[Commentaar]
Otto Hahn (1879 - 1968) was niet natuurkundige, zoals de dagbladen bij zijn dood vrijwel eenstemmig vermeldden, maar scheikundige. Zijn roem verwierf hij in 1938 door, tezamen met Fritz Strassmann, langs chemische weg de splitsing van uranium door neutronen aan te tonen; een prestatie van de eerste orde gezien de uiterst geringe hoeveelheden stof waar het om ging. Hij vond niet dat bij die splitsing secundaire neutronen ontstonden, die onder bepaalde omstandigheden tot een kettingreactie kunnen voeren, waardoor dus grote hoeveelheden uranium tot splijting kunnen komen, met de bekende gevolgen van grote energieproduktie. Deze secundaire electronen werden korte tijd later door Halban, Kowarski en Joliot in Frankrijk gevonden. Zij beseften ook de mogelijke gevolgen, experimenteerden in die richting (de Fransen sleepten de wereldvoorraad zwaar water in de wacht), en brachten in 1940 materiaal en kennis naar Engeland (dat het onderzoek later naar Montréal verplaatste, vanwaar het ten slotte naar de Verenigde Staten ging). Hahn nam aan dat alles niet deel, maar zijn vondst had een keten van fysische en later technische ontwikkelingen ten gevolge. Hij besefte zijn belang blijkbaar terdege, want hoewel hij voor het essentiële punt van de mogelijkheid tot toepassing van kernenergie (die immers een gevolg is van de kettingreactie) geenszins verantwoordelijk was, meende hij in 1945 - volgens de berichten - wel met zelfmoord te moeten dreigen, blijkbaar op grond van de fantasie dat hij eigenhandig Hiroshima en Nagasaki vernietigd had. - (dG) |
|