De Gids. Jaargang 131
(1968)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 74]
| |
J.W. Schulte Nordholt
| |
[pagina 75]
| |
na het verwerven van deze eerste kennis een probleem te kiezen, een vraagstelling te ondernemen. Eén van de meest centrale vragen van de Amerikaanse geschiedenis geef ik hier bij wijze van voorbeeld van geschiedenisbenadering, namelijk de kwestie in hoeverre de geschiedenis van Amerika eigenlijk uniek is, in hoeverre daar aan de overzijde van de Oceaan een werkelijk nieuwe wereld is opgebouwd, die met de oude slechts uiterlijke trekken gemeen heeft maar wezenlijk anders is. Daarmee roep ik een geweldig probleem op, maar wel een beslissend voor onze beschouwing van Amerika. Het is, laat ik dat beginnen te zeggen, een echt Amerikaans probleem, ontstaan in Amerika, en niet in Europa, een probleem dat ontstaan is uit onzekerheid en behoefte aan identiteit, om het in moderne woorden te zeggen. Op de achtergrond staat de oude vraag: wat is een Amerikaan? Dat is natuurlijk één van die onmogelijke noodzakelijke vragen waarmee wij de werkelijkheid generaliseren en zo ordenen. Een vraag bovendien die veel te maken heeft met het subjectieve bewustzijn van de kolonisten die sinds het begin van de zeventiende eeuw Amerika hebben bevolkt.
Van het begin af is er inderdaad onder de Europeanen die zich vestigden in de nieuwe wereld een sterk gevoel geweest van afzondering, uitverkorenheid, bijzondere positie. Het is altijd nog boeiend om de werken te lezen van Amerika's eerste geschiedschrijvers, de leiders van de puriteinen, die dikwijls voortreffelijke schrijvers waren. William Bradfords History of Plimouth plantation, John Winthrops History of New England en Edward Johnsons The Wonderworking providence of Sion's saviour in New England zijn alle drie boeiende kronieken van het leven in de wildernis, en zij gaan alle drie ervan uit dat er in New England iets heel nieuws is begonnen, een inzet tot zuiverheid zoals in het oude bedorven Europa niet te vinden was. Het is Gods hand die op de barre kusten van Massachusetts een nieuw Sion sticht, een ‘city upon a hill’, een voorbeeld voor de zondige mensheid om alsnog tot bekering te komen. (Van deze werken zijn goede nieuwe edities verschenen in de serie Original narratives of early American history, New York, 19 dln., 1906-17, herdruk 1952-1964.) De puriteinse wereld die zo is beschreven en geïdealiseerd, is zoals men weet verdwenen, eenvoudig door dat zij vrijwel gerealiseerd werd. Het is het grote succes van deze mensen geweest, de gemiddelde welvaart en vrede die zij tot stand hebben gebracht, die ten slotte hun theocratische paradijs heeft verwaterd en geseculariseerd. Maar tegelijk is die wereld niet verdwenen. Want wat daar aan idealisme en gevoel van uitverkorenheid is geformuleerd, heeft de diepste invloed gehad op Amerika's verdere ontwikkeling. De achttiende-eeuwse erfgenamen van de puriteinen mogen nog zo verlicht zijn en optimistisch, in wezenlijke zin zijn zij even mythisch in hun gedachtenwereld als hun vrome vaderen, ook zij geloven in de nieuwe wereld als in een voorbeeld voor de gevallen mensheid, al nemen zij dan de wederopstanding wat gemakkelijker aan. Juist het succes heeft hen geleerd in die mensheid te geloven, wat er in de puriteinen nog aanwezig mocht zijn aan bescheidenheid vanuit een calvinistisch zondebesef verdwijnt en maakt plaats voor een stralend geloof. Dit is de nieuwe wereld, schrijft Amerika's grote geestelijke vader des vaderlands, Thomas Jefferson, en hier wordt wat er in de Schrift staat gelogenstraft. Hier is werkelijk eindelijk in de geschiedenis der mensheid iets nieuws onder de zon! Amerika's geschiedschrijvers beamen dat met klem, de eerste schrijver die het begrip ‘Amerikanen’ invoert begint al met een lofprijzing. Dat is de Franse immigrant J. Hector St. John de Crèvecoeur, wiens Letters of an American farmer verschijnen in 1782. Het derde hoofdstuk van dat interessante boek (in een nieuwe paperback-uitgave verschenen in de serie Signet Classics in 1963) is getiteld ‘What is an American?, en de schrijver tekent dan dit nieuwe genus mens als een vrij mens, ontworsteld aan de druk van al de Europese belemmeringen, koning, kerk, staat, adel, leger etcetera. De Amerikanen zijn, zo zegt Crèvecoeur, de ‘Western Pilgrims who are carrying along with them that great mass of arts, sciences, vigour and industry which began long since in the East; they will finish the great circle’. Men ziet wat een grootse visie daarachter zit, de idee dat de hele wereldgeschiedenis een geweldige cirkelgang is, | |
[pagina 76]
| |
eenmaal begonnen in Azië, steeds verder gaande westwaarts, over Egypte en Griekenland naar Rome, naar West-Europa en uiteindelijk naar Amerika en vandaar terug naar Azië, zodat de cirkel voltooid wordt. Amerika is dan de laatste verbindende schakel, het eindpunt, de bekroning van de hele pelgrimstocht der mensheid (over deze idee van de cirkel heb ik een essay geschreven in mijn boek Amerika, Land-Volk-Cultuur, Baarn 1965).
Zoiets klonk natuurlijk wel prachtig, maar de werkelijkheid van de nieuwe natie der Verenigde Staten was niet zo stralend. In de negentiende eeuw zien wij een merkwaardige ambivalentie, enerzijds wil men niets van Europa weten, tracht men zich af te sluiten van al de corruptie en onderdrukking van dat vermolmde werelddeel, anderzijds ontleent men vele, vooral artistieke impulsen aan de oude wereld. Voor dit dilemma is alweer Jefferson zelf het beste voorbeeld. Hij veracht de Europese zeden, schrijft aan een vriend dat hij vooral zijn zoon niet in Europa moet laten studeren waar de arme jongen zeker ten prooi zal vallen aan de verlokkingen van Europese dames, vertelt in een andere brief zijn jonge vriend uit Holland, Gijsbert Karel van Hogendorp, dat Amerika het beste zich kan terugtrekken in volledige isolatie, zoals China, alleen dan blijft het zuiver, en verzucht daarbij dat dat helaas wel niet mogelijk zal blijken. Maar tegelijkertijd aanbidt deze Jefferson de Europese cultuur, de zuivere klassieke oudheid wil hij, met voorbijgaan van alles wat er sindsdien in Europa is gepasseerd aan Christendom en cultuur, aan barbaarse gotiek, grillige renaissance, pompeuze barok, zo naar Amerika overplanten. Het Maison Carrée in Nîmes, het Pantheon in Rome, zij dienen hem als voorbeelden voor de nieuwe ‘echt-Amerikaanse’ architectuur die hij, zelf een architect van betekenis, begint te bouwen in zijn staat Virginia. Jefferson zit gevangen in zijn dilemma, zijn uitweg naar de klassieken is nauwelijks wezenlijk te noemen, in Amerika ontstaat een bouwkunst, schilderkunst, literatuur, die alle naar Europees voorbeeld zijn gemaakt. En eigenlijk is natuurlijk ook Amerika's politieke bestel niet zo volledig autochtoon als sommigen graag zouden willen. Zeker, het is een geweldig prachtig experiment, dat met de Onafhankelijkheidsverklaring en de Grondwet wordt ingezet, maar het is een poging die ondenkbaar zou zijn zonder de Europese achtergrond van ideeën, zonder Locke en Montesquieu. De dubbelheid van Amerika is nimmer zo grondig en diepzinnig beschreven als door de beroemde Franse reiziger Alexis de Tocqueville, en wie over Amerika wil lezen mag eenvoudig zijn boek De la démocratie en Amérique niet overslaan. Er zijn talloze aardige reisbeschrijvingen over Amerika te vinden, waaronder vele boeiende (Frances Trollope 1832, Harriet Martineau 1837, Charles Dickens 1842, Frederika Bremer 1853, James Bryce 1888) maar er is er geen die de Tocqueville evenaart. Deze aristocraat arriveerde in 1831 in Boston om een studie te maken van het gevangeniswezen, daartoe uitgezonden door de Franse regering. Maar het liep uit op de publikatie van een veel belangrijker boek, dat in twee delen in 1835 en 1840 het licht zag en dat meteen beroemd werd. De schrijver wilde eigenlijk aan zijn landgenoten duidelijk maken wat de voor- en nadelen waren van de democratie, die, zo geloofde hij, ook in Europa onvermijdelijk was. Hij legde daarom de nadruk op de praktische toepassing ervan in Amerika, en gaf een zeer scherpzinnige schildering van de Amerikaanse zeden, de zucht tot gelijkheid, de onzekerheid tegenover Europa, die eenmaal overwonnen zou worden, de behoefte aan verandering, de strijd tussen idealisme en materie. Ongetwijfeld vertegenwoordigde Amerika voor hem een nieuwe wereld, maar één die uit de oude was voortgekomen en weer tot de oude zou terugkeren. De nuances van de Tocqueville zijn niet geevenaard in de werken van andere reizigers, ook niet in de werken der historici. Het merkwaardige feit van de Amerikaanse geschiedschrijving van de negentiende eeuw is dat zij steeds werkt met een simpel patroon van zwartwit, vrijheid tegenover tyrannie, goed tegenover kwaad.
De romantisch-literaire wijze van vertellen waarin de beste historici van de tijd zich vermijen heeft veel voortreffelijke boeken opgeleverd, in de trant die de mensen toen | |
[pagina 77]
| |
beminden, met enkele dramatis personae en weinig aandacht voor de massa, met een hevig engagement van de auteurs in de vooruitgang van de wereld, met een bellettristische zwier die altijd meeslepend is. De grote vier van de Amerikaanse geschiedschrijving omstreeks 1850 zijn George Bancroft, John Lothrop Motley, William Henry Prescott en Francis Parkman, en alle vier houden zij zich bezig met de strijd tussen vrijheid en tyrannie. Parkman is geloof ik de grootste van hen, zijn hele serie boeken over de strijd tussen Engeland en Frankrijk om het bezit van de nieuwe wereld, gebaseerd op uitvoerig bronnenonderzoek, is nog altijd uitermate lezenswaard, want Parkman was een zeer dichterlijk mens. Motley kennen wij hier in Nederland uitstekend, zijn idealistische verheerlijking van de dappere Hollanders die tegen de wrede Spanjaarden stand hielden, was niet anders dan een voorbeeldige mythe voor de Amerikanen van zijn tijd en boeide ook ons toen wij jong en vaderlandslievend waren. Prescott wijdde zijn uitstekende pen aan de ondergang van ‘keizer Montezuma’, hoeveel evenwichtiger latere historici ook schrijven, zulke boeken kunnen niet ondergaan. Bancroft is de man voor wie ik hier de meeste aandacht vraag, zijn History of the United States (10 delen 1834-1874, een levenswerk) heeft alle elementen van vrijheidslievend nationalisme en engagement waarover wij hier spreken. Voor deze auteur, die tegelijk politicus was, was de geschiedenis van zijn land het grootste experiment van de mensheid, de laatste magnifieke bloei van de geest van vrijheid en vooruitgang die hij kende uit Hegel. Bancroft is de historicus in opdracht van de tijd bij uitnemendheid, zonder aarzeling of afstand. In opdracht van zijn land bovendien, Amerika is uniek, uitverkoren om de beschaving te voltooien. Het is deze schrijver die de Amerikaanse historiografische traditie heeft bepaald. In Amerika is het zo gebleven, veel meer dan in de oude wereld werkt daar de geschiedschrijver geëngageerd, staat in dienst van het actuele ideaal. Dat heeft voordelen van levendigheid en populariteit en zelfs humaniteit en in onze dagen nu de kritische wetenschap wordt beleden lijkt het wel zeer acceptabel, maar de nadelen zijn ook niet gering, elke omslag van gebeuren, elke nieuwe periode, elke verandering van tijdgeest brengt een wild gekrioel teweeg in de historische wereld, zoals een stok in een mierenhoop. Men kan de Amerikaanse historiografie in duidelijke tijdperken verdelen. Na de periode van nationaal liberalisme, hierboven vermeld, komt de periode van sociaal darwinisme, van de nadruk op milieu en helaas ook ras, en weer ziet men de geschiedschrijvers meestromen op die golf van quasi-wetenschappelijkheid en er wonderlijk genoeg nog heel aardige werken uit puren. Sterker nog, de nieuwe theorieën leveren de impuls tot een boeiende vernieuwing van de historische opvattingen. De naam van Frederick Jackson Turner moet daarbij met ere genoemd worden. Zijn voordracht voor de Amerikaanse Historische Vereniging in 1893 getiteld The significance of the frontier in American history betekende een radicale verandering, een uitzicht op onvermoede werkelijkheden. Zelden zal een zo kort stuk zo grote invloed hebben gehad. Maar de kern van de zaak was weer dat Amerika eigenlijk uniek was, meer dan ooit zelfs. Turner bouwde zijn theorie op als reactie op de ideeën die toen veel in zwang waren, waarbij de democratie werd herleid tot Oergermaanse oorsprongen. Dat Teutoonse denken was toen zeer populair en nogal racistisch getint, vol verheerlijking voor de oude edele democratische Germanen. Turner moest daar niets van hebben, maar kwam in plaats daarvan met een Amerikaans nationalisme. Niet in de oerwouden van Duitsland, zo beweerde hij, maar in de oerwouden van Amerika is de Amerikaanse democratie ontstaan, zij is het gevolg van de strijd van de pioniers met de wildernis, een strijd die als vanzelf leidde tot gelijkheid en eenheid en werkelijke democratie. Want in de harde werkelijkheid van de ‘frontier’ verdwenen alle Europese geschillen en ontstond een nieuw bewustzijn, een werkelijke menselijkheid.
Evenzeer vervuld van een geloof in Amerika's unieke positie als Turner was de andere grote vernieuwer van de Amerikaanse geschiedschrijving in onze eeuw, Charles Beard. Twintig jaar na de geruchtmakende rede van Turner verscheen het minstens zo geruchtmakende boek van deze eveneens uit het Midden-Westen afkomstige historicus An economic inter- | |
[pagina 78]
| |
pretation of the constitution, waarin Beard aan wilde tonen dat veel meer dan idealisme eigenbelang en behoudzucht een rol hadden gespeeld bij het ontstaan van Amerika's vereerde staatsstuk. Daarom is Beard dikwijls voor een Amerikaanse marxist gehouden, maar niets is minder waar. Beard had grote aandacht voor de economische motieven in de wereldgeschiedenis, maar waar het om ging in al zijn werken was om de zuiverheid van de Amerikaanse droom te bewaren tegenover de gevaarlijke Europese invloeden van bederf en hebzucht. Beard was een typische leerling van de grote reformbeweging van het begin van onze eeuw, hij zag in Amerika de grote eindstrijd tussen kapitalisme en gelijkheid op gang komen en staande in de traditie van Jefferson aarzelde hij niet welke kant hij moest kiezen.Ga naar voetnoot* Zo werd hij ook een vurig aanhanger, eerst van Woodrow Wilson, later van Franklin Roosevelt, en vervolgens een even vurig bestrijder van die twee leiders van zijn land, toen zij in isolationistisch vaarwater geraakten. Want Beard wilde niet dat de zuiverheid van zijn land werd aangetast door Europese lagen en listen. Wat Henry James in zijn romans zo dikwijls beleed, de tegenstelling tussen het prille en naïeve Amerika en het oude ervaren en corrupte Europa, dat beleefde Wilson en dat beschreef Beard. Maar door dit idealisme uitlopend op isolationisme liet hij zich aan het einde van zijn grandioze carrière overhalen tot zeer partijdige aanvallen op Roosevelt, die de tweede wereldoorlog bewust zou hebben uitgelokt. Zijn grote roem blijft gebaseerd op het standaardwerk, dat hij met zijn vrouw schreef The rise of American civilization, (New York 1927). Turner en Beard hadden de geschiedenis gezien als een strijd, als een dramatisch gegeven, waarin de historicus partij moest kiezen, en dat is natuurlijk eigenlijk de diepere achtergrond van alle geschiedschrijving. Beard heeft de progressieve historiografie van de tijd tussen de twee wereldoorlogen diep beïnvloed. Het zou veel te ver voeren daar thans dieper op in te gaan. Een hele school van historici heeft zich in de crisisjaren bezig gehouden met de eeuwige strijd tussen rijken en armen, met de problemen van de staatsbemoeienis en heeft zo een bijdrage geleverd tot de New Deal. De unieke positie van Amerika werd daarbij gaandeweg minder beklemtoond, de doorbreking van het isolationisme deed een nieuwe verbondenheid ontstaan met Europa en de toestroom van intellectuele immigranten uit de onderdrukte landen versterkte die banden zeer. Pas na de oorlog herleefde het nationalisme in de historiografie. De welvaart en vooruitgang en gearriveerdheid en gezapigheid van de Eisenhower-periode, dat vreemde tijdperk van ietwat verschaalde rozengeur en maneschijn, leidde in de geschiedschrijving tot nieuwe ideeën, dikwijls samengevat met het woord consensus. Wat was, zo gingen nu vooraanstaande historici beweren, wat was het unieke van Amerika? Was het niet dat men in dit land geen werkelijke diepe tegenstellingen kende zoals in Europa? In Amerika waren er geen standen en klassen immers die elkaar hoefden te bestrijden in Amerika waren er geen tegenstrijdige liberale en socialistische theorieën nodig, Amerika lag buiten de Europese ideeënwereld, het was tegelijk pragmatischer en idealistischer dan de oude wereld. Het had altijd geleefd in een consensus en de voltooiing daarvan beleefde men nu in de gezegende tijd van Eisenhower. De rimpel van McCarthy (de eerste, de beruchte) werd voor het gemak gladgestreken, en vrolijk beschreef men al de instemming van de eensgezinden in de brave new world. Alweer stond men zo in opdracht van de tijd, de enige werkelijke scheur in de natie was veroorzaakt door het euvel der slavernij en de historici van na de oorlog hadden daar een scherp oog voor en zagen het hele conflict van de burgeroorlog graag als een zedelijke ontsporing, niet als een economisch of constitutioneel conflict. Amerika had die wond gedicht, likte echter nog altijd het litteken. Ook de geschiedschrijving van de consensus leverde haar belangrijke bijdragen tot het beeld van het verleden, uitstekende geleerden als Allan Nevins en Daniel Boorstin lieten zien hoe goed er zelfs met deze ondramatische theorie geschiedenis viel te schrijven. Maar de Eisenhower-periode ging voorbij en de samenleving bleek niet zo ideaal als het even geleken had. Dissensus barstte alom los, over de buitenland- | |
[pagina 79]
| |
se politiek, over het rassenprobleem, over de opvoeding. Plotseling veranderde het hele denken weer, zo monistisch als het geweest was, zo dualistisch werd het nu, alles in tegenstellingen categoriserend: oorlog en vrede, negers en blanken, jeugd en volwassenen en wat niet al. Het is waarschijnlijk dat een nieuwe generatie historici weer oog zal krijgen voor het conflict ook vroeger, ook in de geschiedenis. Een groep jonge historici van de zogenaamde New Left is al programmatisch voor de dag gekomen met een verzamelwerk getiteld Towards a new past (New York 1968), een boek met opstellen die de nadruk op de onenigheid en het verschil in de geschiedenis leggen. Ik ken nog te weinig van deze nieuwe school (al las ik het uitstekende werk van één van de voornaamste vertegenwoordigers ervan, The political economy of slavery door Eugene Genovese) (New York 1965) om te durven zeggen hoe zij zullen staan tegenover de idee van het unieke Amerika. Naar ik vermoed aanvankelijk zeer kritisch, want zij zijn waarschijnlijk internationaal georiënteerd, en zullen weinig op hebben met het geestelijke isolement van het verleden. Dat daarmee de merkwaardig stimulerende en gevaarlijke idee van de unieke nieuwe wereld voorgoed van de baan is, lijkt daarom echter nog niet waarschijnlijk. Persoonlijk (want ik wil in dit essay graag mijn eigen mening geven) geloof ik dat de hele gedachte zoals zovele historische ideeën uitermate dwaas, eenzijdig, onzinnig en derhalve vruchtbaar, nuttig, van positieve betekenis is. Want zoals ik in het begin al zei, wij moeten in kringen lopen, rondom de waarheid heen.
Bibliografisch naschrift: Omdat dit stuk met nadruk bedoeld is voor lezers, voeg ik er nog een kleine bibliografie aan toe van enkele werkelijk waardevolle werken. In het algemeen noem ik dan de volgende werken: Reinhold Niebuhr, The irony of American history (New York 1952), een diepgaande beschrijving van het tekort van het Amerikaanse idealisme; Seymour Martin Lipset, The first new nation, The United States in historical and comparative perspective (Londen 1964), een sociologisch onderzoek naar de identiteit van het Amerikaanse volk en zijn democratie; Hans Kohn, American nationalism, an interpretative essay (New York 1957), een boek dat de problemen van Amerika als land van immigranten beschrijft en de nadruk legt op de verbondenheid van nieuwe en oude wereld; Daniel Boorstin, The Americans, 1: The colonial experience, 2: The national experience (New York 1958-1965), ondanks alle eenzijdigheid toch zeer stimulerende en voortreffelijk geschreven boeken; F.J. Turner, The frontier in American history (New York 1920, paperback 1962), een verzameling opstellen van Turner, waaronder zijn beroemde rede van 1893, van het grootste belang voor zijn denken, want veel meer dan dit heeft hij niet geschreven; Albert K. Weinberg, Manifest destiny, a study of nationalist expansion in American history (Baltimore 1935, Chicago 1963), een beroemd boek over de gevaren van het missiebewustzijn; Henry Nash Smith, Virgin Land, The American West as symbol and myth (Cambridge, Mass. 1950, New York 1957), een oorspronkelijke studie over de westwaartsgerichte Amerikaanse droom; George F. Kennan, American diplomacy 1900-1950 (Chicago 1951), de beroemde lezingen van Kennan over de buitenlandse politiek en een pleidooi voor Amerika's bescheidenheid; Kennans boeken zijn steeds boeiend, en zijn onlangs verschenen Memoirs 1925-1950 is één van de mooiste boeken sinds jaren in Amerika verschenen; R.E. Osgood, Ideals and self-interest in America's foreign relations, the great transformation of the twentieth century (Chicago 1953), een boek waarin duidelijk wordt hoeveel het probleem van Amerika's uniek zijn te maken heeft met de buitenlandse politiek. Speciaal op het gebied van de letteren noem ik voorts Benjamin T. Spencer, The quest for nationality (Syracuse 1957) en R.W.B. Lewis, The American Adam, innocence, tragedy and tradition in the nineteenth century (Chicago 1955). Een heel boeiend maar wat verward boek over de grondslagen van de Amerikaanse cultuur is dat van Howard Mumford Jones, O strange new world, American culture, the formative years (New York 1964), met sterke nadruk op de eigen ontwikkeling van een cultuur in de nieuwe wereld; daarnaast kan men dan de heldere werken van Lewis Mumford lezen, in het bijzonder zijn Sticks and stones, a study of American architecture and civiliza- | |
[pagina 80]
| |
tion (New York 1924, 1955) en The brown decades, a study of the arts of America 1865-1895 (New York 1931, 1955), beide zeer fraaie en boeiende geschriften; zeer stimulerend moet dan tevens genoemd worden het boek van John A. Kouwenhoven, Made in America, The arts in modern civilization (New York 1948, 1962), waarin de democratische aspecten van de Amerikaanse cultuur en kunst worden behandeld. Ten slotte noem ik nog twee aardige platenboeken over dit thema, namelijk: Jean Lippman e.a., What is American in American art (New York (1963) en Henry Dorra, The American muse (Londen 1961), beide zeer verhelderend voor het Amerikaanse aspect in de Amerikaanse kunst. En zo zijn er natuurlijk nog duizend boeken meer te lezen, maar dit lijstje is enkel als introductie bedoeld, zodat ieder zijn eigen richting in kan slaan. Uitputtend handelen over een land dat eigenlijk een werelddeel is, is niet mogelijk in een kort opstel, maar het is zeer verheugend dat de aandacht voor Amerika, waarmee wij zo nauw verbonden zijn met vele positieve en negatieve banden, duurt en groeit. Juist de verbondenheid bewijst dat noch zij noch wij uniek zijn. |
|