De Gids. Jaargang 131(1968)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 293] [p. 293] Hans Andreus Zes gedichten Honds Ik schrijf als een hond, poot op papier, een staaltje van knappe dressuur van het kereltje achter mijn rug, zegt niks, doet niks, lukt 'm toch. Waag ik een vrij ogenblik kwispelstaart ik traag en ik vraag me af wat zijn die woorden waard, want andere honden leven gezonder. Lachen om namen Te lang weer met woorden alleen en weer de woede van buiten alles zijn, geen boom meer ontmoeten en geen kind meer op straat, zelfs de dorpsgek verdwenen, en geen vrouw meer in het verlaten huis waar de nachtwind zich al door de ramen wringt. Hoe kom ik terug naar het vroegere nog lachen om namen? [pagina 294] [p. 294] Met open ogen Met open ogen lig ik dood te gaan, word cel voor cel afgebroken door God. Ik roep de aarde en de liefde Gods aan, maar val steeds dieper weg, kan niet meer tot het wezen komen dat ik ben geweest en mij namen toeroept, herinneringen, maar steeds verder weg van waar mijn ziel of geest in panische spiralen van duizelingen rondom een zwarte absolute koude valt in een bodemloosheid waar geen God het laatste wat ik ben bijeen kan houden, omdat hij hier geen naam of zin meer heeft en met mij, in mij, sterven moet totdat ik hem loslaat en hij ongelovig leeft. Moeilijk voorjaar Veel dood en stervend hout in het bos. Veel takken en jonge dennen en ook een eik van buiten nog heel goed en van binnen zelfs niet hol. Hij leunt nu als een oud acteur, met diepgebogen hoofd waarop nog krullende bladeren glanzen als een lauwerkrans - de bladeren van de laatste herfst -, schuin op wat eikehakhout, terwijl zijn wortels klauwen in de leegte boven de eigen verwarde kuil waaruit hij viel. En overal waar je loopt, blijft het knappen onder je voeten in de windstilte tussen de stormen - en de spookachtige mannen die telkens verdwijnend achter de stammen het mos afsteken, zeggen: Het wordt een moeilijk voorjaar. [pagina 295] [p. 295] Kort testament (zonder nalatenschap) Het liefste word ik anoniem begraven en dat geen dichter aan mijn groeve spreke of zelfs de lijkauto voor mijn part handkar maar volge - en ook bloemen, vrienden en familie en openbare of meer gesmoorde snikken, ze blijven maar het liefste achterwege. En laat de kranten (o, slechts de kunstredacties en dan alleen wanneer mijn overschot zich nog in een bescheiden roem verheugen mag) maar liever niet die twintig regels wijden aan wat van mijn dan dode hand het licht zag. Niet dat ik denk: het is niets waard of dat ik zelf enig warmer eerbetoon niet waard zou zijn, maar dood is dood en wat dat dan precies betekent, dat houd ik liever voor mij in mijn kist. Maar wie misschien wil bidden voor de vreemde daar dood op zijn rug, hij kan zijn gang gaan. Maar laat hem eerst de eigen dood gedenken die nu nog sluimert in zijn lichaam met zijn verborgen lading van vernietigend licht. Natuurgedicht De dodelijke stilte in het bos, hoewel je nog de vierbaansweg hoort gonzen, de stilte klit aan mij en laat niet los. Ik hoor mijn hart als door luidsprekers bonzen: te veel gerookt, gedronken en twee nachten weer doorgewerkt. Het prikt hier op het mos dat bruin en stug is, niets heeft van het zachte mos van een oud natuurgedichtenbos. Maar er is zon, al draag ik wel een trui, en uit de wind blijft alle warmte bij me. Er dreigt nog aan mijn linkeroog een bui en de snelweg zoemt als verschrikte bijen, maar verder ook niets, geen enkel geluid. Ik kom voorlopig het bos niet meer uit. Vorige Volgende