De Gids. Jaargang 131
(1968)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 273]
| |
Constance E. van der Maesen
| |
[pagina 274]
| |
zich mee. Het betekent na haar werk hollen naar de genationaliseerde zelfbedieningswinkel, de ‘supermercado’, waar ze tussen de merendeels lege rekken het officiële rantsoen rijst, bonen, vlees, of wat er eventueel verder voorradig is, uitzoekt. Bijna alles is op de bon. De grootte van het rantsoen blijkt echter een weinigzeggend gegeven. Bijna iedereen eet tenminste één keer op school of bedrijf, in veel gevallen zelfs vaker. Voor die maaltijden worden geen bonnen gevraagd. Er is dan ook niemand ondervoed. Maar de keuze is beperkt. Produkten die vroeger werden ingevoerd zijn nu ten gevolge van de blokkade niet meer te krijgen. Andere artikelen - al dan niet op de bon - zijn schaars: thee, sigaren, sigaretten, bier en rum. Weer andere voedingsmiddelen, zoals groenten, fruit en eieren, worden sporadisch en onregelmatig aangevoerd, zodat het een kwestie is van voortdurend opletten en urenlang in de rij staan om iets te kunnen bemachtigen.
Naast inkopen doen en koken, blijft uiteraard de rest van de huishouding voor rekening van de vrouw. Ondanks het feit dat zowel mijn vriendin als haar dochter de hele dag werken, zullen de mannelijke leden van het gezin geen hand uitsteken om te helpen. ‘Dat is niet in overeenstemming met hun waardigheid’, zegt ze met een berustend glimlachje. Fidel heeft gezorgd voor staatswasserijen; de was wordt, zeer goedkoop, ‘buiten de deur’ gedaan. Dat betekent een hele verlichting, maar aan de andere kant maakt de schaarste aan textiel het noodzakelijk om eindeloos te blijven herstellen en vermaken. Dat houdt dus weer een extra belasting in. Uit enthousiasme voor de revolutie is zij miliciana geworden: dat betekent (als vrije-tijdsbesteding) één avond per week en één weekend per maand militaire training, en af en toe wachtdienst voor een strategisch belangrijk gebouw. Haar man is lid van de C.D.R. (Comite de Defensa de la Revolucíon). Elke woonwijk heeft zijn C.D.R. Deze organisaties hebben niet alleen de taak om na te gaan of er een contrarevolutionaire buurman stilletjes tijdbommen zit te fabriceren in het souterrain. Hun functie is meer een sociale: buren overreden om hun kinderen regelmatig naar school te sturen, om hen tijdig te laten inenten, om de straat schoon te houden en dergelijke. Het C.D.R. verstrekt adviezen als er problemen zijn, en geeft klachten door als de een of andere lokale overheidsvoorziening niet goed blijkt te werken. Wat een Cubaanse in haar vrije tijd doet? Zoals duizenden anderen, gaat mijn Fidelista nu en dan een weekend belangeloos werken in de landbouw, bij voorbeeld wanneer er moet worden geplant of geoogst. Voor inwoners van Havana komt dat meestal neer op activiteiten in de ‘Cordon’, de groene zoom rond de hoofdstad waar de vroeger grotendeels onbebouwde grond in cultuur is gebracht - voornamelijk met behulp van vrijwilligers - met het doel om de voedseltekorten van de hoofdstad in de toekomst te verlichten. Tijdens de suikeroogst werkt ze, met vele van haar collega's, op de plantages. Degenen die achterblijven - meestal mensen op sleutelposten - hebben dan tot taak het Departement ‘draaiende’ te houden. Op dezelfde manier worden alle ministeries en bedrijven ontvolkt: de ‘Zafra’ is een nationale aangelegenheid die de inspanning vraagt van ieder die werken kan.
Naar Nederlandse maatstaven gemeten heeft de Cubaanse vrouw een leven van hard werken en weinig luxe. Vele gezinnen waarvan de vrouw werkt, kunnen zich veroorloven zo nu en dan in een restaurant te eten, maar dat betekent, althans in Havana, uren in de rij staan en dan snel eten om plaats te maken voor de volgende gasten. 's Avonds kan men naar de bioscoop of naar een toneelvoorstelling; wie dan nog iets wil gebruiken, moet voor een ijsje in de rij gaan staan, want alle bars zijn gesloten. Om thuis gasten te kunnen uitnodigen voor een borreltje moet je erg lang sparen, gegeven het rantsoen van een flesje bier per week en een fles rum per maand per gezin. Ook ‘gezellig winkelen’ is er niet bij. De etalages zijn voornamelijk gevuld met borden en affiches vol revolutionaire teksten, de vitrines zijn leeg en er is vrijwel niets te koop. Cosmetica zijn schaars en slecht; de kappers zijn uitstekend maar hebben gebrek aan deugdelijk materiaal; kleding is gerantsoeneerd. Het jaarlijkse rantsoen voor vrouwen bestaat uit eenentwintig meter stof; | |
[pagina 275]
| |
twee jurken; twee rokken en blouses; twee paar schoenen, één paar met hoge en één paar met lage hakken; twee onderjurken; twee slips en vier paar kousen. Beha's zijn, om de een of andere onnaspeurlijke reden, niet op de bon. Nu er in deze jaren van schaarste weinig deviezen voor textielimport beschikbaar zijn, is alles home-made en van inferieure kwaliteit. De materiële situatie op Cuba verslechtert en het gebrek wordt nijpender, maar de leiders van de revolutie spreken over ideologische winst en de groei van de ‘concientia comunista’. Hoe hol deze frase ook moge klinken, zij is voor een deel realistisch. Het is niet het regiem dat verantwoordelijk wordt gesteld voor de schaarste, maar de Amerikaanse blokkade. Dat valt in bijna elk gesprek over de huidige, precaire situatie te beluisteren. ‘En’, zo werd mij steeds weer gezegd, ‘je moet niet vergeten dat de situatie vergeleken bij die van vroeger voor slechts een klein deel van de bevolking ongunstiger is. Vóór de revolutie was een belangrijk deel van de Cubanen analfabeet; ongeveer een kwart van de arbeiders was permanent werkeloos en men stond in de rij, niet voor de ijstent of voor een restaurant, maar voor werk. Het merendeel van de bevolking was ondervoed; gastero-enteritis heerste endemisch bij hun kinderen. Nu heeft iedereen werk, niemand lijdt honger, alle kinderen gaan naar school, de medische verzorging van de bevolking is aanzienlijk verbeterd, en, evenals het onderwijs, gratis. Natuurlijk is het vervelend om op oude schoenen te lopen, en slechte kleren te dragen, maar dat zijn uiteindelijk niet-essentiële dingen. Er gelden nu andere waarden, je hoeft zelfs als vrouw niet meer mooi te zijn. Het gaat nu om de solidariteit, om de zorg van allen voor de enkeling, en van de enkeling voor allen.’
Fidel Castro heeft eens de opmerking gemaakt, dat er twee sectoren van de bevolking waren die andere dan alleen economische redenen hadden om de revolutie toe te juichen: de negers en de vrouwen. Inderdaad is de rassendiscriminatie vrijwel verdwenen, en heeft de positie van de vrouw een geweldige verbetering ondergaan. ‘...dit verschijnsel van de vrouwen in de revolutie was een revolutie binnen de andere revolutie’ aldus Fidel Castro. ‘Dubbel geëxploiteerd, als arbeidster en als vrouw, betekende de revolutie voor haar een dubbele bevrijding...’ In dezelfde rede noemt hij als een der grootste overwinningen van de revolutie de overwinning van het vooroordeel ‘dat vrouwen alleen maar in staat zouden zijn om te schrobben, te wassen, te strijken, te koken, het huis schoon te houden en kinderen te krijgen; het duizend jaar oude vooroordeel dat de vrouw een inferieure plaats in de maatschappij toekende’.Ga naar eind1. Wat hield deze bevrijding in? Bevrijding van honger, onhygiënische woontoestanden, ziekten en analfabetisme, waaronder zij leed als iedereen die tot het arme deel van de bevolking behoorde. Bevrijding van gebrek, dat vrouwen en meisjes naar de stad dreef om daar werk te vinden als dienstbode of als prostituee. Bevrijding van de misère, die een belemmering vormde voor het sluiten van een wettig huwelijk - want trouwen kostte geld - en die tot gevolg had dat de lasten van kinderen voornamelijk op haar schouders rustten. ‘In de stad bestond het arme gezin meestal uit een vrouw en haar kinderen - de vrouw werkte de hele dag om haar kinderen in leven te kunnen houden; de armoede dreef de kinderen de straat op om kleine bijverdiensten te zoeken, zoals boodschappen doen, schoenen poetsen of bedelen.’Ga naar eind2. ‘...almost the entire childhood population in the lower class urban families might be classified as “neglected” in a better regulated society.’Ga naar eind3. Het kenmerk van de prerevolutionaire situatie was voor de vrouwen uit de bovenlaag van de samenleving materiële veiligheid en sociale onmondigheid. Onder de bourgeoisie heerste het Spaanse familierecht dat hen volstrekt ondergeschikt maakte aan hun man. De constitutie van 1940 erkende weliswaar het recht op gelijke beloning voor gelijke arbeid, verbood enige vorm van andere discriminatie en kende volledige burgerrechten toe aan de gehuwde vrouw, maar deze bepalingen werden, zoals de meeste bepalingen van deze grondwet, nimmer toegepast. De bewegingsvrijheid en ontplooiingsmogelijkheden van de vrouw werden aan banden gelegd door de - eveneens Spaans geïnspireerde | |
[pagina 276]
| |
- conceptie van mannelijkheid en seksualiteit: het machismo. Het machismo is wellicht het best te omschrijven als ‘het hanige-mannetjessyndroom’; het stereotiepe beeld van de man als de heldhaftige, sterke en viriele vrouwenveroveraar, die bewondering wekt met verhalen over zijn seksuele avonturen, thuis als alleenheerser de scepter zwaait en geen tegenspraak duldt. Indien hij tot de bourgeoisie behoorde, kreeg hij van zijn veertiende jaar af elke week van zijn vader een knaak voor het bordeel; was hij minder fortuinlijk dan zocht hij zijn toevlucht tot een middelbare matrone, die er dan maar op vertrouwde dat de verhalen van haar jeugdige minnaar niet au sérieux genomen zouden worden. Want overspel van een getrouwde vrouw was een onduldbare belediging, die tot verstoting leidde, zoals overspel van de man behoorde tot de natuurlijke orde der dingen. De bruid diende ongebruikt te worden opgeleverd; het was dan ook een zaak van haar gehele familie om er op toe te zien dat zij tot het huwelijk ‘ongerept’ bleef. Haar hele leven was één, zorgvuldig bewaakte, voorbereiding op de uiteindelijke vervulling: trouwen, kinderen krijgen en dik worden. Kortom: een cultuurpatroon waarin de vrouw tot een volstrekt serviele rol werd veroordeeld, en zelfstandigheid, noch een maatschappelijke functie tot haar mogelijkheden behoorden.
De Revolutie heeft ook in dit opzicht grote - en niet meer ongedaan te maken - veranderingen teweeggebracht. De leiding heeft van het begin af de rechten van de vrouw beklemtoond. De bepalingen van de Constitutie van 1940 over status en rechten van de vrouw (zowel in economisch als in ander opzicht) werden in werking gesteld. De mogelijkheden tot echtscheiding en de procedure ervan werden vergemakkelijkt. Legale abortus werd mogelijk gemaakt. Voor zover er de beschikking was over vrouwelijk kader heeft de revolutionaire leiding niet geaarzeld ze belangrijke functies toe te vertrouwen. Zo kwam een eerste bres in het traditionele Bett-Kinder-Küche patroon. De doorbraak wordt sindsdien gestimuleerd door de voortdurende- en op economische noodzaak geïnspireerde - propaganda die de vrouwen opwekt deel te nemen aan het produktieproces. De belangrijkste vooruitgang bestaat uit het feit dat er aan de sociale voorwaarden tot deze integratie is voldaan. Er bestaan thans voorzieningen als crèches, school- en bedrijfseetzalen en staatswasserijen. Maar belangrijker nog: de kansen op onderwijs voor beide seksen zijn gelijk geworden. Dit is de enige mogelijkheid om op den duur het hinderlijke ‘self-fulfilling prophesy’-element in de vrouwen discriminatie (zeweet-niets, dus-ze-kan-niets-en omdat-ze-toch-niets-kan-hoeft-ze-ook-niets-te-weten) te doen verdwijnen. De Cubaanse vrouwen profiteerden door hun grotere culturele achterstand in zekere zin meer nog dan de mannen van de algemene maatregelen op het gebied van het onderwijs. Bij het begin van de nationale alfabetiseringscampagne bij voorbeeld bleek dat 67 procent van de plattelandsvrouwen lezen noch schrijven kon (van de gehele boerenbevolking was 40 procent analfabeet). Het kosteloze onderwijs, de leerplicht en het om motieven van efficiency ingevoerde systeem van schoolsteden, waar kinderen van verafgelegen gebieden in kostschoolcomplexen worden ondergebracht, hebben tot gevolg dat de selectie voor bepaalde typen en niveaus van onderwijs steeds minder wordt overgelaten aan ouders, die misschien nog in traditionele patronen denken. Hierdoor krijgt een progressieve onderwijspolitiek met betrekking tot vrouwelijke leerlingen betere kansen. Naast de algemene maatregelen op het gebied van het onderwijs, zijn er kort na de revolutie voorzieningen getroffen speciaal gericht op verbetering van het onderwijsniveau van vrouwen. In de grote steden werden omscholingscursussen georganiseerd voor gewezen dienstmeisjes (waarvan er alleen in Havana zo'n 40 000 rondliepen). De Ana Betancourt-scholen werden opgericht, waar onder de vlag van onderwijs in ‘nuttige en fraaie handwerken’, de algemene en ideologische ontwikkeling van boerenvrouwen, ter hand werd genomen ‘because it was not so difficult for a country family to have the young women of the house to learn how to sew’!Ga naar eind4. Voorts bestaan er korte cursussen van meer | |
[pagina 277]
| |
technische aard, die bedoeld zijn om voor vrouwen die geen langdurige opleiding willen volgen, de weg naar de maatschappij te vergemakkelijken. De mogelijkheden variëren van kinderverzorging tot konijnenteelt, van houtsnijden tot sigaren maken. Het bestaan van onderwijsfaciliteiten, gecombineerd met de sociale voorzieningen die het mogelijk maken dat de vrouw, ook indien zij getrouwd is en kinderen heeft, een vak kan blijven beoefenen, betekent een geweldige verruiming van haar toekomstperspectief. Hierdoor alleen al wordt de kans vergroot dat steeds meer meisjes de voor hen openstaande opleidingen zullen benutten. Als de revolutie in beweging blijft en deze ontwikkeling zich dus voortzet tot een echte gelijkheid van kansen, dan is één van de ernstigste belemmeringen tot werkelijke emancipatie overwonnen.
‘Betekent het verdwijnen van de exploitatie van de mens door de mens dat terstond alle voorwaarden geschapen zijn waardoor de vrouw in de maatschappij een betere positie kan innemen?’ vraagt Fidel Castro zich af, sprekend over oude vooroordelen. Zijn antwoord luidt: ‘Neen.’ Terecht. De oorzaken daarvan zijn echter niet alleen te zoeken in de onmogelijkheid om op korte termijn voldoende materiële voorzieningen te scheppen, zoals hij schijnt te menen. De emancipatie wordt ook vertraagd doordat in Cuba twee belangrijke remmende factoren samenvallen: het voortbestaan van het ‘machismo’, en de op het punt van man-vrouw-seksualiteit van oudsher al ambivalente houding van het ‘socialismo’. Telkens opnieuw blijkt hoe diep het machismo ingeworteld is. De leiders van de revolutie hebben duidelijk de conceptie van de nieuwe mens, althans van de nieuwe vrouw-mens, nog niet helemaal doordacht. Waarschijnlijk zitten zij zelf nog te veel vast aan het oude cultuurpatroon; misschien ook willen zij de nieuwe man-mens niet te veel tegen de (oude) haren instrijken! Een maatregel als aangekondigd in Castro's rede van 19 februari 1965, waarbij vierhonderdvierenzeventig beroepen voor vrouwen ongeschikt werden verklaard, en de uitoefening van vijfhonderd andere voor mannen werd verboden (waaronder natuurlijk schoonmaakwerkzaamheden) is in wezen zeer discriminerend van aard. Het lijkt mij niet de aangewezen manier om de oude vooroordelen, waarover Castro elders met zoveel afschuw spreekt, uit de wereld te helpen. Werkelijke gelijkheid wordt al evenmin bevorderd door kinderverzorging en huishoudelijk werk tot slavenarbeid te verklaren.Ga naar eind5. Zolang men niet van plan is om het gezin af te schaffen - en dat is men niet van plan - lijkt het zinvoller te trachten tot een herwaardering van de arbeid te komen, en de nieuwe man zo op te voeden, dat hij de resterende gezinstaken niet meer met een vanzelfsprekende gemakzuchtigheid afschuift op zijn vrouw. Vooral in de houding ten opzichte van de seksualiteit zijn vele machismo-elementen te ontdekken. Soms vallen die samen met meer algemene taboes; Cuba is niet het enige land waar totaal geen seksuele voorlichting op school gegeven wordt. De intensiteit waarmee bescherming van de ‘maagdelijkheid’ bedreven wordt, is een typisch ‘machismo’-trekje. Deze traditie heeft zonder twijfel een rol gespeeld bij de opstelling van de strenge regels op internaten, middelbare scholen en de universiteiten, waar jongens en meisjes elkaar niet op hun kamers mogen bezoeken. Hoewel op de hoogste échelons van het partijkader een tamelijk geavanceerde seksuele moraal heerst, houdt men zich in de lagere regionen vaak aan de oude normen: promiscuïteit strekt tot eer, maar wel alleen tot eer van de man. Kenmerkend voor het machismo is ook dat de houding ten opzichte van prostituees tot dusver aanzienlijk welwillender is geweest dan bij voorbeeld ten opzichte van homoseksuelen. De prostitutie is niet geheel verdwenen; er zijn rehabilitatiekampen waar getracht wordt de dames tot betere inzichten omtrent produktieve arbeid te brengen. ‘Helpt dit niet, dan is er blijkbaar sprake van een roeping, dan laten wij het maar zo’, werd mij verteld.
Ongelukkig genoeg heeft de socialistische ideologie zich ten aanzien van de man-vrouw-relatie in het algemeen, van de seksuali- | |
[pagina 278]
| |
teit en alles wat daarmee samenhangt in het bijzonder, altijd en overal innerlijk inconsistent getoond. Het socialisme heeft vooraan gelopen bij het prediken van gelijke rechten voor de vrouw en gesproken van haar ‘bevrijding’; de socialistische praktijk is overal snel geweest met het inschakelen van vrouwen in het produktieproces. Maar ‘in sexualibus’ werd immer een puriteinse en discriminerende houding ingenomen. Het is niet voor niets dat één van de belangrijkste middelen tot werkelijke bevrijding, contraceptiva, altijd en overal met zo'n diep wantrouwen is bezien. Het valt mijns inziens dan ook niet te verwachten dat het resterende machismo op Cuba vanuit deze tweeslachtige ideologie ernstig ondergraven zal worden.
‘De revolutionaire ideologie keert zich tégen exploitatie van de vrouw. Past het dan niet in het revolutionaire ethos, om voor alle vrouwen de mogelijkheid te scheppen zèlf het aantal kinderen te bepalen dat zij hebben willen?’ Deze vraag legde ik een aantal vrouwen voor, voornamelijk partijactivisten en leidsters van de vrouwenbond. Het antwoord was aarzelend. ‘Wel, misschien...iedereen die voorbehoedsmiddelen wil hebben kan ze krijgen...we stimuleren het gebruik niet...we voelen dit niet als een essentieel probleem...we zijn bezig aan opbouw...we moedigen de vrouwen aan om onderwijs te volgen...om produktieve arbeid te verrichten.’ De ‘pil’ is op Cuba niet te krijgen; het is een relatief duur middel en kan bovendien ten gevolge van de blokkade niet worden geïmporteerd. Andere voorbehoedsmiddelen kan iedereen die er om vraagt gratis in de ziekenhuizen krijgen. Maar wie vragen er? Niet alle Cubanen kennen de mogelijkheden; vooral op het platteland waar nog gezinnen met vijftien kinderen voorkomen, lijkt voorlichting op dit gebied geen overbodige zaak. Maar geboorteregeling wordt zozeer gezien als een imperialistische truc om onderontwikkelde gebieden eronder te houden, dat het woord alleen al schrikreacties opwekt. Illustratief op dit punt is een min of meer officieel rapport van een hoge functionaris van de Openbare Gezondheidszorg. Na een opsomming van alle verbeteringen sinds de revolutie op het gebied van de prenatale en postnatale zorg, volgt een pleidooi voor het gebruik van contraceptiva, en voor toepassing van abortus provocatus indien deze hebben gefaald. Dan neemt het rapport de volstrekt onlogische wending ‘...imperialism takes advantage of the miserable living conditions in which the great majority of families in the countries of the Third World live and applies President Johnson's brutal formula “five dollars invested for birth control are more effective than a hundred dollars in economic development”’ en eindigt als volgt: ‘In short, in order for people to be happy, for progress to be consistent, the destruction of imperialism is the main task.’Ga naar eind6. Fidel Castro stelt in een uiteenzetting over de kapitaalsinvesteringen, noodzakelijk bij de te verwachten bevolkingsgroei, zijn gehoor gerust. ‘Weest niet bang, we gaan nu geen gezinsplanning of geboorteregeling bevorderen. Dat zijn het soort maatregelen dat de imperialisten voorstellen voor de onderontwikkelde wereld...’Ga naar eind7. Deze kortzichtige - zij het misschien verklaarbare associatie van geboorteregeling met imperialisme, staat het openlijk stimuleren van het gebruik van contraceptiva als ‘micro-sociale’ techniek in de weg, en vormt daardoor een ernstige belemmering voor een reëel stuk individuele emancipatie. Waarschijnlijk zal echter op een goed moment inzicht in de toenemende bevolkingsdruk - Cuba is een eiland en raakt tenslotte vol - het klimaat scheppen om geboorteregeling als macro-sociale techniek in een ander perspectief te zien. Dan zal er een motief zijn om de ideologische tuin op dit punt wat uit te wieden. Er ligt dan een fraaie taak voor de Federacion de Mujeres Cubanas: El lider maximo wat te helpen bij het ontwerpen van ‘de nieuwe vrouw’. ‘Mucho macho’ als hij is, komt hij vast zèlf niet op het idee. |
|