De Gids. Jaargang 131
(1968)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 206]
| |
J. van der Gaag
| |
[pagina 207]
| |
wacht, bewezen daarmee van Fidel een volkomen verkeerd beeld te hebben.
Een van de redenen waarom ik met een zeker enthousiasme de gelegenheid aangrijp deze inleiding te schrijven, is juist mijn verlangen om een bijdrage te leveren tot een karakteranalyse van Fidel Castro. Ik ben van mening dat er veel over Cuba en de Cubaanse politiek wordt geschreven dat anders - misschien gunstiger, misschien ongunstiger - was uitgevallen indien men bij het vóóronderzoek meer aandacht aan de mens Fidel dan aan de gebeurtenissen op Cuba had besteed. De teleurstelling, zo niet frustratie over Fidels houding inzake Tsjechoslowakije zou bij een meer gedegen kennis van het karakter van de Cubaanse leider waarschijnlijk achterwege zijn gebleven. Fidel is een man met slechts één liefde: Cuba! Fidel is een man, geladen met een heilige verontwaardiging over hetgeen Cuba en het Cubaanse volk is aangedaan als gevolg van een ongebreidelde hebzucht van onverantwoordelijke elementen in en buiten Cuba. Nimmer mag uit het oog worden verloren dat het asociale, corrupte deel van de toenmalige politieke en economische machthebbers zèlf de haat en daarmee het optreden van Fidel heeft uitgelokt. Zijn strijd tegen deze elementen is Fidels revolutie. Aanvankelijk een omwenteling van betrekkelijk geringe draagwijdte is zij onder de drang van buitenlandse reactie uitgegroeid tot een revolutie in optima forma met revolutionaire aanhangers. Bij Fidel Castro is geen sprake van onderwerping aan enig gezag dat niet uit de revolutie voortkomt. Vandaar zijn stellingname ten aanzien van de bezetting van Praag door vijf landen van het Warschaupact. Fidel geeft in zijn rede van 23 augustus jongstleden openlijk toe dat de invasie een flagrante schending van de Tsjechoslowaakse souvereiniteit was, maar liet op deze bewering onmiddellijk volgen, dat deze schending een harde noodzaak was om een afglijden naar het kapitalistische kamp te vermijden. Of deze laatste theorie juist was of niet doet weinig ter zake. We beoordelen hier minder de feiten dan de figuur Fidel. De Cubaanse leider was voor zichzelf voor de volle honderd procent overtuigd van deze afglijding en met dit gevaar voor ogen telden overeenkomsten, souvereiniteit, geschreven recht en wat dies meer zij niet meer mee. De revolutie is in Fidels ogen primair en al het andere moet voor de verdediging van de revolutie wijken, ook al zijn dit waarden en instellingen die sinds mensenheugenis als onaantastbaar worden beschouwd. Ik ben ervan overtuigd dat vóór de inval in Tsjechoslowakije bij de leiders in Moskou soortgelijke overwegingen hebben gespeeld, doch blijkbaar bestond bij hen nog een voldoende sterk latent ontzag voor de hierboven genoemde waarden en instellingen om open kaart te spelen. Zij namen hun toevlucht tot de leugen... Zo niet Fidel. Met de wetenschap zijn aanhangers teleur te stellen accepteert hij de schending van een neutraliteit in naam van de revolutie: ‘Ik ga u dingen zeggen, die dwars zullen ingaan tegen de gevoelens van velen èn tegen onze eigen belangen; zelfs zal ik uitspraken doen die ernstige risico's voor ons land met zich zullen meebrengen, maar het is mijn plicht (als verdediger van de revolutie).’ In La lumière des justes laat Henry Troyat een van zijn hoofdfiguren zeggen: ‘Un révolutionnaire ne devrait jamais tenter de comprendre le point de vue des gens d'en face. S'identifier à autrui, même pour quelques secondes, c'est lui pardonner pour la vie.’
Dit is Fidel van heden ten voeten uit. Fidel kent geen welwillende of minder kwade contrarevolutionairen. Een contrarevolutionair is ipso facto een verderfelijk wezen, dat zo snel mogelijk uit de gemeenschap dient te verdwijnen. Voor dit doel zal hij alles, maar dan ook alles als waardeloze franje terzijde schuiven. Voor dit doel zal hij verdragen schenden, vriendschappen vergeten en het recht verkrachten. Doch hetgeen hij meent nimmer te zullen verkrachten, schenden of vergeten zijn de ongeschreven wetten van de revolutie zelf. Wanneer Fidel zijn vervloekingen uitstrooit over de Amerikanen wegens hun optreden in Vietnam, is het niet in de eerste plaats de militaire actie die hij veroordeelt, maar het feit dat de Amerikanen de revolutie in gevaar brengen. | |
[pagina 208]
| |
Wanneer hij daarnaast de gewapende inval in Tsjechoslowakije zijn fiat geeft, geschiedt dit omdat naar zijn mening de Tsjechoslowaakse regering met haar liberaliseringsplannen bezig is de revolutie in gevaar te brengen. Er is hier geen sprake van een paradox maar integendeel van een uiterste consequentie. Een revolutionair zal nooit de waarheid van eigen woorden of van het eigen standpunt in twijfel trekken. Nimmer zal hij toegeven dat ook maar de geringste mogelijkheid bestaat dat zijn bewering geheel of gedeeltelijk onjuist zou kunnen zijn. De relativiteit van de waarheid zoals hij die gelieft te zien is hem te enen male vreemd, en deze omstandigheid is in het geval van Fidel Castro tegelijkertijd diens kracht en diens zwakheid. Kracht, omdat zij hem in staat stelt rechtlijnig te handelen, zonder door conventies en twijfel gehinderd te worden; zwakheid omdat zij leidt tot een grenzeloze zelfoverschatting, die menselijkerwijs gesproken op de lange duur op ineenstorting van de gecreëerde droomwereld moet uitlopen. Ik betreur dit. Ik herhaal hetgeen ik bij andere gelegenheden heb gezegd, toen men mij verzocht mijn opinie te geven over Cuba en het Castro-experiment: ik betreur dat een eerlijk en oprecht man juist dóór zijn ongeremd idealisme bezig is met open ogen een weg in te slaan naar een verte waar de mislukking dreigt. Hen die de beschuldiging van defaitisme reeds op de tong hebben, kan ik alleen maar verzekeren dat het defaitisme mij altijd vreemd en repulsief is geweest. Als ik hier dus openlijk over het gevaar van mislukking van een experiment spreek, doe ik dit omdat het fiasco nog niet voor de deur staat en er ruimschoots gelegenheid is een minder gevaarlijke weg in te slaan. De zaak is voor Cuba nog niet verloren!
Teneinde tot deze overtuiging te komen is het noodzakelijk de mens Fidel Castro nogmaals onder de loep te nemen. Ik heb namelijk de hoop, dat zodra de omstandigheden voor deze stap gunstig zijn, Fidel uit eigen beweging een andere weg zal kiezen. Ik koester deze hoop omdat Fidel ook onder de drang van deze omstandigheden de revolutionair is geworden die hij thans is. Zijn ontwikkeling als revolutionair was geen noodlot, zoals dit bij Che Guevara het geval is geweest. Che Guevara heeft bij zijn geboorte de stigmata van de guerrillero meegekregen en voor hem was de revolutie een tweede natuur, terwijl zij voor Fidel een heroïsche aanvaarding van een uitdaging werd. Che zou guerrillero zijn geweest ook al zou er nooit een eiland Cuba hebben bestaan. Fidel zou buiten Cuba nimmer guerrillero kunnen zijn, tenzij het lot van Cuba zulks had geëist. Met Che Guevara aan de top zou het lot van Cuba bezegeld zijn. Met Fidel aan het roer behoort koersverandering tot de mogelijkheden. Daarom is de zaak van Cuba nog niet verloren. Zijn tegenstanders zouden evenwel met wijsheid en tact te werk moeten gaan en voorlopig beginnen met Fidel niet langer als de gevaarlijke boeman van Latijns-Amerika af te schilderen. Het kan niet worden ontkend dat hij de schijn tegen zich heeft, een ongunstige ‘image’, die Fidel met zijn vervaarlijke taal en zijn agressieve redevoeringen voor een groot deel aan zich zelf heeft te danken. Maar wij die hem wat beter van nabij kennen, weten dat achter dit nogal angstaanjagend masker een groot nationalist en een (te) groot idealist schuilgaat. Dit idealisme, culminerend in ongeremde zelfoverschatting, zou inderdaad tot zijn ondergang kunnen leiden. Gedachtig aan het gezegde dat één argument dwingender is dan tien argumenten, neem ik uit de vele redevoeringen van Fidel Castro die ik persoonlijk heb beluisterd, één uitspraak die deze zelfoverschatting, dit uitzinnig idealisme op overtuigende wijze illustreert. Castro heeft bij die bepaalde gelegenheid geprofeteerd - het eenvoudige werkwoord ‘beweren’ is hier nauwelijks meer op zijn plaats - dat hij het egoïsme onder de Cubanen met wortel en tak zou uitroeien en dat hij een gemeenschap zou opbouwen waar het altruïsme zo'n hoog niveau zou innemen dat het binnenlands gebruik van het ‘smerige’ geld zich vanzelf zou opheffen. In die gemeenschap zullen alle burgers bereid worden gevonden vrijwillig in elkaars noden en behoeften te voorzien, ieder naar eigen kracht en vermogen zonder bijkomstige materiële vergoedingen. Wij Nederlanders hoeven niet eens op het | |
[pagina 209]
| |
mislukte experiment van Frederik van Eeden en zijn Walden-kolonie terug te grijpen om te zien dat Castro hier iets in het vooruitzicht stelt dat simpelweg niet haalbaar is. Een dergelijke samenleving is slechts mogelijk indien zij is opgebouwd uit louter heiligen, die de nietheiligen onschadelijk moeten maken.
Ik ben géén revolutionair en bezit een vrij redelijk gevoel voor relativiteit. Ik ben bereid aan te nemen dat al hetgeen ik heb beweerd bezijden de waarheid is. Dat is geen prettige gedachte, maar goed, volgende keer beter. Op één punt evenwel laat ik mijn relativiteit varen: wie dit ook mogen zijn, zij zullen een harde dobber hebben om mij te doen inzien dat Fidels utopie ook maar een schijn van kans heeft. Het voor Fidel funeste gevolg evenwel is het vernietigende feit, dat met de onhoudbaarheid van zijn vorenvermelde profetie het gehele experiment op losse schroeven komt te staan! En daar maak ik mij zorgen over. Ik geef een voorbeeld: in het kader van zijn altruïstische samenleving organiseert Fidel op grote schaal de ‘vrijwillige landarbeid’. Over de omvang van deze organisatie mag men niet te licht denken, want het is de Cubaanse regering inderdaad gelukt honderdduizenden Cubanen die nog nimmer een kapmes of een koffieplant hadden gezien, zonder zichtbare tegenstand bij de suikeroogst of bij de koffieaanplantingen te werk te stellen. Zulks, wèl te verstaan, zonder speciale vergoeding in geld! Over het al of niet slagen van deze massaarbeid door ongeschoolde krachten lopen de meningen uiteen. Maar dat is hier het punt niet. Waar het om gaat is de vraag of deze massale exodus uit de steden inderdaad uit altruïstische overwegingen geschiedt en - misschien nog belangrijker - in hoeverre het volk bereid is dit altruïsme vol te houden. Uiteraard heb ik hierover mijn persoonlijke mening, maar die mag de lezer naast zich neerleggen. Liever breng ik een feit naar voren dat iedereen kan controleren: In het theater ‘José Marti’ wordt op dit ogenblik verschillende malen per week een toneelstuk opgevoerd voor een constant uitverkocht huis. In een gegeven scène van dit stuk vertelt een van de vertolkers aan een vriend, dat hij als vrijwilliger bij de suikeroogst gaat helpen. ‘Voy como voluntorio’ (‘ik ga als vrijwilliger’), zegt hij zonder veel enthousiasme. Zijn vriend maakt hem erop attent, dat hij een taalfout maakt, aangezien het juiste Spaanse woord ‘voluntario’ en niet ‘voluntorio’ is. ‘Si, si’, is het antwoord, ‘maar ik gebruik een nieuw woord, want ze zeggen “voluntario”, maar ze bedoelen “obligatorio”!’ De ‘open doekjes’ die hierop zonder uitzondering volgen zijn oorverdovender en langduriger dan die welke vele van Fidels redevoeringen ten deel vallen.
Deze scene schildert het ware Cuba. Het publiek, bestaande uit voor- en tegenstanders van Fidel, waren normale mensenkinderen, allen behept met een zekere dosis liefde en goedheid en zeer waarschijnlijk met een even rijkelijke dosis egoïsme: mensen van vlees en bloed, géén abstracte of denkbeeldige heiligen. En het is met dìt materiaal dat Fidel het nieuwe Cuba zal moeten opbouwen. Ik moge eindigen met de vurige hoop uit te spreken dat het onverwoestbaar gevoel voor humor (immers het uitvloeisel van de zin voor relativiteit) van het Cubaanse volk tijdig op Fidel zal overslaan. Wij allen kunnen dit helpen bespoedigen door onszelf de wil op te leggen Fidel te zien als een man die slechts één doel voor ogen heeft: een nieuw, zelfstandig en welvarend Cuba. |
|