De Gids. Jaargang 131
(1968)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 224]
| |
Henk van Kerkwijk
| |
[pagina 225]
| |
niero eindelijk aankwam bij de toren, moest hij eerst een dag liggen om weer op te kalefateren. Jij in je boot... Als Pedro er nog was... die durfde alles in zijn kano... als ik je vertel hoe wij in zijn open kano, de risico's die hij vanzelfsprekend nam, zo'n grijns op zijn bruin mongolengezicht als ik me aan hem vastgreep... als ik... Wat kijk je nou? Gaan je doffe ogen eindelijk open? Ik had het over Pedro! (genotzuchtig) Pedro. Pedro stonk. Pedro stonk naar vis.
(Ze kijkt niet meer naar de bank. Rommelt in de mand en staat op terwijl ze deze uitstort op tafel: een vracht schelpen, maar ook andere zeedieren, rolt over het blad. Ze strijkt ze uiteen. Heft een enkele vis omhoog en legt hem weer neer. Zoekt een paar grote schelpen uit en slurpt ze leeg. Zucht daarbij intens vergenoegd.)
Jaaaaa. (smakt) Pedro heeft het me geleerd. Heeft het me voorgedaan. Zogen we ieder aan een kant van de schelp. Keken we elkaar aan terwijl de zacht weke mosselslijm naar binnen dreef, de keel in... Duizenden jaren, weet je dat, hebben de Alacalufen van de rauwe vis geleefd. De hele stam. Hij was de laatste Alacaluf. Pedro... (mat) Je hoeft niet te lachen. Jij moet alleen maar liggen op je bank. Alleen maar liggen. En doen of je er niet bent, in godsnaam... Jij en je lachen, omdat ik Pedro zeg, (nog zachter) omdat ik Pedro zeg. Zo vaak zei hij dat hij anders heette, dat die van Magallanes hem uit gemakzucht Pedro noemden: en zelfs ik heb hem nooit uit kunnen spreken: zijn Indiaanse naam... Wil je koffie? (Retorische vraag tijdens weglopen gezegd. Anita af.) ANITA:
(vanachter toneel) God, God, Godverdomme. Harry!
(Anita weer op. Ze heeft haar jas uitgedaan. In haar hand houdt ze een filterpot en een ketel kokend water. Ze zet de filterpot op een waxinelicht.)
ANITA:
Het keukenraam stond open, Harry! Hoe haal je het in je hoofd. Al een maand westerstorm en slagregen en jij zet het raam open. Jij... Die de eerste was om over het klimaat te jammeren. Meteen toen we op Vuurland aankwamen. 10 jaar geleden al. Over de wind uit het Westen, over de mist, over de wind uit het Westen, over de regen, over de wind uit het Westen, over de hagelbuien, over de wind uit het Westen, over de kou, over de sneeuwstormen uit het Westen, over de ijsbergen, de fjorden en je gewrichtsreumatiek... Jij was doodziek toen we aankwamen. (grinnikt) Jezus, Harry wat zag je groen. (schenkt water op) Het schip heeft nog dagen gewacht. Hè, huhhuh. Op jou. Voor ze ons naar het olieveld brachten waar jij de boortorens moest inspecteren. Wat een ontvangst. Iedereen liep uit. Cocktailparty. Buigen als palingventers. De directie was zo vriendelijk en ze letten zo goed op je glas. Dat die Chilenen niet meteen zagen wat een sukkel ze met jou binnenhaalden. Je weigerde de toastjes met vis, de toastjes met schapevlees, de nationale produkten. Een sukkel. Een tobbe. En ze zagen het niet. (schenkt water op) Die Juan met zijn rammelende kunstgebit. Hoe verzint zo'n ouwe leugenaar het. Hé Harry (of ze hem aanstoot), zo'n stomme hond als jij... nee, nee, geen hond, niet als Pluto... In alle ernst vertelt hij hoe hij jouw gezien had, zoals je over de kade liep in je laarzen, met grote passen, hoe je in de boot stapte... je wilde je niet eens laten helpen - daaraan had ik het door moeten hebben, verdomme. Je kunt aan de wal al niet op je eigen benen staan, hoe speel je dat dan in een boot klaar. De matroos mocht je geen hand geven, beweerde Juan ... Onvoorstelbaar dat ik daar ben ingetrapt. Ik heb hem nog twee rondjes Pisco betaald (drinkgebaar) in dat café. Daar ging het hem om. Om de drank. Net Pedro... Als je niet zo stom was Harry, zou je me uit kunnen lachen. Want hoe lang werk je nou al niet? Een jaar toch minstens. Je ligt maar. Ja, een jaar. Pluto was al overreden, dat was ook je eigen stomme schuld natuurlijk... een jaar terug. Daarvoor was je wel eens een paar maandjes absent, maar vorig jaar heb je het grote besluit genomen en ben je definitief ingestort... (triomfantelijk) Meteen na Pedro. Pedro... En bij de maatschappij zijn ze gek. Zoveel bijzonders heb je aan die boortorens niet gedaan dat de ENAP je maar geld blijft sturen. Zal ik je eens wat zeggen... Ze doen het voor mij. Je mag blij zijn dat ik je nog bij me hou. De Chilenen denken: hij heeft nog een vrouw. Op haar mogen we het niet verhalen dat we ons op zo'n nul verkeken hebben. | |
[pagina 226]
| |
Wat zeg je? -: ... ANITA:
Nee, dan is het goed. En ga niet met je rug naar me toe liggen. Jij in je laarzen. Dat detail deed het hem. Zulke grote stappen. Je zevenmijlslaarzen liggen al een jaar in de kist. Bij je mappen. Daar zal veel van over zijn. Ik wil wedden dat de schimmel zo dik op het leer staat. Zeker met al dat vocht hier. (Ze staat loom op. Haalt twee kopjes achteraan bij de bank vandaan, zet ze zwaar en onverschillig op tafel. Ze zit achter het blad.) Je mag ze wel eens schoonmaken. Ik doe het niet voor je. Haal ze zelf maar uit de kist. En poets ze eens op. Zie ik je weer eens bewegen. (Ze schenkt in.) Koffie. (schuift het kopje in de richting van de bank, drinkt zelf, pakt een schelp en bekijkt die) Net Ierseke... Daar denk jij toch ook aan, als ik met mosselen thuiskom. Aan Pedro, met zijn mooi Indiaans gezicht... en aan Ierseke... (Walgt en legt de schelp neer.) Ierseke. De oesters van Ierseke. God, God als die er eens niet waren geweest. Zeg Harry, stel je nou voor. Als alles nou hetzelfde was geweest. Heel Ierseke, helemaal hetzelfde. Al die provinciale druilhuisjes zonder verdieping. Met hun in een boog hangende vitrages... als hangwangen. Ja, ja pafferige witte hangwangen. Net zo bloedeloos en vet als jij Harry... Maar als heel Ierseke nou precies zo was geweest, even nieuwsgierig en konkelig, met hun voor de dood al begraven dominees, met hun zondagsrust van twee maal de nationale rouwstoet naar de kerk. Zie je, als er verder nou niks was veranderd, als ze alleen, alleen maar die oesters niet hadden gehad... Misschien woonden we er dan nog wel. Good Ierseke. Ik was twintig toen ik je mee naar huis nam. Jezus wat een tijd al dat ik je om me heen verdraag... Als mijn vader niet voor je titel was bezweken had hij nooit zo gauw zijn toestemming gegeven. Was ik er zelf nog achter gekomen. Twee jaar later trouwden we. In Ierseke. Ze dachten nog dat het een moetje was. Te veel eer voor jou hoor... ondanks alle moeite die ik had gedaan je zo ver te krijgen... Nou... 't zou wel beter gaan dacht ik, op den duur. Je groeit naar elkaar toe. De dominee die ons in de echt verenigde zei hetzelfde, al bedoelde die wat anders. We trokken in bij je moeder. Ze meende het zo goed. Ze zou zich inzetten voor ons levensgeluk. Maar ze was zo alleen. Ze kon je niet missen. Ze had zo lang voor je gezorgd. Ze wilde langzaam wennen aan het idee... ze loerde in mijn pannen... Het was misschien de eerste maand al misgegaan als ik Kees niet had ontmoet. Die herinner jij je nog wel hè, Harry? Nee, niet met je hoofd schudden. Kees herinner jij je best. Hij belde op een morgen aan... om te telefoneren geloof ik... Jij was er niet, Harry. Je moeder deed boodschappen. Ik liet hem binnen... Wat was hij sterk... Ik heb de rest van de dag niet meer geweten hoe ik staan moest. Ik kon mijn dijen niet meer tegen elkaar krijgen. Ik kan je wel vertellen die dag was ik blij dat je moeder aanbood voor ons te koken... dat ze altijd voor de keuken stond te trappelen was een ellende, maar die dag... Ik zag Kees vaker. Hij was visser. De ene dag lag hij op de oesterbanken. De andere dag lag hij op mij. Aan het eind van de week heb ik hem aan je voorgesteld. Ik bedacht nog een heel verhaal, dat we samen op school hadden gezeten en meer van die overbodige moeite. Maar in die tijd wist ik nog niet dat jij toch te stom en te sloom was om een poot uit te steken. Helemaal onder indruk van jouw praatjes voor ons huwelijk. Ik zal nooit dulden dat een man jou te na komt, Anita... ja draai je maar om, wend je hoofd maar af... Je hebt het zelf gezegd: ik zal niet dulden. Ha, dulden heb ik je meteen al geleerd. We gingen zelfs met zijn drieën naar Kees zijn boot kijken. Jij stootte je hoofd natuurlijk in het kajuitje. Kees liet zijn motor zien. Er was iets mee. Zijn boot liep niet snel genoeg, of zo. Aan die motor heb jij een heel uur zitten knoeien. We keken over je rug heen naar elkaar. En jij maar draaien en stellen. Terwijl jij toch niet veel van scheepsmotoren afwist. Ja? -: ... ANITA:
O, dat weet je dus nog wel. -: ... ANITA:
De zon scheen? Ja. -: ... ANITA:
Ja, ja. Het was de dag voor zijn schip in brand vloog. Dat was de volgende morgen. Ze hebben het vanuit de haven gezien. Er ontplofte iets, zeiden ze. Kees dood. Zakte verkoold naar zijn oesterbank... daar lag hij voortaan en niet meer naast mij. ... Drink je koffie | |
[pagina 227]
| |
op, Harry... Sterk was hij wel, maar toch nooit zo als Pedro... Hoe dan ook, door Kees ben ik in staat geweest je moeder een week te vergeten. Dat is op zich al een reden zijn naam te gedenken en te zegenen. Je moeder en haar visgerechten. Nee, was het maar vis. Oesters. Harry, als Ierseke nou precies zo was geweest, met je moeder erbij, maar zonder oesters... ZOALS je nooit wat doorhebt, merkte je ook niet hoe ze me dwarszat en aan alle kanten treiterde. Het ging langs je heen. Blind ben je altijd overal voor geweest. Ze zorgde ervoor, juist als ik mijn best eens had gedaan in de keuken, jou aan de voordeur op te vangen. Als ze mijn groentesoep vooraf door het hele huis had geroken. Als ik de godganse dag had besteed om mijn runderlappen mals en zacht te houden. En als het eten dan klaar was, stond je moeder bij de voordeur en wat hoorde ik haar zeggen: dag Harry, lieve jongen, ik heb een lekkere portie oesters klaargemaakt. Zou je daar geen trek in hebben? Is dat geen verrassing? Dus aten we oesters. En mijn soep was de volgende dag zo stijf als zeeklei en de runderlappen smaakten als vlaggestokken en zemen lappen. Jij hield je hoofd scheef, herinnerde je opeens hoe verrukkelijk je de oesters de vorige dag had gevonden. Je was nog niet uitgemompeld of de deur ging open en je moeder stond op de mat met een dampend schaaltje in haar hand. Ze had nog een restje oesters van gisteren. Ze wist dat Harry daar zo van hield. Heerlijke zachte oesters, met een sausje, ja ja, moeder kent zijn lievelingskostje toch, ruik eens... ze ruiken lekker... is dat niets om als toetje te nemen... ach als moeder had je je aandacht helemaal voor je potten en pannen... je voelde je niet zo onwennig en zenuwachtig achter het fornuis zoals die pasgetrouwde vrouwtjes, ja daar snoof je wel eens een geurtje dat er niet hoorde, daar rook het zelfs wel eens branderig... ach dat had zij vroeger ook wel gehad, dat leerde je wel beter met de tijden... Heus Anita... Hoor lieve kind... En wij aten oesters en oesters en oesters en de dag daarop mosselen... zullen we nog eens een portie oesters nemen voor de afwisseling... ik krijg ze in alle maten, één nul, twee nul, drie nul, vier nul, vijf nul, zes nul... ik ken iemand bij de oesterloods... ik heb daar een speciaal mannetje zitten... bij mij betekent dat niets hoor, bij mij niet... hè Anita, lieve kind - glimlachje - (Anita grijnst, trekt haar wangen in plooien)... een mannetje... dan bak nog eens het restje... Oesters, oesters... En op de parel van haar genegenheid en haar toewijding brak ik mijn kaken stuk. (zakt vermoeid op haar stoel terug, veegt haar naar achteren) D'r staat koffie, Harry. Al een uur. (schenkt zichzelf nog eens in) Die boortorens van jou, stammen ook uit die tijd. Na ons huwelijk. Daarvoor had ik je nooit over boortorens gehoord. Niet eens meteen erna. Pas na het ongeluk van Kees, toen zijn schip in brand vloog... jij had opeens je mond vol over boortorens... Al was je kamelen gaan fokken. Ik had alles best gevonden om bij de oesters vandaan te komen. Wij zwerven. Van de ene stad naar de andere, altijd in een stadje, net niet op het werkterrein. Van de ene maatschappij naar de andere... Shell... Caltex... Standard Oil... we zakten de hele beursnotering langs... steeds andere, steeds verder weg tot de Empressa National de Petroleo, Tierra del Fuëgo: Vuurland. Jij werd steeds slomer. Er viel niet tegen op te hoereren. Ik kan je alles vertellen, alles hè Harry, je durft toch niets te zeggen of terug te doen. Ouwe dulder. Je knikt maar, je geeft toe, je verschuilt je, kruipt desnoods onder bed... Nee zeg, Harry, herinner jij die laatste vent nog? Voor Vuurland? Toe nou, aan boord? Hij kwam zo uitgeput en duizelig van me vandaan dat hij voor mijn hut over de verschansing sloeg. Het kan niet anders of jij moet het gezien hebben, ik heb het je al zo vaak gevraagd... jij moet het gezien hebben... hoe hij overboord viel... jij was toch aan dek... jij had minstens je hand kunnen uitsteken... je zag hem toch naar de verschansing wankelen... jij was aan die kant... één keer had je eens vlug moeten handelen... één keer in je vertraagde leven... even een hand uitsteken... je laat iemand toch niet voor je ogen verdrinken... HEEEE, kijk nou niet zo stom. ... Jij ligt maar, al meer dan een jaar, sinds Pedro... want om Pluto is het niet, die werd al eerder overreden... zo stom als jij kijkt... dat, dat is niet menselijk meer... nog stommer dan je hond, nee... nee Harry, je hebt toch nog een beetje menselijke trots... Mij valt niets te verwijten. Ik heb het niet bedacht naar | |
[pagina 228]
| |
Vuurland te gaan. Ik was alleen maar dolgelukkig dat ik bij de oesters weg was. Zou ik dan suggereren naar Vuurland te gaan. Ik merkte het de eerste dag al. Wat ze hier aten, behalve schapevlees... mosselen, mosselen, zeeegels, mosselen. (slaat beurtelings met verschillende schelpen op tafel) Als Pedro er nog was... om hem kan ik ze nog leegzuigen... maar als ik jou dan zie... dat intens stomme gezicht... en dat terwijl ze in Ierseke geen oesters meer hebben. Door oesters ben ik in paniek geraakt en weggevlucht... om aan het einde van de wereld Vuurlandse mosselen te zuigen... In Ierseke intussen dijken ze de zee in, hebben ze geen oesters meer, maar kweken ze champignons: paddestoelen op paardemest. Past uitstekend, daar niet van, er werd toch altijd al ontzaggelijk gezwamd in het dorp. Maar zij zijn er vanaf. Ik zit er nog mee... ook om Pedro... ik vind dat ik het aan hem verplicht ben. Hij was de laatste van zijn volk tenslotte. De laatste Alacaluf... Hij had ponyhaar, sluik zwart ponyhaar... een man was het... Je hoeft niet om mij te lachen. Omdat ik zijn Indiaanse naam niet uit kan spreken. Hij heeft me alles over zijn volk verteld. Van mij nam hij het dat ik zijn naam niet zeggen kon... Net zoals Pluto, de hond liet mij alles toe... jou beet hij... Pedro. We speelden samen met schelpen in de fjorden. We gooiden ze elkaar toe en vingen ze. Hij lachte, stond rechtop op zijn dunne benen... hé, hier vang dan, sukkel! (gooit zittend een mossel in een boog op de bank, staat op) Waarom vang je niet? Kun je het weer eens niet? Nooit lukt je iets. Zij zijn gek bij de ENAP dat ze je nog betalen. (gooit zo hard mogelijk) Daar, stomme klootzak. Ha. Je bent niet eens in staat ze af te weren. (gooit opnieuw, en nog eens) Ha, ha, ha. (gooit) Op je oog. Een hele schram boven je wenkbrauw. En nou glijdt de gekraakte mossel over je wang. Je bent nog te sloom om het weg te vegen. Om je zakdoek te pakken. Was je moeder er maar, kon ze er een sausje bij maken... En ik geloofde die ouwe Juan omdat hij trouwhartig op me af kwam hinken met zijn horrelpoot. Het hele café zat mee te knikken. Ze kwamen met de grootste kolder aan boord en ik geloofde het. Ik rende naar huis om te zien wat dat betekende. Alleen maar om die stomme klootzak te zien liggen. En dat wrak zou over de kade hebben gelopen in zijn laarzen. Al een jaar liggen je laarzen in de kist te beschimmelen. - Drink je koffie op.... Juan knipperde met zijn ene oog. Hij wist het. Van te voren. Dat het zou werken. Een wonder werkt altijd. Tenslotte kennen ze je op Vuurland. Al tien jaar... tien jaar... Als je werkelijk weer aan je werk ging, had heel Magallanes op zijn kop gestaan. De hele stad, iedereen, alle eilanden, alle stadjes en dorpen van Porvenir tot Ushuaia. Ze hadden de westerstorm getrotseerd om het nieuws naar de verste fjorden te brengen... Ze hadden het op Kaap Hoorn geschilderd in letters van vijftig meter: de grootste zak ooit op Vuurland aangespoeld, werkt weer. Jij in je laarzen... Terwijl ze je tien jaar lang steeds trager zagen worden... Toen Pluto er nog was, ging je die tenminste uitlaten. Nou, dat is ook al weer jaren terug dat je troost zocht bij een hond. Het is je allerlaatste initiatief geweest, het kopen van Pluto. Veel liefde heb je anders van het beest niet ondervonden. Jij was zijn baas, maar eeuwig kroop hij bij mij. En likte me. Maar jou beet hij. Dan sprong hij terug, met de tong uit zijn bek, naar vrouwtje. Wat jij niet geprobeerd hebt om hem weer aan je kant te krijgen. Zijn instinct waarschuwde hem. Hij heeft het gevoeld dat jij te slap was om op te vertrouwen. Zoals jij met hem liep. (staat op en imiteert hem) Aan de kant Pluto... dicht bij baasje blijven... kom bij baasje beestje... Pas op Pluto... Waf, zeg dan waf Pluto, waf, waf, je bent toch zo blij dat je met baasje uit mag, waf... Lik baasjes handje eens... Zelfs op die hond kon je niet letten. Je hebt hem laten overrijden in de maanden dat ik met Pedro door de fjorden zwierf. Je dacht zelfs dat ik het erg zou vinden, is het niet? Dat we lekker samen gingen zitten kniezen. Of Pluto me wat interesseerde. Het was jouw hond. Het liet me koud dat hij op mij gesteld was. Toonde alleen maar hoe belachelijk jij was... ttt (tong tegen palatum), kom dan bij baasje... braaf bij baasje blijven hoor... Een ding is waar, je bent niet om de hond ingestort. Nee, nee, nee, om Pedro. De nacht dat Pedro hier stierf, stond jij ook niet meer op. Daar lig je. Als een aanfluiting. Je ligt maar en je ligt. Je kleedt je aan en gaat liggen. Het verbaast me dat je je gulp nog kunt dichtkno- | |
[pagina 229]
| |
pen. Hoe je hem open moest maken heb je in ieder geval nooit geweten. En jou zou Juan aan de kade gezien hebben... hij zwaaide naar me met zijn ene arm... Jij had zulke grote passen in je laarzen genomen... Jij... Nee, dan Pedro. God, wat een man. Jij hebt hem nooit goed bekeken hè. Nooit zoals ik, in ieder geval. (lacht) Toen hij me voor het eerst meenam. Zoals hij in zijn kano stond... wat? -: ... ANITA:
(buigt zich naar de bank) Zo. Zooo. -: ... ANITA:
Go, wat leuk Harry. -: ... ANITA:
Dunne benen? Dun? Luciferhoutjes waren het, dat zal ik je zeggen. Dat weet ik beter dan jij. Jij zag hem in zijn broek... Drink je koffie op. -: ... ANITA:
Praat eens wat duidelijker. -: ... ANITA:
Ik versta je niet. -: ... ANITA:
Nee, Schreeuw maar. Ik hoor niet eens wat je zegt. Je praat en het gaat langs me heen. Het verdwijnt. Want ik vind het de moeite niet waard. Je ligt er en ik zie je niet. Je bent er doodeenvoudig niet. Drink liever je koffie op... Nee, dan Pedro. Die liet zich niet wegdenken. Al vanaf het eerste ogenblik dat ik hem zag. Op de markt was het. In de mist. Toch zag iedereen hem. Het stond vol mensen. Het was uniek geloof ik dat hij zich in Magallanes vertoonde. Ik er naar toe. Wat er in Magallanes aan kerels rondliep had ik intussen wel afgewerkt. Maar hij... Ja, hij had dunne benen. Hij was klein... Maar je had hem in zijn kano moeten zien. (gaat meer naar voren) De zware spieren op zijn schouders. Het opzwellen van zijn borst als hij inademde. En zijn armen om me heen... Zijn gezicht... wist jij dat Indianen op Chinezen lijken? Nou, hij wel. Maar krachtiger, breder van boven. Op de markt heb ik alle vis van hem gekocht. Ik heb hem meegenomen. En ik ben met hem meegegaan, naar de fjorden... draai je niet om, luister, luister, je zal het duizend en duizend keer horen... langs de fjorden en kanalen heb ik met hem gehokt in hutten en achter windschermen... Ik was gek, ja, en het was verrukkelijk gek te zijn, omdat hij me gek maakte... Nooit heb ik het koud gehad in die twee maanden. Ondanks de westerstorm, de eeuwige regen en de van water druipende bossen. Hij gaf me de tijd niet koud te worden. Altijd bewoog hij. Hij was olieglad. Hij stonk naar vis. (kreunt) Naar vis. Ik was bij hem. Hij heeft me overal omarmd. Op de rotsen. Op het strand. In zijn kano. Hij danste, rond een berg mosselen, als hij een bepaald soort kwallen vond, of een aangespoelde zeeleeuw of een rob die hij doodknuppelde. Ik moest overal mee. Rusteloos was hij. Ik heb moeten springen, dansen, lopen. Ik heb het nooit koud gehad. In de regen, de mist, de westerstorm. Als er ooit iemand uniek is geweest is het mijn Pedro... de laatste Alacaluf... Pedro... mij nam hij het niet kwalijk, nooit, dat zweer ik je, mij nam hij het niet kwalijk dat ik zijn Indiaanse naam niet eens nazeggen kon. Hij grijnsde erom. Hij gaf zich helemaal aan zijn lachen over. In alles was hij totaal. Pedro... omdat ik zijn Indiaanse naam niet uit kan spreken, vergeet ik die ook... Over zijn stam heeft hij verteld. Als we aten, als we mosselen leegzogen. (pakt een mossel en zuigt die leeg, lacht)... de Alacalufen hebben eeuwen langs de kust gezworven, op dezelfde manier als Pedro en ik... tot de stam kleren kreeg van de missie. Tot ze bekeerd werden en stierven als ratten aan belachelijke ziektes. Verkoudheid. Waterpokken. Griep. En mazelen... Toen hij geboren werd waren er nog honderd Alacalufen... Pedro heeft ze allemaal overleefd... Hij praat met me in zijn boot... Hij lacht als ik bang ben voor de golven... Hij ratelt maar door... Hij aanbidt me... De Alacalufen stamden uit een oergodin, samen met de rotsen, de stormen en de golven... als hij naar me opkijkt word ik groter, hij aanbidt me... als hij naar me kijkt zwel ik op en stijg boven hem uit... als hij me aanstaart dij ik uit, groei over de zee, bedek de bergen. Als hij verdrinkt, zou hij denken dat hij in mij verdronk. In mij. Jaaa zo is het gebeurd. Alles had hij overleefd. Het hele volk was er aan gegaan. Hij was er doorgekomen: de verkoudheid, de waterpokken, de griep en de mazelen... en aan mij is hij bezweken... Hier, in ditzelfde huis, toen we na twee maanden terugkwamen. Toen ik jou naar de keuken schopte om eten voor ons te maken... ja dezelfde | |
[pagina 230]
| |
nacht nog... hij is... aan mij, ja aan mij... de laatste Alacaluf gestorven in de armen van zijn godin.
(Zij staat een moment doodstil in dezelfde houding. Dan gaat ze snel af en komt onmiddellijk daarna weer op. Ze duwt eenzelfde stoel als er al op toneel staat voor zich uit. Daarop zit een pop die in alle opzichten de kopie is van Anita: zelfde gezicht, kapsel, kleren. De handen liggen in de schoot. Als de pop spreekt wordt Anita's stem duidelijk mechanisch voortgebracht.)
ANITA:
Een godin, Harry. Een godin. POP:
Een godin, Harry. Een godin. ANITA:
En ik zou janken om een hond. Jouw hond heeft me nooit geïnteresseerd. Geen flikker. Al zocht hij mij ook altijd op en kon hij jou niet luchten. Pluto was jouw hond. Als jij zo stom bent om hem dood te laten rijden. POP: Pluto was jouw hond. Als jij zo stom bent om hem dood te laten rijden. ANITA:
Die hond kon me geen ene moer schelen. POP + ANITA:
Die hond kon me geen ene moer schelen. ANITA:
Alleen Pedro. Die is aan mij bezweken. POP:
Pedro, die is aan mij bezweken. ANITA:
Nee! Aan mij! POP:
Aan jou. ANITA:
(naar de bank) Lig niet zo slap jij. En drink je koffie eens op... Je kijkt stom Harry... er is niets menselijks meer in je kijken, zo stom. En jou zou Juan aan de haven gezien hebben... POP:
In zijn laarzen nog wel. ANITA:
Je bent een nul, Harry. Een nul. POP:
Goed zo. Goed zo. ANITA:
Een nul. Een idioot. Een stompzinnige klootzak. POP:
Laat het hem voelen. ANITA:
Je bent nooit anders geweest. Je had er net zo goed niet kunnen zijn. POP:
Zo is het. Zo is het. ANITA:
Ik heb je uitgescholden. Ik heb je belachelijk gemaakt. En nooit heb je gewaagd iets terug te doen. Ik heb getrapt. Ik heb je met mosselen gegooid en met stront en je steekt geen poot uit. Nog niet om het af te vegen. Nooit. Je enige verzet is dat je je koffie koud laat worden. (Pakt kopje. Anita en pop lachen. Anita zet kopje weer neer.) ANITA:
En Juan zou jou gezien hebben. Jij met je kouwe koffie... Ik zal je wel hete koffie voeren. (ze grijpt de koffiepot op tafel) Au! (Laat hem los. Blaast op haar hand. Pakt hem toch weer.) Gloeiend... de damp slaat er af... Je koffie Harry! (keert de pot boven het kussen om, lacht) Nou kom je wel overeind. (Lachen dat afbreekt. Ze gaat naar voren, ineens minder zelfverzekerd.) Ja, nou kom je overeind... Kijk me niet zo aan Harry... Kijk niet zo... Jij kunt niet zo kijken... POP:
Doe wat. Sla met de koffiepot. ANITA:
Ga weer liggen. Ga liggen, zeg ik. (draait zich van hem af, ziet de laarzen) Harry! (springt naar de laarzen toe, tilt er een op) Harry! Ze zijn nat! Er zit modder aan de hakken! POP:
Zo'n stomme klootzak. En die zou Juan aan de kade gezien hebben. ANITA:
Waarom sta je op? Waarom? Waarom? Ga weer liggen. Ga toch alsjeblieft liggen. Ik smeek het je. POP:
Hij durft niks. ANITA:
Nee, nee Harry, blijf daar... kijk niet zo... je kijkt onmenselijk... (laat de laars vallen) POP:
Nooit durft hij wat. De nul. De idioot. (lacht) ANITA:
Hou op. (wijkt voor de tafel langs, achteruit.) Dacht je... dacht je... echt... Harry... dacht je dat ik van die hond hield... dat ik op Pluto... Je hebt hem laten overrijden... je hebt hem voor een auto geduwd... (wringt zich langs de pop tot achter de tafel) Blijf daar, daar, niet verder komen... blijf aan de andere kant... je hebt de hond expres omdat je dacht... niet ja knikken, zoiets kun je niet toegeven... jij maakte het eten voor Pedro klaar... niet verder... jij hebt aan de motor van Kees geknoeid... daarom ontplofte die... jij hebt de man op het schip overboord geslagen... jij hebt ze allemaal... ook Pedro... Pedro, waarom kon ik je naam nooit uitspreken... allemaal... vermoord... je hebt ze vermoord... niet ja zeggen!... mij krijg je niet... de tafel staat tussen ons in... (Zij holt om de tafel tot op dezelfde plaats. Behalve een spot die op Anita wordt gericht is het toneel nu donker.) Harry, nu moet je blijven staan... ik bedoelde | |
[pagina 231]
| |
het niet zo... ik meende het niet met de koffie... ik schoot uit... Harry... in godsnaam... ik zweer je... ik schoot uit... nee... blijf van me af... laat me los... Harry, laat los... (worstelt; wankelt achteruit naar de bank) NEE HARRY! (valt achterover op de bank; probeert de handen rond haar keel weg te stoten) HARRY, HARRY, DAT MAG JE NIET DOEN... (Licht uit. De stoel rechts valt om. Een schijnwerper flitst aan. De stralenbundel belicht de boven de omgevallen stoel hangende pop.) |
|