De Gids. Jaargang 131
(1968)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 87]
| |
L.M. Tas
| |
[pagina 88]
| |
psychologie die door Lewin was bedacht, is daarna overgezwaaid op onderzoek naar veel meer globale psychologische verschijselen, sociaal psychologische verschijnselen, waar psychoanalytisch-achtige begripsvormingen en belangrijke rol in spelen, hij is betrokken geweest bij onderzoek naar wat er gebeurt als profetieën waar je in gelooft niet uitkomen. Dat is een ontzettend leuk project geweest, vooral van Festinger, een vriend en collega van Schachter. Waarbij ze geïnteresseerd waren in wat er gebeurt als verwachtingen niet uitkomen. Dan was de verwachting, de hypothese, dat die mensen wanneer een verwachting waarin ze erg geïnvolveerd zijn niet uitkomt hun opinies verstevigen, en meer proseliterend worden dan ze al waren. En ze hebben zich ingedrongen in zo'n sekte die dacht dat op één november negentien-weet-ik-hoeveel de wereld een einde zou vinden en dat er een vliegende schotel zou landen om de mensen van die sekte mee te nemen zodat die niet omkwamen. Dat gebeurde natuurlijk niet, en iedereen stond daar met zijn koffertje, ze hadden hun zaken verkocht en dat soort dingen en er gebeurde niets. Inderdaad waren er een stel die zich terugtrokken, maar er waren er ook een aantal in die sekte - die verder nooit zendingswerk verricht had, maar gewoon in zichzelf was gebleven - die van toen af vreselijk andere mensen begonnen te overtuigen, dus over het geheel ging het wel op dat als een profetie niet uitkomt waarin je gelooft, dat dan in plaats van hem te laten vallen, je opinie nòg sterker wordt!
Hoe verklaart Festinger dit? Hoe ziet de theorie eruit waar dit uit volgt?
Dat iemand die in een toestand van ‘cognitieve dissonantie’ verkeert, dat wil zeggen twee dingen vindt die eigenlijk met elkaar in strijd zijn (in dit geval dus ‘de wereld komt aan zijn eind’ enerzijds, en ‘er is niets gebeurd’ anderzijds), dat zo iemand probeert om die dissonantie op te heffen door een van de dingen die hij dacht uit te schakelen en de andere sterker te maken. En de beste manier om de idee te redden dat die profetie toch juist is, is door de wereld ervan te overtuigen dat het zo is. Dit is dus eigenlijk verwant aan wat de analytici ‘reactieformatie’ noemen.
Ja dat ben ik met je eens. Het is dus dezelfde theorie die zegt, en dat is dus ook wel een beetje aangetoond - het is allemaal wat ingewikkeld - dat mensen die veel roken minder verhaaltjes lezen over dat het longkanker kan geven dan mensen die weinig roken. En als je aan mensen vraagt die net een auto gekocht hebben, wat voor auto-advertenties heb je de laatste tijd in de krant gezien, dan zeggen ze: nou die en die, en dat is dan van het merk dat ze gekocht hebben. Vooral niet kijken naar de advertenties van andere die misschien beter waren. Dus dat mag je allemaal reactieformatie noemen. Er zitten namelijk interessante predicties aan, namelijk niet alleen dat als het conflict sterker is de reactieformatie sterker wordt, maar dat het conflict sterker is wanneer de twee alternatieven in waarde voor de persoon het dichtst bij elkaar liggen, en dat geeft dus een aantal heel originele predicties. Als je iemand vraagt om publiekelijk een mening te verdedigen die niet de zijne is, ik vraag jou bij voorbeeld om publiekelijk de mening te verdedigen dat de pil niet gebruikt mag worden, en je geeft de mensen daar honderd dollar voor om dat te doen, dan is dat geen dissonantie. Dan weten ze, dat ze het voor geld doen en blijven bij hun eigen mening. Maar doen ze het voor een kwartje dan raken ze overtuigd! Er zijn drie punten, zo gauw, waarop ik de Duitse invloed op de psychologie in Amerika kan zien. Het eerste is de psychoanalyse, er zijn ontzettend veel Duitse joodse en niet-joodse psychoanalytici in Amerika. Psychoanalyse heeft vooral meen ik ná de tweede wereldoorlog in Amerika een gigantische opgang gemaakt - die nog niet voorbij is. Wat wel erg belangrijk is, voor Amerika, is dat véél meer dan elders de psychoanalytische begripsvorming en gedachtenvorming, vooral in een wat versimpelde vorm, doorgedrongen is in alle mogelijke àndere takken van de psychologie. Er is bijna geen boek over motivatieleer, geen studie over de sociale psychologie die niet door de psychoanalyse beïnvloed is. Dat zie je het duidelijkst aan een heel belangrijke stroming die de Amerikaanse psychologie | |
[pagina 89]
| |
gekend heeft vlak na de wereldoorlog, waarin de invloed van emotionele factoren werd verondersteld en onderzocht en soms ook wel aangetoond, op zo uiteenlopende zaken als de waarneming en politieke overtuiging. Om twee voorbeelden te noemen, er is veel onderzoek geweest naar wat men noemde ‘perceptional defense’, en ‘subliminal perception’, het veronderstelde in de eerste plaats het verschijnsel dat je zou kunnen reageren op indrukken die je eigenlijk niet bewust hebt waargenomen, en vooral ook dat je zou kunnen reageren op verschijnselen die je niet bewust hebt waargenomen, maar die je, als ze niet op de een of andere manier affectief geladen waren, wèl waargenomen zou hèbben. Da's één ding. Een tweede ding dat erg belangrijk geweest is, is dat onderzoek naar de wat men noemt autoritaire persoonlijkheid. Onderzoek uit de jaren '44-'45, rechtstreeks gericht op de psychologie van het fascisme, je kent de naam Adorno, wat overigens een Duitse socioloog is, Else Frenkel Brunswicg, een Oostenrijkse, die daar dus dik-psychoanalytische begrippen in een wat minder echt psychoanalytische context binnengebracht hebben.
Is dat in Europa niet zo?
Ja, nou moet ik even oppassen, dat was zéker in de dertiger jaren niet het geval, dat was ook in de veertiger jaren niet het geval, en evenmin in het begin van de vijftiger jaren, en voorzover het wèl het geval is, is het eigenlijk weer retour uit Amerika! Voorzover de sociale psychologie in Europa doordrongen is van psychoanalytische gedachtengangen, begripsvormingen en formuleringen, krijgen we dat weer uit Amerika. Via de Amerikaanse sociale psychologie. Het belangrijkste waardoor ik ‘psychoanalytisch’ zeg, is het veronderstellen en aantonen van emotionele componenten in op zichzelf niet zo direct emotionele gedragingen. Of onbewuste emotionele componenten in anders-gerichte gedragingen. Een politieke overtuiging, of een overtuiging op het gebied van de kinderopvoeding, bij voorbeeld. Die dubbellagigheid is typisch psychoanalytisch. Of er nou psychoanalytische termen in voorkomen of niet. In de Europese waarnemingspsychologie tot de jaren veertig is dat niet aanwezig. Behalve een pietsie bij Lewin, hoewel die de band met de analyse zèlf meestal toch ontkende.
Toch eigenlijk merkwaardig. Toch eigenlijk dezelfde groep mensen waar ook de analytici uit voortkomen; die hebben elkaar in Europa blijkbaar niet bevrucht, hoewel hun theorieën relevant waren voor elkaars vraagstellingen - en pas nadat ze allebei naar Amerika overgeplant waren. Hoe zit dat, is dat een kwestie van tijd of een kwestie van milieu?
Ik weet het niet. Ik dacht eigenlijk dat dat een kwestie was van tijd ook, de tweede wereldoorlog is daar waarschijnlijk niet onbelangrijk de oorzaak van. Het autoritaire persoonlijkheidswerk is duidelijk gemotiveerd door de tweede wereldoorlog. Doordat de sociale wetenschappen vooral na de tweede wereldoorlog zo'n enorme taak te verhapstukken hadden aan emotionele verschijnselen dat zij de analyse genomen hebben als bruikbare bron van hypothesen. Het is namelijk niet alleen typisch voor de academische psychologie, de psychoanalyse in een zeer verwaterde vorm heeft al vóór de tweede wereldoorlog, maar vooral na die tijd, een enorme invloed gekregen het werk op het gebied van de culturele antropologie van Margaret Mead en anderen. Daar zit een raar soort psychoanalyse in, die er toch echt ook wel ingekomen is omdat - ja, je moet een aantal zaken als antesemitisme, fascisme communisme, die Japanse toestanden, zien te verklaren. Waar haal je je hypothese dàn vandaan.
Je zegt een ‘raar soort’ psychoanalyse?
Omdat hij zo vreselijk versimpeld is, omdat er over het algemeen hele rechtlijnige verbanden - ik denk nu aan de culturele antropologie - tussen technieken van kinderopvoeding en cultureel psychologische verschijnselen als autoriteitserkenning, onderhorigheid, veronderstelde paranoïde inslagen en weet ik veel wat voor flauwekul meer, worden gelegd. De Amerikaanse psychologie is een vrij fundamentele verandering bezig te ondergaan die erg interessant is. Dat is dè psychologie, maar eigen- | |
[pagina 90]
| |
lijk vooral de Amerikaanse. De Amerikaanse psychologie in 1940 tot 1950 was voor het overgrote deel behaviouristisch georiënteerd.
Leg dat even uit.
Dat houdt twee dingen in: In de eerste plaats het methodologische gezichtspunt dat je vrijwel uitsluitend kunt praten over verbanden die je onmiddellijk kunt zien en aantonen, objectief, en niet theoretische begrippen kunt vormen op basis van introspectie of op basis van theoretische constructa. In de tweede plaats dus het proberen te verklaren van alle gedrag op basis van eenvoudige wetmatigheden, verbanden tussen prikkels en een of andere reactie aan de andere kant. Het is bovendien een sterke oriëntering op het verklaren van het gedrag en niet zozeer op het beleven of het waarnemen wat de hoofdschotel van de Europese psychologie is geweest voor die tijd. Er is altijd een grote gevarieerdheid in de Amerikaanse psychologie geweest, maar de overwegende stroming is toch vooral de polemiek geweest tussen overwegend strikt behaviouristisch ingestelde mensen en diegenen die toch meer innerlijke, van buitenaf onwaarneembare processen als ‘waarneming’ en ‘besef’, daartussen meenden te moeten veronderstellen. Dat heeft het psychologische schouwtoneel in Amerika echt beheerst in de jaren '30 tot '50. Daar is nu een vrij grote verandering in aan het komen in die zin dat het hele begrippenapparaat weer gecompliceerder aan het worden is door een soort samenvloeiing van behaviouristische oriëntatie enerzijds, gestaltspsychologie anderzijds en de noodzaak tot het beschrijven van tussengeschakelde processen zoals besef, en verbale processen en voorstellen en dergelijke, in de derde plaats. Dat die niet zijn gaan samenvloeien in Europa komt door een affectieve houding tegen dat behaviourisme, die in Europa uit filosofische hoek stamt. Dat ze wel zijn gaan samenvloeien in Amerika is, naar mijn persoonlijke smaak, een rechtstreekse vordering der wetenschap, omdat het eigenlijk een vrucht is geweest van een twintig jaar durende polemiek die vooral op experimenteel vlak is gevoerd. Met als gevolg dat eigenlijk allerlei dingen die in de Europese psychologie van voor die tijd al voorkwamen nu in de Amerikaanse psychologie veel scherper geformuleerd, veel objectiever formuleerbaar, veel directer naar experimenten leidend vorm hebben gekregen. Het is dus een huwelijk geworden tussen de objectiviteit van het behaviourisme en de complexere begripsvorming van de cognitieve theoretici, die dan nog weer een beetje extra steun, extra activering beginnen te krijgen in wat ze dan noemen de computersimulatie, de computermodelvorming, het vormen van modellen over het gedrag op basis van formuleringen.
Je had het over een boek van W. Köhler
Dat boek heeft dus een enorme invloed gehad in Amerika, het is in 1929 al vertaald, Gestaltspsychology heette het, en het heeft een enorme invloed gehad op mensen als Wesley, als Woodworth dacht ik toch eigenlijk ook wel, en het heeft toch wel een beslissende klap gegeven aan het klassieke behaviourisme. Daar is dus ontzettend veel experimenteel werk uit voortgekomen, wat onmiskenbaar heeft gemaakt dat tussen de stimulus en de respons ontzettend veel gebeurt wat de gestaltspsychologen dan ‘organisatie’ noemen. Er is, daartegenover, van Amerikaanse kant die typisch Amerikaanse nadruk uit voortgekomen die die hele gestaltspsychologie heeft omgebogen. Een veel grotere nadruk op leren, op omgevingsinvloeden. De gestaltspsychologie is, zoals je weet, een volstrekt nativistische stroming eigenlijk, al die organisatieprocessen zijn aangeboren. En er is erg veel onderzoek geweest naar de invloed van vroege ervaring op waarnemingsprocessen en dergelijke - dit komt dus rechtstreeks uit de behaviouristische gedachtengang die dus environmentalistisch was, typisch empiristisch was, van tabula rasa en bijna niets, en alles ontstaat door ervaring, zelfs al is het een inter-uterine ervaring. Zo heeft men ook een aantal van die organisatieprocessen proberen te verklaren als ervaringsverschijnselen, vooral omdat er belangrijke ervaringsverschijnselen duidelijk bij de waarneming aanwezig zijn, totdat er nu, zeer recentelijk blijkt dat er toch veel meer aangeboren is dan er lijkt. | |
[pagina 91]
| |
Servan-Schreiber, in Le défi américain, zegt dat als we niet heel erg oppassen, we tweederangs in Europa worden.
Nou is dat dus op het gebied van de psychologie niet helemaal het geval. De Europese psychologie is bezig zich met rasse schreden, dat is nu zeg maar al een jaar of vijftien aan de gang, te veramerikaniseren, in de zin van het overnemen van onderzoekingsmethoden, in de zin vooral van de onderzoeksnormen, de methodologische norm van Amerikaanse bron. Het merendeel van de Europese psychologen die internationaal iets betekenen, is voor langere of kortere tijd wel in Amerika op school geweest.
Hoe komt dat, dat overnemen van die strenge normen en zo? Men kan zich makkelijk voorstellen dat bij voorbeeld veiligheidsnormen in de industrie ingang vinden omdat er ongelukken gebeuren, of nauwkeurigheidsnormen omdat de schroeven niet op de moeren bleken te passen. Kan het dat er van die abstracte normen in het puur wetenschappelijk argumenteren aanvaard worden zonder dat daar ogenschijnlijk een praktische behoefte aan bestaat?
Dat is niet helemaal waar. Er zijn zeker twee bronnen die ik zo gauw bedenken kan. Eén is een bron van dezelfde orde als jij daar noemt, namelijk die van de verantwoording van het testonderzoek. Vooral erg belangrijk is geweest het onderzoek naar de validiteit van tests bij piloten, in de oorlog. Daar is validatieonderzoek over gedaan en het bleek toen allemaal veel moeilijker te zitten en in de meeste gevallen helemaal niet zo te kloppen als men dacht, en daar is toen eigenlijk een van de grote pressures naar verantwoordheid, vooral in de toegepaste psychologie uit voortgekomen. In de tweede plaats, en dat is dus een kwestie van Amerikaans klimaat, is het een essentieel bestanddeel geweest van het behaviourisme van het begin af aan. Een van de belangrijke directe aanleidingen tot het behaviourisme zijn geweest - dat is dus al in het begin van deze eeuw - de polemieken tussen de verschillende scholen van de introspectionistische psychologie. Dat heeft zich vooral toegespitst op de vraag of er niet-aanschouwelijk denken bestond, ja of nee, denken dus dat niet uit voorstellingsresten bestond, en daar is ontzettend veel fels over geschreven, waarbij de ene groep mensen zei ‘ja’ en de andere ‘nee’ en iedereen ouwehoerde maar over hoe hij het voelde, en toen waren er dus mensen die zeiden: ‘nu moet ik dus van al dat gezwam niets meer hebben, ik wil alleen maar praten over datgene wat ik zien kan en met de rest houd ik me niet bezig’. Dat is dus toen ook beïnvloed, zij het eigenlijk alleen maar een beetje met het oor en minder in detail door de Russische psychologie, dus Pavlov.
Is dat toevallig?
Dat is een beetje toevallig. Het Amerikaanse behaviourisme is ontstaan onafhankelijk van de Russische reflexologie. Watsons eerste werk. Toen kende hij die hele Pavlov of Berteref nog niet, geen van tweeën, en was dus vreselijk enthousiast toen hij er iets over las; hij heeft het nauwelijks goed tot zich laten doordringen, maar wel de gedachtengangen en de algemene ideeën zo'n beetje overgenomen. Het heeft hele tijden geduurd voordat Pavlov eindelijk vertaald is. Dus het feit dat er onderzoekingsmethoden waren met begrippen als de voorwaardelijke reflex en dergelijke, die maakten het dus al mogelijk om die objectieve psychologie te formuleren, en daar zat het methodologisch vereiste al meteen in van nauwkeurig onderzoek en uitsluitend praten over dingen die je zien kan, met dan later de amendementen van alleen die theoretische tussenbegrippen invoeren, waar je eigenlijk niet buiten kunt.
Jouw eigen werk - het werk over die expressiewaarneming - ligt dat nu in het zuiver behaviouristische?
Ik dacht eigenlijk dat mijn eigen expressiewerk wel erg behaviouristisch van inslag is, omdat ... ja dat weet ik ook eigenlijk niet. Ieder waarnemingspsychologisch werk is niet-behaviouristisch, dat moet ik erbij zeggen. Het klassieke behaviourisme had voor waarneming niet zoveel plaats, dat kun je niet zien. Dat is dus het grote probleem geweest, men probeerde te | |
[pagina 92]
| |
zeggen: je hebt stimuli, en daar is dan allerlei aangeleerd, en je hebt responsen - en het enige waar je je mee bezig hoeft te houden zijn die twee eindpunten met eventueel wat noodzakelijke tussenschakels. Goed, dat is dus een begrippensysteem waar je niet mee uitkomt, en daar moeten dus hypothetische processen tussengeschakeld worden, en dat is dus wat we de waarneming noemen.
Nou heb jij dus over het gedrag zelf ook het een en ander gezegd, gedefinieerd wanneer men gedrag waarneemt. Nu vraag ik me af, vindt men in Amerika een markt voor dit soort werk?
Jazeker, dat dacht ik eigenlijk wel. Veel zelfs. Werk wat dat aspect van mijn proefschrift dicht raakt; dat is werk van een Duitse gestaltspsycholoog, die erg veel invloed gehad heeft in Amerika als psycholoog van het ‘gezonde verstand’, van het primaire beleven van andere mensen, Fritz Heider, die erg veel geschreven heeft over ervaring van intentie, als zijnde een primair begrip voor het beschrijven van andere mensen; wanneer schrijf je nou een handeling toe aan de wil van een ander; persoonlijke causaliteit als categorie van het beleven, en dat soort zaken. In Amerika heeft ook veel opgang gemaakt het werk van Michotte over de waarneming van de causaliteit.
Is jouw werk daar ook bekend bij degenen bij wie het bekend zou kunnen zijn?
Ja, een beetje wel, vooral het meer experimentele van na mijn proefschrift. Al met al zou ik van de Amerikaanse psychologie willen zeggen dat zij vele facetten heeft, dat zij een belangrijke evolutie heeft doorgemaakt, dat zij in veel gevallen methodologisch zo sophisticated is, dat zij veel Europees heeft geabsorbeerd zonder die verdomde filosofische inslag, hoewel je nooit weet hoever dat gaat, want op het ogenblik - een paar jaar is dat al aan de gang - zijn er een paar dolzinnige Amerikanen die zowaar belangstelling krijgen voor het existentialisme!
Valt er iets te generaliseren over de politieke gerichtheid van die mensen?
De sociale wetenschapsmensen in Amerika zijn over het algemeen nogal links gericht, over het algemeen levendige anti-Joe McCarthy mensen, vrij levendige pro-McCarthy mensen op het ogenblik. |
|