De Gids. Jaargang 131
(1968)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 287]
| |
A. de Froe
| |
LevensloopCapablanca werd 19 november 1888 te Havana geboren als zoon van welgestelde en aanzienlijke ouders. In zijn vierde jaar zag hij toe bij het schaakspelen van zijn vader. Bij de derde zitting beschuldigde hij zijn vader van vals spelen: deze zou een paard naar een veld van gelijke kleur verplaatst hebben. Op de tegenwerping van zijn vader dat hij de loop van de stukken niet kon weten, antwoordde de jongen dat hij in staat was van zijn vader te winnen. Waarop hij twee maal achtereen zijn vader versloeg. Tot zijn achtste jaar speelde hij zelden. Op zijn twaalfde jaar bereikte hij meestersterkte en op zijn eenentwintigste jaar mocht hij naar tegenwoordige maatstaven als grootmeester beschouwd worden. Van 1921 tot 1927 was hij wereldkampioen. Vanaf 1938 leed hij in toenemende mate aan een hoge bloeddruk en 8 maart 1942 overleed hij te New York aan de gevolgen daarvan. | |
AanlegWanneer iemand in vergelijking met anderen in korter tijd en met minder moeite in een of andere vaardigheid een hoge graad van perfectie bereikt, dan spreken wij van aanleg, begaafdheid of talent. Soms blijkt talent zeer vroeg in het leven: wonderkinderen. Ook de schaakgeschiedenis kent wonderkinderen. Capablanca was één van hen. Maar zijn ouders maakten daarvan geen misbruik en zorgden voor uitstekend onderwijs, dat op de Columbia Universiteit te New York voltooid zou wor- | |
[pagina 288]
| |
den. Na twee jaren technische studiën werd in 1908 de verleiding hem te machtig en wijdde hij zijn tijd en energie hoofdzakelijk aan het schaakspel. In 1913 kreeg hij een post aan het ministerie van buitenlandse zaken van Cuba, waardoor hij in staat gesteld werd zonder financiële zorgen een belangrijk deel van zijn leven aan het schaakspel te geven. Onder gunstiger auspiciën is zelden een levensloop begonnen. | |
KarakterDe schaakmeester en psycho-analyticus Ruben Fine typeert Capablanca als de Don Juan van de schaakwereld. De aantrekkingskracht van Capablanca op de vrouwen was niet eenzijdig. Op twee belangrijke ogenblikken van zijn loopbaan is hem dit noodlottig geworden. In het toernooi te Petersburg in 1914 verliest hij een beslissende partij tegen Tarrasch door een te veel eisende preoccupatie met de minnares van de groothertog. In 1927 verliest hij de match tegen Aljechin en zijn wereldkampioenschap mede door zijn activiteit op de dansvloer. Capablanca ging, evenals de grote Lasker, laat naar bed en stond laat op. Lasker besteedde de nachtelijke uren aan diepzinnige gesprekken, Capablanca verkoos eleganter bezigheden. Dit late opstaan had ten gevolge dat hij nog al eens geruime tijd na het begin van de partij aan het bord verscheen. Dit bracht in het bijzonder de hem welgezinde partners soms in moeilijkheden. Eduard Lasker, de naamgenoot van de grote Emanuel, vertelt dat Capa, zoals zijn verwanten en vrienden hem noemden, vijftig minuten over tijd was en nog tien minuten had voor vijftien zetten. Eduard Lasker belde hem op, maar Capa nam het hem kwalijk dat hij van de tien minuten er één nodeloos verbruikt had. Naderhand bedankte hij hem voor zijn zorg. Milan Vidmar overkwam ongeveer hetzelfde in een voor Vidmar verloren stand. Hij wachtte de komst van Capa echter niet af, maar legde zijn koning om, even voordat Capa door tijdsoverschrijding verloren zou hebben. Dit was bovenmenselijk sportief en dat ontging de toernooileider niet. Veertien jaren later kwam voor Vidmar de beloning toen hij op het toernooi te Nottingham in 1936 aan het publiek werd voorgesteld als ‘the man who played the fairest move ever seen in England’. De houding van Capablanca tegenover mannen wordt beschreven als arrogant. In ieder geval mogen wij wel aannemen dat zijn optreden zeer zelfbewust was. Sommige mannen konden dat wel verdragen, vermoedelijk door compensatie op ander gebied. Andere mannen werden er door geïrriteerd. Een zelfbewuste houding verhoogt de kans op succes zolang men succes heeft. Capablanca was een slechte verliezer. Toen hij in Havana 1913 door een blunder van Marshall verloor, liet hij de zaal ontruimen voor hij opgaf. Alle mensen die het in competities ver brengen zijn slechte verliezers in zoverre zij zich het verlies erg aantrekken. Waar het op aankomt is dat men het niet laat merken. Jeugdige spelers als Reshevsky en Fischer barstten in huilen uit, ouderen als Aljechin vernielden het meubilair van hun hotelkamer. Wie het ver wil brengen moet alles voor de winst en niets voor zijn tegenstander overhebben. Het is daarom het vermelden waard dat Capablanca vertelt medelijden te hebben gevoeld voor Lasker toen deze in hun tweede partij in het toernooi te Petersburg in 1914 op een voor hem kritiek ogenblik duidelijk blijk gaf van de geweldige spanning waarin hij verkeerde. Veel gelegenheid tot treuren over verliespartijen heeft Capa niet gehad. Van 582 partijen verloor hij er zesendertig, dit is iets meer dan zes procent. Toen hem naar aanleiding van zijn boek My chess career, 1921 ten onrechte verweten werd dat hij alleen winstpartijen gaf, wat tot nu toe iedere meester doet, nam hij in zijn Chess Fundamentals van de acht partijen die hij tot dat moment verloren had er zes op. Het langdurig niet verliezen gaf hem soms het gevoel van onoverwinnelijkheid. Hij waardeerde verliespartijen dan ook positief als een middel om hem tot de werkelijkheid terug te brengen. Er zijn schaakmeesters als Anderssen, Steinitz, Tarrasch, Marshall en Aljechin die hun gehele leven lang op het spel verzot zijn en geen andere liefde kennen. Morphy, Lasker, Schlechter, Teichmann en Capablanca daarentegen ver- | |
[pagina 289]
| |
loren hun belangstelling voor het spel of gaven, zoals Lasker, blijk van een soort haat-liefde. Vooral na 1921 toen hij wereldkampioen was geworden en er niets meer te bereiken was, taande de belangstelling van Capablanca voor het spel. Niet voor alle spel. Hij was ook een uitstekend baseball-, tennis-, biljard- en bridgespeler. Hij hield van wedijver. | |
Capablanca versus LaskerHun kennismaking dateert van 1906, toen Capa in een snelschaaktoernooi niet alleen winnaar werd maar ook zijn partij tegen Lasker won. Na zijn eclatante overwinning in 1909 over Marshall en zijn eerste prijs in het sterk bezette toernooi in San Sebastian in 1911, gaat Capablanca het verlangen koesteren het wereldkampioenschap van Lasker over te nemen. Vóór het toernooi van San Sebastian protesteerden Bernstein en Nimzowitsch tegen het deelnemen van Capablanca, daar zij hem te jong en te onervaren achtten. Capablanca won van beiden en veroverde bovendien de eerste prijs vóór de sterkste spelers van die tijd, met uitzondering van Lasker, die niet meedeed. Het verhaal heeft een vervolg in 1954 te Montevideo, wanneer Najdorf protesteert tegen het deelnemen van Bernstein, daar hij hem te oud vindt. Bernstein wint van Najdorf in een prachtige partij en bezet met hem de tweede en derde plaats. In 1911 verzoekt Capablanca Lasker hem de voorwaarden mede te delen voor een match om het wereldkampioenschap. Zo'n match werd tot 1948 beschouwd als een persoonlijke aangelegenheid van de wereldkampioen. Deze kon eisen stellen ten aanzien van het niveau van de uitdager en ten aanzien van het inzetgeld en andere onkosten. Het inzetgeld bedroeg bij de matches tussen Steinitz en Zukertort in 1886 2000 dollar; tussen Lasker en Steinitz in 1894 3000 dollar; tussen Lasker en Steinitz in 1896 3000 roebel; en tussen Lasker en Tarrasch in 1908 14000 mark. In zijn antwoord aan Capablanca stelde Lasker een erg onverstandige eis, namelijk dat de match onbeslist zou blijven bij één punt verschil. Capablanca op zijn beurt overdreef weer in zijn protest, en zo raakten de beide meesters in een onverkwikkelijk debat, hen beiden en de zaak zelf onwaardig. Dan komt het beroemde tournooi te Petersburg in 1914. In het eerste gedeelte spelen de elf sterkste spelers van die tijd allemaal één partij tegen elkaar. Capablanca wordt eerste met acht punten uit tien. Dan volgen: Lasker en Tarrasch met elk zes-en-een-halve punt, daarna Aljechin en Marshall met elk zes punten. Met deze vijf wordt de strijd voortgezet: de ‘Siegergruppe’ in tegenstelling tot de anderen de ‘Fliegergruppe’, voor wie het spel uit is. De deelnemers aan de winnaarsgroep spelen vervolgens twee partijen tegen elkaar. Lasker begint dus ten opzichte van Capablanca met een achterstand van anderhalve punt.
In de eerste helft spelen de beide rivalen met elkaar remise, Lasker wint alle andere partijen, Capablanca speelt ook met Aljechin remise en wint verder al zijn partijen. Lasker heeft dus nog een achterstand van één punt en moet dus, wil hij winnen, anderhalve punt meer behalen dan Capablanca in een uitermate sterk bezet toernooi. Lasker staat slechts één remise toe aan Tarrasch en verslaat Capablanca op zulk een dramatische wijze, dat deze uit vorm geraakt en de volgende dag ook van Tarrasch verliest. Het wonder is volbracht. Dan volgt de eerste wereldoorlog. De onderhandelingen over de match worden in 1920 weer opgenomen, brengen allerlei onaangenaamheden met zich mee, maar resulteren toch in een match die van 15 maart tot 21 april 1921 in Havana wordt uitgevochten en door Capablanca overtuigend wordt gewonnen. Bij het slot van het toernooi te Petersburg in 1914 had Lasker zich op aandringen van zijn vrouw met Capablanca verzoend. Lasker is na de match vol lof over het spel van zijn partner, terwijl Capablanca sedertdien niet anders spreekt dan van ‘the great Lasker’. Een idylle. Maar wat geschiedt? In 1923 keert Lasker in de schaakwereld terug in het toernooi te Mährisch-Ostrau. Zonder een enkele verliespartij wordt hij eerste met tien-en-een-halve punt uit maximaal dertien punten. Alleen Capablanca en Aljechin ontbreken op het appèl. | |
[pagina 290]
| |
In 1924 echter komen in New York de sterkste spelers van die tijd bijeen, ook Lasker, Capablanca en Aljechin. Ieder speelt met ieder twee partijen; aan het toeval wordt niets overgelaten. Lasker is zesenvijftig, Capablanca zesendertig jaar oud. Capablanca speelt zeer sterk, maar Lasker is onovertrefbaar: Lasker zestien, Capablanca veertien-en-een-half, Aljechin twaalf punten uit een maximum van twintig punten. Het verhaal gaat verder: Moskou 1925: Bogoljubow eerste met vijftien-en-een-halve punt, Lasker tweede met veertien punten en Capablanca derde met dertien-en-een-halve punt. De partij tussen Lasker en Capablanca wordt remise. Wat heeft de overwinning in Havana nu nog te betekenen? Maar nog is het verhaal niet ten einde. Moskou 1935. Lasker is reeds zevenenzestig jaar. Capablanca zevenenveertig jaar en reeds acht jaar geen wereldkampioen meer. Eén en twee worden Botwinnik en Flohr met ieder dertien punten uit een maximum van negentien. Lasker wordt derde met twaalf-en-een-halve punt, zonder verliespartij en met een persoonlijke fraaie overwinning op Capablanca. Men kan het zuur of bitter noemen maar zoet is het in ieder geval niet voor een wereldkampioen om zozeer door een verslagen voorganger overvleugeld te worden. Nog twee maal ontmoeten de beide rivalen elkaar. In Moskou 1936 wordt Capa eerste, Lasker (achtenzestig jaar!) zesde. Onderling spelen zij éénmaal remise, de andere partij wint Capablanca. In Nottingham 1936 deelt Capa de eerste plaats met Botwinnik, Lasker komt op de achtste plaats. Hun laatste onderlinge partij wordt remise. Gedurende meer dan veertig jaar is de grote Lasker de sterkste toernooispeler geweest en binnen deze periode valt nu juist de glorietijd van Capablanca! | |
Capablanca versus AljechinHun kennismaking en vriendschap dateert van het toernooi te Petersburg in 1914. In alle toernooien waaraan zij beiden deelnamen, kwam Capablanca boven Aljechin uit: Petersburg 1914: 1. Lasker; 2. Capablanca; 3. Aljechin. (Capablanca-Aljechin 2½ - ½) Londen 1922. 1. Capablanca; 2. Aljechin. (Onderlinge partij remise) New York 1924: 1. Lasker. 2. Capablanca; 3. Aljechin. (Capablanca-Aljechin ½½ - ½½) New York 1927. 1. Capablanca, 2. Aljechin. (Capablanca-Aljechin 1½½½ - 0½½½) Nottingham 1936: Eén en twee Capablanca en Botwinnik. Zes: Aljechin. (Aljechin was toen wereldkampioen. Hun onderlinge partij werd door Capa gewonnen.) AVRO-toernooi 1938: 4. Aljechin. 7. Capablanca. (Aljechin - Capablanca ½1 - ½0) In dit toernooi speelden op 19 november 1938, de verjaardag van Capa, de beide rivalen hun laatste toernooipartij, tevens de enige toernooipartij die door Aljechin werd gewonnen. Voor Capablanca ziet dit overzicht er niet slecht uit. Er was intussen meer gebeurd. Tijdens het toernooi te Londen in 1922 legde Capablanca in tegenwoordigheid van een aantal grootmeesters en onder het genot van champagne - zo beschrijft de betrouwbare Vidmar het gebeuren - de regels vast voor matches om het wereldkampioenschap. Het zou gaan om een inzet van 10.000 dollar. Als gevolg hiervan noemde men deze ‘London Rules’ ook wel ‘The golden wall protocol’. Geïnsinueerd werd dat Capablanca zijn titel door financiële eisen wilde beschermen. Juist is dit niet. De match tussen Lasker en Capablanca in 1921 had het dubbele bedrag als inzet. Men kan de gehele regeling verwerpen, en dit is in 1948 dank zij de medewerking van Euwe ook gebeurd, maar op de door Capablanca gevolgde werkwijze is geen billijke kritiek mogelijk. De match tussen Capablanca en Aljechin werd dan ook in Buenos Aires in 1927 volgens deze regels gespeeld. Aljechin had zich voor de match nauwgezet geprepareerd. Capablanca volstond ermee te verklaren dat er een wonder moest gebeuren wilde hij verliezen. In Petersburg 1914 had hij al eens een wonder meegemaakt. En dat zou zich herhalen. Aljechin won op overtuigende wijze. Sedertien waren de beide rivalen vijanden. Zij negeerden elkaar. Aljechin ontweek op alle mogelijke manieren een revanche, onder andere door betaling in goud te eisen. Ook | |
[pagina 291]
| |
weerde hij Capablanca van alle toernooien waaraan hij deelnam. Voor Capa een bittere en onverdiende teleurstelling. | |
Capablanca als schaakspelerFine verdeelt de wereldkampioenen in twee groepen: a. het heldentype: Morphy, Steinitz, Capablanca en Aljechin. Dezen hebben naast het schaakspel niets anders van betekenis. Zij bouwen een mythe om zich heen: Morphy was de grootste schaakspeler van alle tijden (waarschijnlijk zou men dit van Lasker wèl kunnen zeggen). Steinitz was de vader van het moderne spel, Capablanca werd de schaakmachine genoemd en Aljechin kreeg het aureool van de grootste aanvalsspeler van alle tijden. De leden van deze groep waren uitzonderlijk goed in het aanleren van vreemde talen: zij hadden ernstige levensmoeilijkheden. Hun gemiddelde leeftijd was tien jaar minder dan die van de leden van de andere groep. b. het niet-heldentype: Staunton, Anderssen, Lasker, Euwe, Botwinnik. Dezen hebben in ieder geval werkzaamheden van belang buiten de schaaksfeer. Zij waren voor het handhaven van hun zelfrespect niet op hun schaakprestaties aangewezen. Capablanca speelde, ook voor een grootmeester, uitzonderlijk snel en efficiënt. Hij ontweek complicaties, hoewel hij deze niet hoefde te vrezen. | |
Capablanca als leermeesterAls speler èn als leermeester is Capa niet bijzonder actief geweest. In dit opzicht is hij met Aljechin niet te vergelijken. Zijn kwaliteit als speler is boven alle lof verheven. Als leermeester heeft hij een viertal boekjes op zijn naam staan: My chess career, Chess Fundamentals, A primer of chess en (vijfentwintig jaar na zijn dood verschenen) Capablanca's last chess lectures. Naar eigen zeggen schreef hij niet graag, maar hij schreef wel goed. Zijn toelichtingen zijn sober, betrouwbaar en terzake. Het is geen kost voor middelmatige spelers. Hij legde sterk de nadruk op de studie van het eindspel, dat hijzelf zeer intens had bestudeerd en waarin hij als alle grote spelers excelleerde. Hij roemde Lasker als de grootste eindspelkenner en permitteerde zich in dit verband de enige opmerking die hij over Aljechin publiceerde, waarin hij stelde dat Aljechin de mindere was van alle vroegere wereldkampioenen. Als leermeester had hij met vrijwel alle schaakleermeesters gemeen dat hij geen begrip had voor de moeilijkheden van de middelmatige speler. Met Euwe, de meest produktieve maar vrijwel zeker ook de beste schaakleermeester tot dusver, kan hij niet vergeleken worden. Maar zoals zijn persoonlijkheid, hebben ook zijn geschriften een eigen charme. Het schaakspel is het rijkste spel dat de mensheid bezit: rijk aan historische wederwaardigheden, rijk aan literatuur, rijk aan mogelijkheden en rijk aan fascinerende persoonlijkheden: te veel om op te noemen en toch elk voor zich onmisbaar. En dat laatste geldt in hoge mate voor Cuba's meest geroemde zoon, José Raoul Capablanca. |
|