvolging
Door deze formele oorzaken ontstaat er een onmiddellijke confrontatie tussen de figuurtjes en de kijkende lezer. De lezer ervaart niet een in zichzelf gekeerde, verre kleuterwereld, maar een medium dat een pointe presenteert. Niets meer, niets minder. Dat de figuurtjes in Peanuts zich zo aan ons voordoen geeft aan de strip een onmiskenbaar theatrale kwaliteit. De kleuters komen op, ze treden naar voren, ze brengen hun tekst. Deze naar buiten gekeerde vorm van presentatie is zelfs zo ver doorgevoerd dat er in Peanuts vaak nauwelijks sprake is van een werkelijke dialoog. Het komt er meestal op neer dat de een tegen de ander aanpraat, waarbij het antwoord van de ander vaak een soort tegenverklaring is. Ook komt het veel voor dat een figuurtje zijn tekst, als bij een terzijde vanaf het toneel, direct tot de lezer richt. Dit theater-zijn resulteert in een bijzondere verhouding van de strip tot de werkelijkheid. Als spelers buiten de normale werkelijkheid heeft Schulz zijn personages zeer flexibel gemaakt; ze hoeven niet aan een realistische verwachting te voldoen (wat Eric de Noorman wel moet), maar kunnen toch optreden alsof alles werkelijkheid was. En niets is te gek. |
|