De Gids. Jaargang 131
(1968)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 68]
| |
J. Goudsblom
| |
[pagina 69]
| |
beeld bestaat tussen politieke stijl en haardracht. C. Wright Mills heeft in The Sociological Imagination betoogd, dat het verband wel degelijk dwingend is, dat zowel de ‘grand theory’ van Parsons als het ‘abstracted empiricism’ van Paul F. Lazarsfeld voortspruiten uit een aanvaarden van de status-quo. Ieder op zijn manier aanvaarden beiden, Parsons en Lazarsfeld, de bestaande sociale orde zoals ze is. Zij wijzen niet op de contradicties en onbillijkheden in deze sociale orde, maar op de ingewikkeldheid, de complexiteit ervan. Zij benaderen de status-quo met respect - en dat terwijl er minstens evenveel reden is voor verontwaardiging, aldus Mills. Verontwaardiging is inderdaad ver te zoeken in het werk van Talcott Parsons. Parsons' stijl is principieel ‘sine ira et studio’, of, zoals hij het zelf zou noemen, doordrongen van ‘affective neutrality’. Hij maakt geen probleem van zijn eigen taak als socioloog, die hij zonder voorbehoud opvat als in dienst van de wetenschap, ‘furthering the development of scientific theory in the field of human behavior’. Zijn denken is gericht op orde en classificatie; hij munt uit in het maken van indelingen en het afbakenen van gebieden. Zo wijst hij aan de sociologie met grote precisie een welomlijnd object toe: het valt binnen de gedragssystemen in het sociale systeem, en binnen het sociale systeem in het integratieve subsysteem. In minder technische taal: het kernprobleem voor de sociologie is het probleem van de sociale orde. Hoe is sociale orde mogelijk? Hoe is het mogelijk dat er geordende samenlevingen bestaan waarin op allerlei niveaus interacties tussen mensen kunnen plaatsvinden volgens min of meer regelmatige patronen? Dit is voor Parsons het meest fundamentele sociologische probleem. In zijn behandeling van dit probleem beklemtoont hij vooral de noodzaak van gemeenschappelijk aanvaarde waarden en normen. Door hun gedrag hierop te richten kunnen de leden van een samenleving geregelde sociale relaties aangaan. Zonder waarden en normen kan geen sociale structuur bestaan. Deze aanpak heeft veel kritiek uitgelokt. Door zijn nadruk op waarden en normen maakt Parsons op velen de indruk van een ‘zachte’ denker, met onvoldoende oog voor ‘harde’ feiten als macht en dwang. Zijn hele vocabulaire suggereert een al te harmonieus maatschappijbeeld. Er is te veel sprake van consensus en evenwicht, te weinig van conflict en verandering. De sociale realiteit wordt, aldus Dahrendorf, te utopisch voorgesteld. Maar men moet Parsons' ‘hardheid’ niet onderschatten. Logisch althans staat hij sterker dan zijn tegenstanders. Als men de vragen: hoe is sociale orde mogelijk? en: hoe is sociaal conflict (verandering) mogelijk? tegenover elkaar stelt, dan verdient logisch gezien de eerste vraag prioriteit. Immers, het woord sociaal veronderstelt al enigerlei orde; sociaal conflict vindt plaats zoal niet binnen een geordende samenleving dan toch tussen enigszins geordende groepen. Bovendien is de Parsoniaanse vraag ook psychologisch ‘harder’, omdat ze niet de strijd maar de samenwerking als te verklaren probleem stelt. Dit uitgangspunt is met het meest pessimistische mensbeeld te verenigen. Niet te onderschatten is ook de veelzijdige systematische uitwerking die Parsons heeft gegeven aan zijn ideeën. Wie enigszins in het vak thuis is, weet dat het vocabulaire van de sociologie vol tegenstrijdigheden en lacunes zit. Het is waarschijnlijk Parsons' grootste verdienste, dat hij in zijn onvermoeibare systematiseringsdrang een begrippenapparaat heeft weten op te bouwen dat uniek is, en superieur aan de meeste ad hoc terminologieën van sociologen die menen het zonder ‘grand theory’ te kunnen stellen. Als het grootste bezwaar tegen dit begrippenapparaat kan gelden, dat het soms ver van de sociale realiteit verwijderd lijkt; de uitdaging aan sociologen met meer realiteitszin zal dan moeten zijn de Parsoniaanse categorieën te vertalen in termen die de realiteit dichter benaderen. Voor iemand als Mills betekent dit oordeel ongetwijfeld veel te veel eer aan Parsons. Mills bestreed niet alleen Parsons' uitgangspunt, maar zijn hele methode. Het is niet de taak van de sociologie algemene begrippen en theorieën te ontwerpen over het sociale handelen van de mens in de samenleving; een dergelijk streven kan alleen maar holle formules opleveren en leidt af van de werkelijke pro- | |
[pagina 70]
| |
blemen. Waar het op aankomt is de mensen inzicht te verschaffen in hun huidige historische situatie: in welke maatschappelijke structuren hun levens zijn ingebed, en welke groeperingen deze structuren beheersen. Dit doel wordt volgens Mills behalve door de ‘grand theorists’ ook veronachtzaamd door de ‘abstracted empiricists’ als Lazarsfeld, die een overdreven aandacht besteden aan technisch-methodologische kwesties en de werkelijk belangrijke sociologische problemen laten liggen. Naar het model van de natuurwetenschappen trachten de empiricisten uit de sociale werkelijkheid die ‘aspecten’ te isoleren die zich met behulp van beschikbare technieken laten observeren en meten. Als men meent dat de sociologie zich in de richting van de natuurwetenschappen moet ontwikkelen, is dit inderdaad de aangewezen weg. Mills echter meent dat op deze manier niet alleen de meest relevante problemen onopgemerkt blijven, maar dat de methode vooral principieel te verwerpen is omdat ze berust op een verkeerd begrip van de sociale werkelijkheid, namelijk het gelijkstellen van de sociale werkelijkheid met de natuur als een neutraal object van onderzoek, welks ‘wetten’ men tracht te ontdekken om het aldus beter te leren ‘beheersen’.
Wanneer we de huidige sociologie-produktie in Amerika overzien zoals die in de vaktijdschriften naar voren komt, dan is er geen twijfel aan of het door Mills gewraakte empiricisme viert nog hoogtij. Men hoeft maar een recent nummer van de American Sociological Review open te slaan om daarvan een indruk te krijgen. Toch steekt achter de sterk methodologisch georiënteerde onderzoekingen vaak een sociaal engagement (al neemt dit meer de vorm aan van ‘concern’ dan van ‘outrage’), en ook hebben vele resultaten heel wat meer te betekenen dan Mills' programmatische verwerping zou doen vermoeden. De waarde van die resultaten ligt dan ook meestal niet in de abstract geformuleerde toetsingen, maar meer in de kwalitatieve inzichten in een stuk historische werkelijkheid. Dit is ook de blijvende waarde van de langzamerhand klassieke grootscheepse onderzoekingen die vóór 1945 in Amerika zijn verricht: naar Poolse immigranten (The Polish Peasant in Europe and America), naar informele groepen in de industrie (de Hawthorne studies), naar de sociale structuur van steden (Middletown en Yankee City), naar de verhouding tussen blanken en negers (An American dilemma), naar verkiezingsgedrag (The people's choice van Lazarsfeld en anderen), en naar het moreel van soldaten in de tweede wereldoorlog (The American soldier). Elk van deze studies vormt een gedocumenteerde reportage over de veranderende Amerikaanse samenleving. En als zodanig zijn de Middle-town-onderzoekingen van Robert en Helen Lynd en Myrdals An American dilemma waarschijnlijk de beste, omdat ze het meest openlijk historisch van opzet zijn. De laatste jaren hebben de empiricisten er in de computer een belangrijk hulpmiddel bij gekregen, en de voortgang van de sociologie zal hierdoor in sterke mate bepaald worden. De kwantiteit van het onderzoek is enorm, de kwaliteit varieert sterk - hetgeen impliceert dat er zeer goed werk wordt verricht. Een gelukkig resultaat van Mills' acties is, dat er in de jongere generatie van sociologen velen zijn, die de rollen van wetenschapsman en van intellectueel trachten te combineren. Een voorbeeld is Amitai Etzioni, wiens boek The active society gezien kan worden als een poging om ‘grand theory’ en ‘sociological imagination’ te verenigen. Evenals anderen maakt Etzioni een dankbaar gebruik van de cybernetica, waarvan veel te verwachten is juist voor het samenspel tussen sociologische theorie en onderzoek. Dat sociologische onderzoekers belangrijke sociale en politieke problemen niet schuwen, blijkt uit iedere aflevering van het enkele jaren geleden opgerichte tijdschrift Trans-Action. |
|