De Gids. Jaargang 131
(1968)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 71]
| |
Sybren R. de Groot
| |
[pagina 72]
| |
het tijdperk uwer mathematische produktiviteit vallende werkzaamheid in de Sociaaldemocratische Studieclub, die U deed constateren dat, veel meer nog dan voor wiskundig denken, voor politieke gedachtenvorming en politieke samenwerking, taalbezinning onontbeerlijk is.’) De keuze van een doel, bij voorbeeld een politiek doel, al dan niet vermomd in de wetenschappelijke redeneringen onderbrengen, zou de wetenschap weer terugbrengen tot dienaar van een ideologie, een situatie waaruit zij zich met moeite, zij het slechts tot op zekere hoogte, ontworsteld had sedert de renaissance en vooral sedert de periode van de taalanalyse in de ruimste zin. (De wetenschap kan natuurlijk wel dienen om aan te geven hoe bepaalde gekozen doeleinden te bereiken zijn.) Gevraagd: een revolutionaire beweging die het creëren van wetenschappelijke constructies als doel op zichzelf - of wegens het plezier - durft te propageren.
Maar nu de transatlantische grandeur et misère des savants. Men gaf daar in 1967 bijna 24 miljard dollar uit voor onderzoek en ontwikkeling, waarvan voor de universiteiten ongeveer 1700 miljoen. Merkwaardig is in Europese ogen dat de Verenigde Staten niet een bepaalde strategie volgen in het wetenschapsbeleid. In de leidende Europese landen bestaat wel een wetenschappelijk- politieke lijn, maar onverschilligheid en onbegrip doen dit voordeel teniet. De Amerikaanse autoriteiten steunen aparte projecten. Competentie en neiging tot uitblinken zijn de voornaamste oorzaken van succes in het onderzoek. Neveneffecten zijn steeds sterkere verwaarlozing van buitenlandse prestaties en relatieve achterstelling van het onderwijs ten opzichte van het onderzoek. (Dit laatste in tegenstelling tot wat in de twee grote sowjetstaten het geval is.) De diepste oorzaken van de Amerikaanse superioriteit zijn moeilijk te achterhalen; voor zover het afhankelijk is van de aan- of afwezigheid van bestuursmaatregelen zou men zich met Pierre Massé, de vroegere Franse commissaris-generaal voor economische planning, en nu president van de Electricité de France, kunnen afvragen of aparte ministeries voor wetenschap en onderwijs, zoals Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk kennen, misschien minder effectief werken dan het Amerikaanse Bureau voor Wetenschap en Technologie. Dit laatste is geen ministerie maar een bureau onder leiding van D.F. Hornig, dat de president (iemand die niet zelf een grote ervaring met de wetenschap heeft) en de vice-president (H.H. Humphrey, afgestudeerd in de farmacie) bijstaat en dat - en dit is misschien het belangrijkste - verbindingen onderhoudt met alle ministeries en met vele maatschappelijke organisaties. Een van de voor de Verenigde Staten specifieke problemen is de sterke invloed die uitging van organisaties, behorende bij het departement van defensie, op het wetenschappelijk onderzoek, veelal in de vorm van contracten. Deze invloed is de laatste jaren vooral door ingrijpen van het parlement procentueel drastisch verlaagd: de federale regeringsbijdrage aan onderzoek en ontwikkeling aan de universiteiten steeg van 1293 miljoen dollar in 1964 tot 1736 miljoen dollar in 1967, maar het deel daarvan geleverd door het departement van defensie steeg slechts van 351 tot 365 miljoen dollar. Nog sterker uit zich deze relatieve afname van militaire invloed als men weet dat in 1952 voor hetzelfde doel door de regering 136 miljoen dollar werd uitgegeven en dat daarvan 100 miljoen door defensie gefourneerd werd. Nu is een van de paradoxale aspecten van deze ontwikkeling dat het onderzoek meer gericht is geworden. De reden hiervan is dat de meeste niet-militaire organisaties geld geven voor bepaalde, veelal toegepaste, projecten, terwijl bij de militaire ambtenaren meer begrip was voor het feit dat men van tevoren niet kan weten of een onderzoek ook nuttige praktische resultaten oplevert. Veel van de meest abstracte zuiver-wetenschappelijke onderzoekingen, waarvan nauwelijks en op korte termijn zeker geen toepassingen gevonden zullen worden, zoals bij voorbeeld de studie van de kleine deeltjes, waren gesubsidieerd door defensieorganisaties. Nu is de laatste tijd ook op de universiteiten zelf meer en meer weerstand en agitatie tegen onderzoek dat door defensie gesubsidieerd wordt ontstaan. (Aan de andere kant beklagen soms diezelfde universiteiten zich over besnoeiingen op wetenschappelijk onderzoek in de defensiebudget- | |
[pagina 73]
| |
ten door het parlement.) De meeste activiteit is gericht tegen geheim onderzoek, maar de neiging bestaat om elke band met de defensieorganisaties te verbreken. Humphrey liet zich over deze neiging scherp uit en zag daarin een zich afzonderen door de universiteit van het leven van de natie. Inderdaad gaat de nieuwe universitaire stemming in tegen de in Amerika traditioneel zeer sterke wisselwerking van wetenschappelijke activiteit, regering en zakenleven.
De meeste opschudding is veroorzaakt naar aanleiding van het Institute of Defense Analyses (I.D.A.). Dit instituut is niet een regeringsinstantie, maar een organisatie zonder winstoogmerken, gesticht door twaalf universiteiten. Door een deel van de studenten en professoren werd onder andere in Princeton en Chicago druk uitgeoefend met de bedoeling de band tussen I.D.A. en universiteit te verbreken. Het is de vraag of het I.D.A. het meest geschikte doelwit voor deze aanvallen was: weliswaar waren enige geheime onderzoekingen gaande, maar aan de andere kant verschafte het I.D.A., naast materiële voordelen, aan universitaire figuren door adviezen essentiële invloed op militaire beslissingen; een invloed die als de actie slaagt weer volledig bij ongrijpbare militaire instanties komt te liggen. Kleinere ruzies krijgen soms pittoreske aspecten. Onlangs wilden twee jonge onderzoekers van het U.F.O.-project (unidentified flying objects) hun voormalige chef, de in het verleden om zijn linkse sympathieën omstreden, bekende natuurkundige E.U. Condon, voor het gerecht dagen wegens smaad aangedaan door ontslag op grond van incompetentie. Condon was volgens hen onwetenschappelijk door niet aan de buitenaardse oorsprong van vliegende schotels (die naar men zegt veel last veroorzaken bij de ontsteking in automobielen; dit wordt door de Ford-fabrieken nu uitgezocht) te geloven en wèl aan ‘cultist and crackpot’-verklaringen. Condon ontkent en dreigt ook met gerechtelijke actie. In de Amerikaanse Natuurkundige Vereniging is voorts grote herrie teweeggebracht door het voorstel van Ch. Schwartz om voortaan in de vereniging kwesties van buiten het vak, zoals Vietnam, de kernwapens en de militaire dienstplicht ter sprake te brengen met het argument van de juist in Amerika zo sterke wisselwerking tussen wetenschap en maatschappij. Is enerzijds de wetenschappelijke activiteit krachtiger dan ooit te voren, ook van de onzekerheden over de ontwikkeling kan hetzelfde gezegd worden. Deze onzekerheden komen voort uit de sociale en daarmee samenhangende financiële situatie. Steeg onder Eisenhower en Kennedy het wetenschappelijk budget 15 à 16 procent per jaar, nu is dat 3 procent, dat wil zeggen minder dan de prijsstijgingen en in feite dus een achteruitgang. Het geld wordt nu gebruikt voor de oorlog en verder voor sociale voorzieningen van allerlei aard, onder andere projecten die voortvloeien uit het negerprobleem. (In dit verband zijn enkele geringe verbeteringen te constateren op het gebied van het wetenschappelijk onderzoek: iets meer negers worden geschoold en vinden een carrière bij voorbeeld bij de ruimtevaartlaboratoria en in de luchtvaartindustrie, maar de moeilijkheden voor negers zijn nog steeds enorm en de wetenschappelijke wereld geeft niet blijk zijn vooroordelen sneller op te geven dan de gemiddelde burger.) Volgens twee vooraanstaande fysici, Gell-Mann en Panofsky, beiden werkzaam in Californië, is het lang niet uitgesloten dat West-Europa de Verenigde Staten op wetenschappelijk gebied voorbijstreeft in de volgende decennia. Deze fraaie overwinning zou Europa dan niet behalen door het aannemen van de Amerikaanse uitdaging, maar doordat die fameuze uitdaging, althans op wetenschappelijk gebied, weggevallen zou zijn. |
|