De Gids. Jaargang 131
(1968)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| |
Monika Warneńska
| |
[pagina 80]
| |
tegenwoordigers van de oudere generatie, de gelovigen en atheïsten, boeddhisten en katholieken, en van de intelligentsia die haar opvoeding aan Westelijke universiteiten had genoten. In officiële en niet-officiële toespraken en gesprekken herhalen zij steeds weer de onveranderlijk nuchtere, doordringende en scherpe veroordeling van de misdadige Amerikaanse aanvallen.
Het Vietnamese volk maakt in de huidige oorlog gebruik van de ervaring opgedaan in de voorgaande oorlog tegen de Fransen. Actieve en passieve verdediging - dit zijn de twee grote taken waaraan het gehele volk deelneemt. Zeer belangrijk onder de Vietnamese condities is het probleem van de passieve verdediging (passief trouwens alleen in naam, want zij vereist een kolossale energie, vindingrijkheid, actieve arbeid en organisatievermogen). Haar basisprincipe bestaat hieruit, dat zij een maximale decentralisatie van de bevolking en de bedrijven tot stand brengt. Men kan deze decentralisatie beschouwen als een reorganisatie van het gehele leven in de omstandigheid van een langdurige oorlog. Zij heeft het mogelijk gemaakt om het verlies aan mensenlevens te beperken. In de steden bleven slechts diegenen achter die het noodzakelijke werk moeten doen en deelnemen aan de verdediging. Alle overigen zijn verhuisd naar de achterhoede: naar de dorpjes, naar de wildernis en de berggebieden. Hierdoor heeft men ook een aanzienlijk deel van de produktiemiddelen kunnen redden uit die steden welke het meest hebben moeten lijden onder de vijandelijke aanvallen. Tot schande van de Amerikanen liggen daar nu de ruïnes van woonwijken, fabrieksgebouwen en industrieën, scholen en ziekenhuizen, katholieke kerken en boeddhistische pagodes in steden zoals Than-Hoa, Hat-thin, Vinh, Ho-Sa die liggen in de zogenaamde vierde zone. Deze lijst kan aangevuld worden met andere steden die moesten lijden onder de bombardementen, bij voorbeeld Fu-Lu, Nam-Dhin, Vie-Chi, Shon-La... Een netwerk van ondergrondse verbindingsgangen, een niet te tellen hoeveelheid schuilplaatsen, schuilkelders en loopgraven vormt het tweede belangrijke element van de passieve verdediging. In Noord-Vietnam kan men vele kilometers lopen zonder dat het nodig is de loopgraven te verlaten. Er zijn gebieden waar bijna het gehele leven onder de grond is geconcentreerd - in schuilplaatsen en grotten. Ik bracht daar vele dagen en nachten te midden van de Vietnamezen door, at met hen, sliep er en werkte. Overal waar mensen wonen zijn zulke schuilplaatsen gebouwd. Een van de meest verspreide leuzen luidt: ‘Voor elk huis een eigen schuilplaats!’ In de dorpshutten zijn de schuilplaatsen direct onder de vloer gegraven. In het geval van een onverhoedse aanval maken zij het de inwoners mogelijk snel beschutting te zoeken, en vandaar langs verbindingsgangen een toevlucht te zoeken in grotere versterkte schuilplaatsen. In de steden zijn er gewapende betonnen schuilkelders. In steden zoals Hanoi en Haiphong zijn de straten en pleintjes voorzien van één- of tweemansgaten. Zij bestaan uit verticaal in de aarde gestoken betonnen buizen bedekt met betonnen deksels. Zulke schuilplaatsen vindt men ook in de dorpen en langs de wegen, maar daar zijn zij in plaats van met beton met rieten matten gedekt. In de berggebieden zijn er grotten die als schuilkelders fungeren. Ik zag een ziekenhuis waar chirurgische instrumenten, afkomstig uit alle hulpverlenende landen, zich bevinden tussen de stalagtieten en stalagmieten. Onder de grond zijn er kinderafdelingen, bewaarscholen, operatiekamers, drukkerijen, magazijnen en vergaderlokalen. Ook bestaan er wijkplaatsen voor vee en landbouwmachines. De schuilplaatsen worden voortdurend dieper gegraven en verbreed. Onophoudelijk wordt ook het net van communicatiegangen uitgebreid. Maar de leuze ‘Voor elk huis een eigen schuilplaats!’ zou nooit zo effectief zijn zonder de discipline en werkzaamheid van de bevolking. Op het signaal van alarm, bij het horen van het gedreun van de vliegtuigen, nemen sommigen snel de plaatsen in achter het afweergeschut en anderen gaan onmiddellijk de schuilplaatsen in. Straten en wegen, velden en voetpaden worden onmiddellijk verlaten. De Amerikanen wisselen voortdurend van tactiek bij hun aanvallen en proberen hiermee paniek te zaaien. Er worden op Noord-Vietnam brandraketten en bommen van allerlei soort | |
[pagina 81]
| |
neergeworpen: scherf- en splinterbommen, napalm- en fosforbommen. Sinds de lente van 1967 beschiet de scheepsartillerie van de Zevende Amerikaanse vloot systematisch de kuststeden, dorpen en gehuchten van Noord-Vietnam. In de rivieren worden onderwatermijnen gelegd. In sommige gebieden van Noord-Vietnam vergiftigen de aanvallers met vliegtuigen de oogsten en de bossen met chemische middelen. Toen ik in de lente van 1967 twee maal door het gebied van de vierde zone ben gereisd, heb ik het zogenaamde complexe systeem van luchtaanvallen waarvan de Amerikanen zich bedienen, kunnen aanschouwen. Eerst nemen zij luchtfoto's van de objecten. Dan, 's nachts, wanneer het verkeer op de wegen drukker wordt, werpen zij lichtfakkels af en bestoken zij het object met bommen. Een andere tactiek, die vaak wordt toegepast in de zuidelijkste delen van deze zone, zag ik in de provincie Vinh-Lin. Het beoogde doel wordt eerst door een ring van bommen omgeven. Aan de rand van deze ‘ring van de dood’ worden zware en middelzware luchtmijnen afgeworpen, en in het midden splinterbommen en brandraketten. Er moet de nadruk op gelegd worden, dat de Amerikaanse aanvallen gericht zijn op alles wat leeft en wat door mensenhanden is gebouwd. Vele malen heb ik gezien hoe de ‘luchtpiraten’ met hun boordwapens vissers beschoten en mensen die in zee zwommen, kinderen die uit school kwamen, individuele auto's en zelfs fietsers.
Hoe nu gebeurt de actieve verdediging in Noord-Vietnam? Haar fundamentele kracht bestaat uit jachtvliegtuigen, land- en kustartillerie en raketten. Tot op de allergrootste hoogten waar de Amerikaanse vliegtuigen zich bevinden, reiken de salvo's van de raketten. Ook moeten zij steeds meer rekening houden met de luchtmacht van Noord-Vietnam, waarvan het kader nog betrekkelijk jong is, maar dat vaak de overwinning behaalt in luchtgevechten. Wanneer zij lager gaan vliegen geraken de vijandelijke vliegtuigen in een zone van spervuur, dat de luchtartillerie over het gehele land onderhoudt, allereerst bij bijzonder belangrijke objecten. De Amerikanen proberen dan ook onverhoeds op te treden. In duikvlucht gooien zij hun lading op van te voren gefotografeerde doelen. Maar bij het duiken komen deze supersonische straalvliegtuigen toch vaak onder het vuur van de luchtafweerbatterijen. De salvo's uit gewone en automatische geweren, op het eerste gezicht primitief in vergelijking met ‘de super-techniek’ van de Verenigde Staten, hebben ook een opvallend effect: een doodgewone kogel blijkt vaak noodlottig voor een met kolossale snelheid vliegende straalbommenwerper. Naast het gewone leger zijn er in Noord-Vietnam speciale zelfverdedigingscommando's opgericht ter verdediging van afzonderlijke provincies. Alles is voorbereid voor het geval van een invasie: elk dorp, elke schuilplaats wordt in een fort veranderd, elk mens zal gewapend verzet aan de aanvallers bieden. Hoewel de Amerikanen dag in dag uit Noord-Vietnam aanvallen trachten zij daarbij ook nog een psychologische oorlog te voeren. Vanuit de vliegtuigen werpen zij afwisselend bommen en duizenden kilo's met propagandablaadjes en grote hoeveelheden valse bankbiljetten. Met grote nieuwsgierigheid heb ik deze modellen van ‘psychologische wapenen’ bekeken, en vaak werd ik overtuigd dat zij in de praktijk niet het minste effect opleverden. Alle pogingen om tussen gelovigen en niet-gelovigen, tussen mensen van diverse geloofsovertuigingen en allereerst tussen katholieken en boeddhisten een wig te drijven, draaiden uit op een mislukking. Immers: de Amerikaanse bommen veranderen zowel de katholieke kerken als de boeddhistische tempels in puinhopen. Amerikaanse vliegtuigen vallen ook onophoudelijk de rijstvelden aan. Onder de bommen, onder het vuur van raketten planten en oogsten de boeren de rijst. Ik heb gezien hoe zij in de vierde zone met het geweer op de rug 's nachts de rijst binnenhaalden. Maar behalve vijandelijke bommen bedreigen ook nog twee andere rampen de rijstvelden: droogte en overstromingen. De Amerikanen stellen alles in het werk om de bevloeiingssystemen te verwoesten met de dijkjes en dammen, zij trachten overstromingen te veroorzaken of omgekeerd de akkers van water te beroven. De vernietiging van de irrigatiesystemen neemt een belangrijke plaats in | |
[pagina 82]
| |
onder de plannen van het Pentagon. De Vietnamezen evenwel verdedigen met succes hun dammen en kanalen. Zij worden bewaakt door de ‘batterijen van zelfverdediging’. Overal zagen we verder stapels zandzakken, waarmee men snel de door bommen geslagen gaten kon dichten. Bovendien verbreden de Vietnamezen het net van bevloeiingswerken. Op de weg naar Dien Bien Phoe zag ik, hoe men zonder op de bomaanvallen te letten een nieuw kanaal groef voor de watervoorziening van de rijstvelden in de pas ontgonnen berggebieden. In alle dorpen wordt een strijd geleverd ter vergroting van de oogst. Dit gaat onder de leuze: ‘Vijf ton rijst per hectare verzamelen!’ Dit doel is in een deel der provincies al bereikt. De oorlog heeft het proces van de collectivisatie van de landbouw versneld en geperfectioneerd. Dit werd vergemakkelijkt door het traditionele systeem van burenhulp. Daarbij kwamen de boeren tot de overtuiging dat het gemakkelijker was te werken op gezamenlijke velden dan op individuele, verspreid liggende stukjes grond, en dat het dan gemakkelijker was een zekere mechanisatie door te voeren. Ik zag ook vaak op plakkaten een oproep om drie oogsten per jaar te bereiken, een oproep die even wijd verbreid was als de aansporing voor het produceren van 5 ton rijst per hectare. Zowel het één als het ander is haalbaar, hoewel niet gemakkelijk. Als voorbeeld moge de provincie Thai-Binh dienen. In 1966 behaalde de meerderheid der coöperaties een oogst van 5 ton, zelfs van 7 ton per hectare. ‘De vijand moge dan alle industriële gebouwen vernietigen, hij is niet in staat onze landbouw te verwoesten’, zo zei men mij. ‘En indien wij door de Amerikaanse agressoren van onze rijstvelden worden beroofd dan gaan we maniok en “sweet-potatoes” telen. De cultuur hiervan is minder arbeidsintensief. En als dat ook onmogelijk wordt zullen we groenten gaan telen. De honger zal ons niet uit het veld slaan.’
De levering in de steden van rijst en andere basisprodukten is gerantsoeneerd. Het meeste rijst ontvangen zij die tegen de vijand strijden en met zeer zwaar werk bezig zijn, en verder de kinderen. In de dorpen wordt ook zeer spaarzaam met de rijst omgegaan. Elk dorp probeert een eigen voorraad levensmiddelen aan te leggen. Elk collectief - of dit nu een fabriek, werkplaats, school, redactie of ziekenhuis is - is verplicht groenten te telen, er pluimvee en varkens op na te houden. Dit systeem is ontleend aan de ervaring uit de eerste bevrijdingsoorlog en uit de bevrijde gebieden van het Zuiden. In elke boerenhut zag ik een grote aarden schotel met zogenaamde ‘anti-Amerikaanse’ rijst. De naam schijnt nogal vreemd. In feite gaat het om een zeer waardevol initiatief. Elke boerenfamilie probeert bij het bereiden van het voedsel steeds wat rijst te sparen. Zo ontstaan er reserves voor ‘de zwarte dag’, voor het geval van een misoogst of wanneer een nieuwe luchtaanval de dammen kapot slaat en het water de rijstvelden vernietigt. Nog meer waakzaamheid veroorzaakten de versregels van president Ho Tsji Minh, die hij schreef tijdens de periode van de eerste oorlog:
Het rijstveld wordt tot slagveld,
houweel en ploeg worden wapen,
de boeren worden soldaten.
Laten zo de rijstveldsoldaten
wedijveren met de frontsoldaten!
In de kustprovincies van Noord-Vietnam is naast de landbouw de visserij een belangrijke bron van bestaan. Ik vroeg de vissers in de provincies Ninh-Binh, Than-Hoa, Nge-An en Kuang-Binh, of zij hun bedrijf nog konden voortzetten? Ja, was het onveranderlijke antwoord. Zij gaan voortdurend naar zee maar varen niet meer zo ver als vroeger, wegens de nabijheid van de zevende vloot van de U.S.A. Ik zag hun bootjes van wal steken en beladen met vis en krabben terugkeren. De vissers varen uit in verschillende brigades. In elke brigade, bestaande uit een aantal sampans, is er een groep voor de zelfverdediging. Bij het verschijnen van vijandelijke vliegtuigen worden deze beschoten met geweren en mitrailleurs van deze groep. De overige bemanningen verschuilen zich in zogenaamde onderwaterschuilplaatsen. Achter deze naam verbergt zich weer een van die onwaarschijnlijke maar werkelijke feiten uit de Vietnamese oorlog. Elke boot is uitgerust met lange kabels waaraan stenen zijn bevestigd. Tijdens een luchtaanval duiken allen langs de kabel in het | |
[pagina 83]
| |
water. Telkens komen zij naar de oppervlakte om te ademen en om zich te oriënteren over de toestand. Zij kunnen zo nodig onmiddellijk weer wegduiken. In dit kleine landje fungeren ook nog industrieën, omdat vele fabrieken en werkplaatsen werden geëvacueerd en gedecentraliseerd, en er voor andere een zeer sterke luchtverdediging werd aangelegd. Men liet mij zien hoe de bedrijven werken die uit de steden waren geëvacueerd en de nieuwe fabriekjes die in de provincie verrezen. Elke provincie moet voor zover zij dit kan zelf haar voedselproduktie regelen en ook de voorziening met de belangrijkste gebruiksgoederen. Daarom worden er kleine fabriekjes opgericht die sigaretten, lucifers, thee, zeep, keukengerei en werktuigen vervaardigen, waar men kleren en muskietengaas naait, rijwielen en landbouwwerktuigen herstelt. Maar dan zijn er nog nodig: wapens en munitie, medicijnen en andere voorwerpen zonder welke werk, arbeid en leven onmogelijk zijn, en die men zoveel mogelijk over het hele land moet trachten te verspreiden. Dit wordt bereikt door een netwerk van wegen. Vrachtwagens bewegen zich voort over door bommen stukgeslagen routes. Daar waar geen vrachtauto's meer verder kunnen, lossen fietsers ze af. Soms worden lasten tot 300 kg vervoerd op fietsen die voorzien zijn van speciale versterkingen. Ik heb verder vele moeilijk begaanbare wegen gezien die verwoest waren maar hersteld. Het herstel van verwoeste wegdelen, die vaak kort erna opnieuw worden getroffen, is opgedragen aan jeugdige stootbrigades, die op initiatief van de jeugdorganisaties zijn samengesteld. Jongens en meisjes bouwen nieuwe en herstellen beschadigde bruggen en wegen, zij werken langs de spoorweglijnen, vervoeren ladingen en brengen de ‘drie leuzen’ ten uitvoer: ‘bereidheid tot werk’, ‘bereidheid tot verdediging’ en ‘bereidheid tot het uitvoeren van elke taak, die het vaderland aan ons stelt’. Overal verschijnen hulpbruggen, die vaak slechts in de nachtelijke uren over de rivieren worden geslagen, en vervolgens weer worden weggenomen bij het aanbreken van de dag, terwijl ze handig worden gecamoufleerd en vanuit de lucht onzichtbaar zijn. In Vietnam - dat rijk is aan rivieren - werden er altijd veel pontveren gebruikt. In de oorlog is hun aantal nog toegenomen. Een pont vervangt vaak een gebombardeerde brug. Evenzo fungeren er nog spoorwegen, ondanks de herhaalde bombardementen.
Voor de verdediging van het land en de produktie dragen voor een belangrijk deel ook de vrouwen hun last. Gisteren nog stille en schuchtere wezens, wier taak door traditie en overlevering nauwkeurig was vastgelegd en bestond uit het werk in het gezin en op het erf, wedijveren zij nu met de mannen op allerlei gebied: in de industrie, bij het transport, op de velden, om nog maar niet te spreken van de scholen en het verzorgen van de gewonden. Onder hen vonden ook ‘drie leuzen’ grote weerklank, namelijk: ‘oproep tot het vervangen van de mannen in de produktie; het op zich nemen van de verantwoordelijkheid voor de kinderen wanneer de mannen en de zoons afwezig zijn; en, indien dit noodzakelijk is, te strijden met het geweer in de hand’. Vrouwen van alle leeftijden werden ‘heldinnen van de arbeid en de verdediging’. Iedereen in het land kent bij voorbeeld moeder Suot, een vrouw op leeftijd die een pontveer bediende in de provincie Nguyen Thi Khiju, met gevaar voor haar leven. Vietnam omringt de allerjongste van zijn burgers met zorg en aandacht. Zo bestaan er allerlei typen scholen, kinderverzorgingscentra enzovoort. Men vindt ze in tenten, in bamboehutten en in grotten. Vlakbij is er dan een loopgraaf, waar de kinderen in geval van onmiddellijk gevaar dekking kunnen zoeken en naar een versterkte schuilplaats kunnen komen. De scholieren onderscheiden de typen van vliegtuigen naar het geluid van de motoren, zoals onze kinderen auto's herkennen aan de diverse kentekenen. Ieder kind draagt een tas met verband en jodium bij zich. De ouderejaars-scholieren hebben bamboestokken in gereedheid om als spalk te kunnen fungeren. Dikwijls hebben de kinderen dikke rieten platen op de rug en soortgelijke mutsen om hen tegen bomscherven te beschermen. Ieder kind kent de grondregels van veiligheid uit het hoofd: zich steeds zoveel mogelijk verspreid te verplaatsen, steeds aandachtig het luchtruim af te zoeken, op tijd naar de schuilplaatsen te gaan. Om opeenhopingen van | |
[pagina 84]
| |
kinderen te voorkomen zijn de grote scholen die naar de provincie werden geëvacueerd gesplitst in een aantal kleinere. De klassen krijgen onderwijs op grote afstand van elkaar. Alle leslokalen zijn omgeven door een aarden wal, welke hen moet beschermen tegen bomsplinters. Talloze schoolgebouwen zijn echter al verwoest. In elke provincie probeerde ik onmiddellijk de scholen te bezoeken. En overal constateerde ik talloze bewijzen van de zorg voor de kinderen, hun gezondheid, hun opvoeding en hun veiligheid. In de provincie Vinh-Lin bezocht ik bewaarscholen waar de kleintjes sliepen in rieten mandjes die waren opgehangen aan tafels op wieltjes. De tafels stonden in een onderaardse gang en in de zeldzame minuten dat het in de lucht rustig was, werden ze dichter naar de uitgang van de schuilplaats gereden, opdat de kinderen frisse lucht konden inademen. Het is niet te geloven maar toch een feit: gedurende de oorlog nam het aantal leerscholen en studenten toe. Ik zag in oerwouden faculteiten van de universiteit en een pedagogisch instituut. Het werk in de ziekenhuizen, vaak ondergronds, of in berggrotten, toont aan dat de medische dienst enorme moeilijkheden te boven komt. Ik bezocht ziekenhuizen en medische posten die werkten onder de moeilijkst denkbare omstandigheden. Ik zag het werk van de medische brigades, die zich spoedden naar de gebombardeerde gebieden om daar zoveel mogelijk hulp te verlenen aan de slachtoffers. Ik zag de ruïnes van het ziekenhuis dat in vredestijd door Polen was gebouwd in de stad Vinh, de bouwvallen van het lepra-ziekenhuis in Kwinh-Lap en had een gesprek met een van de lepralijders die gered kon worden. Dit was één van de verschrikkelijkste herinneringen die ik uit Vietnam heb meegenomen. Het Latijnse spreekwoord ‘Wanneer de wapenen galmen, zwijgen de muzen’, geldt echter niet voor Vietnam. De mensen herhalen hier graag de woorden van de moderne Vietnamese dichter To Hyu: ‘Laat het lied het geluid van de bommen overstemmen!’ Zelfs in de meest bedreigde gebieden komen toneelspelers. In elk dorpje wordt minstens één film per maand vertoond. Uiteraard gebeurt dit alles onder frontcondities, maar het repertoire van de reizende theatergroepen is nauw verbonden met de werkelijkheid en aangepast aan het ogenblik. Er worden boeken en brochures uitgegeven, bulletins, kranten en tijdschriften. Elke provincie geeft twee maal per week een krant uit. Colporteurs verspreiden op de fiets nieuwe boeken, waaronder ook werken van Europese schrijvers. Ik heb een aantal romans en leerboeken die door bombardementen van bibliotheken verschroeid waren met mij naar Europa meegenomen... Ik heb talloze voorbeelden van moed, zelfverloochening en vaderlandsliefde kunnen aanschouwen. Vele malen werd ik ervan overtuigd dat het leven sterker is dan de dood, die dagelijks op de vleugels van de Amerikaanse vliegtuigen Noord-Vietnam teistert.
(Vertaald uit het Russisch door Mr. J. de Reus) |
|