De Gids. Jaargang 131
(1968)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 282]
| |
Corneille
| |
[pagina 283]
| |
of bestrijden elkaar in vreselijke gevechten, waarbij het bloed rijkelijk vloeit en in stromen uit wonden in gebroken of overvolle schalen loopt. Maar wat gebeurt er op Cuba zelf? Leeft men op dit grote, groene eiland - het grootste van de Caraïben - net zo indolent, onbezorgd en apathisch verzonken in de eindeloze opeenvolging van vochtige, hete dagen als op de naburige, in dezelfde zee verspreid liggende eilanden? Niets is minder waar. De revolutie heeft alles veranderd - er kan gesproken worden over een totale omwenteling. Deze openbaart zich al in het gewone leven van alledag. Op Cuba heerst een koortsachtige activiteit. De Cubanen van nu bezitten een zelfbewustheid en een trots die ten tijde van Batista onbekend was. Deze Cubaanse revolutie, ‘poignante comme au premier jour’, zoals Breton zegt, boeit ook ons, want dit is het enige socialistische land dat open staat voor alle onderzoekingen en waar de meest uiteenlopende opvattingen op artistiek terrein getolereerd en zelfs aangemoedigd worden. In 1961 gaf Fidel Castro voor het eerst een uiteenzetting van zijn politiek op cultureel gebied in zijn beroemde rede ‘Palabras a los intelectuales’. In juni 1962, tijdens het Congres van de Cultuur, bevestigde Fidel Castro nogmaals het absolute recht van schrijvers en kunstenaars op creatieve vrijheid. Nog onlangs, tijdens mijn verblijf op het eiland in de zomer van 1967, hield Raul Roa, minister van Buitenlandse Zaken, een rede ter gelegenheid van de opening van de grote mei-tentoonstelling, waarin hij in het bijzonder zei: ‘De revolutie garandeert en bevordert het recht van schrijvers en kunstenaars om in volledige vrijheid de werkelijkheid uit te drukken.’ Hij zei verder: ‘De revolutie kan niet leiden tot het verstikken van kunst of cultuur, omdat immers één van haar doelstellingen, één van haar principiële uitgangspunten is, de kunst en cultuur tot ontwikkeling te brengen opdat zij een werkelijk bezit van het volk worden’, en ook: ‘Iedereen kan schrijven wat hij wil, en wanneer dat wat hij schrijft van geen enkele waarde is, is dat zijn zaak. Als dat wat hij schildert van geen enkele waarde is, is dat zijn zaak. Wij verbieden niemand te schrijven over het onderwerp dat hij verkiest. Integendeel. Laat iedereeen zich uitdrukken in de vorm die hij juist acht en laat hij in volle vrijheid de ideeën verkondigen die hij wil verkondigen. Wij zullen zijn werk altijd beoordelen door een revolutionair prisma.’ Het klimaat dat zo in het nieuwe, revolutionaire Cuba geschapen is, is buitengewoon gunstig voor het ontwaken van nieuw talent en het ontstaan van sterk, oorspronkelijk werk. De materiële omstandigheden waarin gewerkt moet worden, zijn daarentegen moeilijk, alles, iedere penseel, iedere pot verf is op de bon, omdat de aanvoer van goederen beperkt en onregelmatig is door de Amerikaanse blokkade, die helaas effectief schijnt te zijn. Bovendien zendt de volksrepubliek China materialen die niet altijd van even goede kwaliteit zijn; de kunstenaars worden echter steeds vindingrijker, en bij het zien van werk van Cubaanse schilders vallen deze materiële problemen waar ze mee te kampen hebben, niet of nauwelijks op, want er heerst een collectieve geestdrift, een koortsachtig verlangen om creatief werkzaam te zijn, dat alle moeilijkheden overwint (en de slechte kwaliteit van het linnen wordt daarbij vergeten of is van geen enkel belang).
Een plein met een barokke kerk in het oudste deel van de stad; op een hoek van dit plein bevindt zich - op de begane grond, onder de arcaden van een oud woonhuis - het atelier waar litho's en prenten gemaakt worden; alles hier ademt de statige rust die zo typisch Spaans is. Hier, in deze indrukwekkende omgeving, heb ik enige tijd gewerkt en enkele litho's gemaakt. In dit ‘Taller experimental de grafica en la plaza de la Catédral’ heerst een sfeer van open kameraadschappelijkheid, plezier in het werk, en de schaarste aan papier en inkt schijnt geen enkele belemmering te vormen voor de grote activiteit die hier dagelijks heerst. Vlakbij, in een smal straatje dat uitkomt op hetzelfde plein, ligt de ‘Bodeguita del medio’ - min of meer het domein van de dichter Nicholas Guillén -, waar wij af en toe heen gingen om ons wat te verfrissen en Mojito te drinken. Aan de muren hingen oude, verbleekte en vergeelde foto's: kunstenaars, acteurs, dichters en schrijvers. Ik zag bij voorbeeld Martine Carol en Rita Hayworth... | |
[pagina 284]
| |
Op een dag, toen ik op goed geluk in het centrum van Havana rondwandelde, in de nauwe straatjes achter de monumentale Paseo de Marti, waar enorm veel kleine winkeltjes zijn, liep ik langs de lege, troosteloze etalages - want vele winkels hebben niets of zeer weinig te verkopen en heel wat onder hen hebben hun ramen dan ook dichtgespijkerd met planken - toen ik plotseling een helverlichte, smaakvol ingerichte galerie ontdekte, waar bijzonder heftige, bruisende schilderijen (bijna net zo agressief als de verlichting) hingen van jonge schilders. Mensen liepen binnen, gingen zitten kletsen, leverden commentaar op de schilderijen, die zich letterlijk aan de toeschouwer opdrongen (het deed bijna pijn), ook vrouwen, kinderen, heel veel kinderen, die zich allemaal zeer op hun gemak schenen te voelen en zich niet in het minst opgeschroefd, geremd of verlegen gedroegen - heel gewoon en natuurlijk. Van de grote doeken ging een overtuigingskracht uit zoals ik die zelden ergens anders in zo sterke mate heb ervaren; het was niet een banaal soort propagandaschilderkunst van het genre Lorjou (de massamoord in Rambouillet), maar dieper, essentiëler, meer doorleefd - een kreet uit het diepst van de ziel. Ondanks het isolement waarin dit eiland zich bevindt (hoewel het toch heel dicht bij het Amerikaanse continent ligt) zijn de Cubanen toch tamelijk goed op de hoogte van wat zich op intenationaal kunstgebied afspeelt. De paar buitenlandse schilders die kortere of langere tijd op het eiland verblijven, vormen daarbij een welkome bron van informatie (boeken en tijdschriften komen er niet of pas na zeer lange tijd). Maar het persoonlijk contact dat zij hebben met de buitenlandse schilders, die uit heel verschillende landen komen en in uiteenlopende stijlen werken, maakt het hun mogelijk zich een oordeel te vormen, en ik moet daaraan toevoegen dat zij een wonderbaarlijk vermogen bezitten om een nieuwe stroming te onderkennen en te begrijpen. Dit is niet kwaadwillend bedoeld (voor mij zijn het zo'n beetje de Japanners van Latijns-Amerika). De ‘Consejo Nacional de Cultura’ heeft in Havana, maar ook in de provincie, een groot aantal galeries opgezet, waar werk van avantgardistische Cubaanse schilders en beeldhouwers tentoongesteld wordt, en ook van buitenlanders, die dan meestal ter gelegenheid daarvan Cuba bezoeken en allen zonder uitzondering bij hun vertrek opgetogen zijn over wat ze gezien hebben. Zo is een aantal vrienden van mij, schilders en grafici, uitgenodigd, en ik ben zo vrij op enkelen daarvan nader in te gaan, want zij hebben zichtbare sporen van hun bezoek achtergelaten. In de eerste plaats de Chileen Matta, die op een deel van de jonge Cubaanse schilders grote invloed heeft gehad. De Argentijnen Segui, Lea Lublin, Gamara uit Uruguay, de Spanjaarden Saura en Arroyo, de Brazilianen Pisa en Rossini Perez. Al deze kunstenaars zijn op Cuba zeer geliefd en hun werk wordt algemeen bewonderd. Let op de belangstelling die de Cubanen sinds de revolutie tonen voor kunstenaars uit Latijns-Amerika... De Cubaanse schilderkunst heeft nu haar plaats veroverd bij internationale manifestaties en is vertegenwoordigd op de Biennales: Venetië, Sao-Paulo, Parijs...
Ik wil het nu hebben over een Cubaanse schilderes, Amelia Pelaez (1897), die mij na aan het hart ligt en die dit jaar op eenenzeventigjarige leeftijd overleden is. Voor mij vertegenwoordigt zij de karakteristieke Cubaanse schilderkunst. Bij haar vind ik een poëzie, die mij aanspreekt: de poëzie die besloten ligt in de sfeer van Havana, en meerdere malen werd ik getroffen door de wijze, waarop zij deze poëzie heeft weten weer te geven, een poëzie die ik elke dag meer ontdekte naarmate ik de stad beter leerde kennen en die zij in beelden kon omzetten. In haar doeken zag ik: de smeedijzeren arabesken van de balkons, en de fraaibewerkte hekken. De schaduwen op de okergele muren, die elkaar snijden in een geometrisch patroon. De palmbomen met hun enorme, cylindervormige stammen en hun spiralen. De donkere, harde bladeren, waarvan het silhouet zich zo scherp aftekent tegen de blauw-groene zee of de heldere hemel. De glanzende, vlezige, vuurrode, hardgele of diepgroene tropische vruchten. Het witte licht, het witte licht. De bonte, felgekleurde kleding. De uitbundige Cubaanse muziek (de maracas en de bongos). De barok. Zij zoekt de essentiële lijnen, trekt die en | |
[pagina 285]
| |
tracht een uitweg te vinden, zoals de primitieve mens trachtte zich een weg te banen door een maagdelijk woud. In deze schijnbare warboel ontdekt zij zichzelf, haar eigen innerlijk, door eenvoudig te kijken naar wat de buitenwereld haar biedt. Een andere schilderes, Antonia Eiris (1931) schildert grote, heftige doeken, waarin elkaar verdringende wezens zich in alle bochten wringen en in stukken uiteen vallen: een tragische mensheid, die ondanks alles een wanhopige wil tot leven bezit. Deze mannen en vrouwen lijken weggelopen uit de somberste bladzijden van Dostojewski. Zij wordt geobsedeerd door een recent verleden waarin krankzinnige misdaden tegen de mensheid zijn begaan maar ook voelt zij zich bedreigd door nieuwe gevaren (de vrede is immers zo breekbaar, zo snel verstoord) waar de mens zich beijvert om steeds nieuwe, altijd even vernietigende, projecten uit te denken. Met ongewone kracht komt deze latente angsttoestand in haar doeken tot uitdrukking. In een soort woede, om de expressiviteit van haar figuren nog schokkender te maken, gebruikt zij snippers van het dagelijkse leven, spijkers, oude stukjes hout, papiertjes, vodden, conservenblikjes, handschoenen, wielen et cetera...
Ik wil het ook hebben over Samuel Feijoo, een man vol nieuwe ideeën, die verantwoordelijk is voor ‘Islas’ een prachtig, dik, geïllustreerd tijdschrift, uitgegeven in de provincie, in Santa-Clara, de hoofdstad van Las Villas, midden op het eiland. Het moet een buitengewone man zijn, hij is dichter, schrijver, verzamelaar en enthousiast voorstander van een authentieke Cubaanse volkskunst - boerenkunst, volksschilderkunst, de fantastische, grillige kunst van de provincie Las Villas. Ik betreur ten zeerste hem niet persoonlijk te kennen - maar het leek mij toe dat men in Havana niet al te veel lof over hem wil horen. Iedere keer dat ik in een gezelschap van kunstenaars of intellectuelen zijn naam noemde, veranderde de toon van het gesprek, en de aanwezigen vielen uiteen in voor- en tegenstanders, de toon van het gesprek werd scherper, steeds scherper... persoonlijke ruzies, groepsrivaliteit? Ik weet nog steeds niet goed waarom deze veelzijdige man zoveel emoties losmaakt, maar in ieder geval heb ik zijn verbazend grote activiteit kunnen constateren. Iemand heeft me laten zien hoeveel plaats zijn geschriften in een boekenkast innemen: een hele plank. Over de literaire kwaliteiten van Samuel Feijoo kan ik niet oordelen, maar zijn tijdschrift en zijn tekeningen met alles wat hij daarin uitbeeldt, vind ik erg mooi. Islas is een prachtig uitgevoerd tijdschrift, dat ons de geschiedenis laat zien - met veel afbeeldingen - ‘del movimiento artistico cubano en la fantasia cubana en mitos y leyendas del campo cubano y en la naturaleza cubana’. De langzame en vaak moeizame ontwikkeling van een schilder verloopt niet zonder moeilijkheden, klippen die hij moet omzeilen: de een loopt vast, een ander verbruikt al zijn talent in een woeste, totale razernij. Dat is waarschijnlijk het geval bij Agosta Leon. Een zeldzaam talent, iemand die een genadeloze strijd met zichzelf gevoerd heeft ‘om eruit te komen’. Omdat hij geen enkele oplossing, uitweg of samenhang meer zag, pleegde hij op dertigjarige leeftijd zelfmoord door zich van de boot te werpen die hem terugbracht naar Havana na een reis door Europa. In zijn werk zien we de verscheurende twijfel, de onrust en het eeuwig zoeken, die hem kwelden. In de hal van het Museum voor Moderne Kunst in Havana hangt een groot doek van hem waarin de meest karakteristieke en wezenlijke elementen van zijn werk te vinden zijn. Het stelt een percolator voor, gewoon, een apparaat om koffie mee te zetten. Dit apparaat, met de stoom die eruit ontsnapt, de talloze knopjes en hendeltjes, de kleine kopjes, wordt - door hem geschilderd - tot een soort fantastische, ‘kosmische’ machine. Zo heeft hij ons een boodschap achtergelaten waarin hij zijn hele lijden, zijn humor, kracht en angst, kortom het drama van eigen leven heeft uitgebeeld. Een van de mooiste voorbeelden van moderne architectuur ontstaan uit de revolutie (niet ontleend aan de Amerikanen) is het grote complex van de Academie voor Beeldende Kunsten in de nieuwe wijk Cubancan. Het is ontworpen door de architect Riendo Porro. Daar heb ik jongeren aan het werk gezien die met elkaar wedijverden in durf (sommige doeken waren al volwaardige werken). Alle stromingen waren er vertegenwoordigd, van abstract, surrealis- | |
[pagina 286]
| |
tisch, pop-art, nieuw-figuratief tot expressionistisch toe. De Cubaanse Revolutie, met haar enorm elan, houdt deze jonge schilders in haar ban en geeft hun een vitaliteit, een kracht, een heftigheid en een overtuiging, die hun werk snel doen rijpen en ertoe leiden dat zij ons, ondanks hun jeugd, doeken kunnen laten zien die uitermate overtuigend zijn.
Ik zou dit artikel over Cubaanse schilderkunst willen besluiten met te stellen dat het verre van volledig is. Ik weet dat er dingen in ontbreken, maar ik pretendeer niet alles te weten en te kennen, en dat wat ik hier neerschrijf is veeleer de vrucht van mijn verblijf daar. Van de gesprekken die ik er met kunstenaars heb kunnen voeren, heb ik veel geleerd, door de talrijke exposities die ik zowel in Havana als in de provincie bezocht heb, heb ik kennis kunnen maken met wat er op dit moment in Cuba gedaan wordt. Er is een aspect van het hedendaagse Cuba dat de bezoeker onmiddellijk opvalt: dat is de aanblik die de straten bieden. De schilderijen, de kunst is op straat. Enorme borden, gigantische spandoeken en affiches bedekken de gevels van de gebouwen. Overal is kunst, want men heeft de kunstenaars verzocht hun aandeel te leveren in de grote vernieuwing. Grote schilders die hoge eisen stellen en zich bewust zijn van hun verantwoordelijkheid, hebben zich bij voorbeeld bezig gehouden met de problemen die het ontwerpen van een goede affiche of een groot propagandabord oplevert. ‘Een affiche, of die nu al of niet politiek is, moet een kunstwerk zijn’ zei een van hen mij. Ieder doet zijn werk en stelt zijn talent, met behoud van zijn eigen vorm, zijn eigen stijl, in dienst van die nieuwe plastische mogelijkheden die de revolutie heeft geschapen.
Raoul Martinez maakt reeksen portretten: helden en belangrijke figuren van de revolutie (José Martí, Fidel Castro, Frank Pais), die hij op een doek meerdere malen herhaalt, bij voorbeeld Che Guevara, geschematiseerd, vereenvoudigd, herhaald, in vakken gezet (hij behoudt slechts de essentiële trekken van zijn modellen); Een werk dat zo gecomponeerd is, krijgt een grotere evocatieve kracht en obsedeert de kijker zozeer, dat een dergelijke afbeelding hem, lange tijd nadat hij door het oog geregistreerd is, nog blijft achtervolgen. Daardoor wordt het beeld nog scherper en zo is het gestelde doel bereikt. Martinez voelt zich betrokken bij wat er aan de gang is en hij zegt: ‘De hand aan het geweer slaan om de vogels zonder veren te doden (dat wil zeggen imiteren, de gebaande wegen volgen) interesseert mij niet. Ieder heeft zijn eigen verantwoordelijkheid, de geschiedenis zal over hem oordelen. Er zal geoordeeld worden.’ Umberto Peña, veelzijdig kunstenaar van de generatie tussen dertig en veertig, evenals Martinez, maakt schilderijen, etsen, maquettes voor boeken, affiches, toneeldecors et cetera... Hij zegt, sprekend over de werkzaamheden die hij op verschillend gebied verricht - en in het bijzonder over de affiche: ‘wat mij boeit, is het vaststellen, scheppen en ontdekken van tegenstellingen en het experimenteren met de grafische tekening. Ik geef de voorkeur aan een tekening die “hindert”, die niet voldoet aan de traditionele esthetische eisen.’
Door het beeld en de verbale expressie (die soms samengaan) hebben de kunstenaars en dichters deel aan de revolutie, en zij zorgen ervoor dat de poëzie en de schilderkunst op straat komen en de blindste voorbijganger de ogen openen. Voor Cuba en zijn revolutie is een fascinerende ervaring aan de gang. Cuba: een wonder dat voortduurt.
oktober 1968
(vertaling uit het Frans Nelleke Fuchs-van Maaren) |
|