De Gids. Jaargang 131
(1968)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 85]
| |
Thierry de Beaucé
| |
[pagina 86]
| |
me eens in Pnom-Penh uitgelegd in welk een gevaarlijke situatie de Amerikaanse hulpverlening zijn land had gebracht. De tegenwaarde van de gegeven financiële steun werd ondergebracht in een fonds, dat door de staat werd beheerd met Amerikaanse medezeggenschap. Dit hield in dat geld van dit fonds in omloop werd gebracht ten bate van het versterken van het handelsverkeer met de Verenigde Staten, door middel van particuliere Cambodjaanse kooplieden. Aldus werd met Amerikaans kapitaal een overbodige bourgeoisie geschapen, die profiteerde van invoervergunningen. Zij matigde zich aan een grote politieke rol te spelen, omdat zij rijk was en goede betrekkingen onderhield met de Verenigde Staten. De Amerikanen legden Cambodja de verplichting op gebruik te maken van particuliere handelskanalen, met Amerikaanse schepen produkten in te voeren en die verder te laten distribueren door Cambodjaanse kooplieden. En dit beperkte de mogelijkheden van een onafhankelijke, goed afgewogen buitenlandse politiek. Sihanoek constateerde met een zekere ironie: ‘De beëindiging van de Amerikaanse hulpverlening heeft vooral geleid tot het faillissement van de garagehouders van Pnom-Penh.’ Als men in de steden een bloeiende kapitalistische economie had ingevoerd, terwijl het platteland met negentig procent der bevolking daarbuiten zou staan, zou dit eenvoudig een vorm van klassestrijd hebben opgewekt.
Nu vormt Cambodja gelukkig een agrarische samenleving zonder diepgaande problemen, en de stabiliteit ervan biedt misschien de beste waarborg voor vooruitgang. Het heeft de geringste bevolkingsdichtheid van Zuid-Oost-Azië. De vruchtbare velden van de benedenloop van de Mekong hebben er de helft van de oppervlakte van Frankrijk en het land telt slechts 6 300 000 inwoners. Er zijn geen voedselproblemen en geen agrarische moeilijkheden. Hoewel de niet overvloedige bevolking toeneemt met 2,2 procent per jaar, is er grond genoeg beschikbaar die nog ontgonnen kan worden. De eigendomsverhoudingen zou men traditionalistisch-socialistisch kunnen noemen, zodat het niet nodig is ze volkomen aan herziening te onderwerpen. In oude tijden was de koning de bewaarder van braakliggende velden, en hij wees ze toe aan hen die ze konden bewerken. Op hun uitgebreide akkers zorgden de boeddhistische kloosters er voor dat invaliden en ongelukkigen een bestaan vonden. De Fransen hadden helaas als ‘protectoren’ veel grond in concessie gegeven aan buitenlandse ondernemingen en het land dat verdeeld kon worden beperkt. In 1910 verweet vorst Norodom Jukanthor aan het Franse bewind, dat het de privé-eigendom had begunstigd. ‘U hebt armoe geschapen. U hebt Cambodjanen gedwongen te betalen voor grond die hun vroeger - volgens de koninklijke wetten - gratis ter beschikking werd gesteld om bewerkt te worden.’ Ook nu nog, ondanks de Franse maatregelen, kunnen boeren uit dicht bevolkte provincies in de grensgebieden (door het leger beheerd) hun vijf hectaren krijgen, bescheiden middelen om die te bewerken, en de toezegging van een voorlopige subsidie gedurende de beginperiode. Overigens is het socialistische karakter van het land bepaald door de watervoorziening. De grote irrigatiewerken konden slechts worden gebouwd en onderhouden door de dorpsgemeenschap, onder toezicht van een centraliserende monarchie. De opbouw van de staat is van het begin af vergemakkelijkt door de dringende noodzaak gezamenlijk de watervoorziening te controleren. De dijken, de bevloeiingswerken, de constructie van reservoirs - alle collectieve werken - hebben de macht van de staat bevestigd. Die taak is nog actueel. In de provincie Siemreap zijn de grote irrigatiewerken van Angkor hersteld met gebruikmaking van vroegere, maar verwaarloosde kunstmatige meren. De boeren verschaffen de werkkracht in arbeidsbrigaden en worden weer getraind in het uitvoeren van collectieve taken. Dit ‘primitieve communisme’ maakt het overbodig een beroep te doen op vreemde ideologieën. Sinds de onafhankelijkheid is de rijstproduktie gestegen met 50 procent, het aantal runderen is verdubbeld, dat van de buffels tot het drievoudige vermeerderd. Nieuwe exportprodukten zoals peper, tabak, suikerriet en katoen hebben zich gevoegd bij de rubber, die nog voorname- | |
[pagina 87]
| |
lijk door Franse planters wordt voortgebracht. In 590 coöperaties zijn 375 000 boeren verenigd. De produktie van voor de industrie bestemde gewassen, zal de opbouw aanmoedigen van een agrarische nijverheid, en deze moet leiden tot de modernisering van het land. Het boeddhisme heeft de ideologie verschaft die dit proces in socialistische zin inspireert. Het is een leer van de verdraagzaamheid. Dit boeddhisme poogt tegenstellingen te verzoenen, aanpassingen te bevorderen, een compromis te vinden tussen de veelvoudige mogelijkheden. Er zijn evenveel bonzen als soldaten (40 000), en zij vormen de ruggegraat van de natie. Hoewel zij behoren tot twee sekten heeft Cambodja - in vergelijking met andere boeddhistische landen - de meest stevige godsdienstige hiërarchie. Zij verzekert in het binnenland een machtsevenwicht, waarop dan weer een neutralistische buitenlandse politiek is gebaseerd.
Wat het buitenlandse beleid aangaat wordt geleerd dat elke staat zijn heil en zijn plaats in de wereld moet zoeken op de wijze die hem het beste schikt. ‘Laat iedereen doen wat hij moet doen, behalve het kwaad.’ Er bestaat in Zuid-Oost-Azië een boeddhistische broederschap, die de grenzen overschrijdt. Vandaar dat de katholieke dictator van Zuid-Vietnam, Ngo Dinh Diem (die in 1963 door zijn eigen generaals werd vermoord) zoveel weerzin wekte in Cambodja, omdat hij de boeddhisten vervolgde. Bovendien maakten zijn aanhangers aanspraak op Cambodjaans grondgebied, zodat er velerlei spanningen zijn ontstaan tussen Cambodja en het regime van Saigon. Anderzijds vreest Sihanoek de Chinezen. Als zij zouden gaan overheersen in Zuid-Oost-Azië zou dit - zo zei hij - ‘het einde zijn van onze religie, en onze bonzen zouden marionetten worden’. In het verleden was de godsdienst nauw verbonden met de sociale taken van de monarchie. Jajavarnam VII, die beroemd was om zijn barmhartigheid en die ter ere van Boeddha de schoonste monumenten van Angkor bouwde, had meer dan honderd ziekenhuizen gesticht met behulp van de godsdienstige gemeenschappen. Hij had scholen laten oprichten bij de pagoden. De kloosters beheerden vele akkers en gaven die ten gebruike aan de armste bezitlozen. Die traditie is tot op onze tijd gehandhaafd. De boeddhistische gemeenschappen proberen dezelfde rol te spelen als de Europese kloosters der Middeleeuwen. Maar zij staan veel meer in contact met de vooruitgang en bevorderen de evolutie. De monniken steunen de coöperatieve beweging. Zij hebben er aan meegewerkt om de handenarbeid te doen waarderen. Naar het voorbeeld van China hebben zij de intellectuelen de plicht opgelegd deel te nemen aan collectieve arbeid. Men heeft geestelijken en leden van de vorstelijke familie - een beetje symbolisch, weliswaar - schoppen en houwelen zien hanteren. In de plaats van de moderne sociale, politieke en economische eliten treden voorlopig de monniken op, die de ontwikkeling van het land leiden. De Cambodjaanse traditie verlangt dat elke knaap drie maanden doorbrengt in een pagode. Die ‘retraite’ wijdt hem in het godsdienstige en burgerlijke leven in en draagt ertoe bij, dat de volwassen mensen wortelen in de eigen civilisatie, die zo kenmerkend is voor Cambodja. Vorst Sihanoek heeft ook zo'n inwijding doorgemaakt, en in vele woningen ziet men de foto van de vorst als jonge man, het haar kort geschoren, in een saffraangele mantel. Niettemin klopt de buitenwereld aan de poort. De Amerikanen werken en ageren in Vietnam, Laos, Thailand. Zij ondersteunen regimes die vijandig zijn aan Cambodja, waarvan zij de grenzen niet willen garanderen. In Saigon, Vientiane en Bangkok zinnen reactionaire nationalistische regeringen op een gelegenheid Cambodja binnen te vallen en het te beroven van een stuk van zijn grondgebied. De communisten van hun kant ondermijnen de sociale structuur van het land. Thailand en Zuid-Vietnam steunen de pro-Amerikaanse zogenaamde ‘vrije Khmers’, en zij zouden gaarne ieder zoveel gebied van Cambodja kapen, dat dit van de kaart zou verdwijnen. De pro-communisten zouden Cambodja integreren in een revolutionair Zuid-Oost-Azië.
Norodom Sihanoek probeert nu met alle middelen de onafhankelijkheid van zijn land en het interne evenwicht te behouden. Maar het is een zeer moeilijke taak. Er | |
[pagina 88]
| |
zijn waarnemers die menen dat het leger geneigd zou zijn de zijde te kiezen van de Amerikanen. Sihanoek kent dit gevaar en heeft aan het militaire kader opgedragen de grensprovincies economisch te ontwikkelen en te bewaken (tegen Amerikaanse en Zuidvietnamese infiltraties), en hij heeft een militie in het leven geroepen die een tegenwicht moet vormen tegen de beroepsmilitairen. Op economisch terrein wordt hij geconfronteerd met het feit dat de studenten, die nu in groten getale worden opgeleid, posities vragen die de overwegend agrarische economie hun nog niet kan bieden. Zij kunnen zowel door het Chinese als door het Amerikaanse voorbeeld worden geïnspireerd om zich tegen het bestaande gematigde regime te keren. De regering moet zich daartegenover wel wijden aan de schepping van semiparticuliere of staatsindustrieën; aan de ontwikkeling van agrarische coöperaties, die academisch gevormde leiders behoeven; aan een gecontroleerde maar toenemende handel. Vorst Sihanoek is de drager van een gezag dat zich slechts kan handhaven door de intelligentie en de overtuigingskracht van een ‘sterke man’, die het compromis moet zoeken. Hij is pas 42 jaar oud. Zijn regime is paternalistisch. Hij is nog door de Fransen als knaap op de troon gezet. Nadat dezen in 1954 wegtrokken heeft de jonge Sihanoek een ‘macchiavellistisch’ gebaar gemaakt: hij is in 1955 afgetreden ten gunste van zijn vader en de leider geworden van een nationale eenheidspartij, de Sangkum, en op die wijze eerste minister. Na de dood van zijn vader is zijn moeder koningin gebleven: hijzelf leidt de regering. Hij poogt de Chinezen uit te spelen tegen de Amerikanen, eventueel de Russen tegen de Chinezen, om zich zijn naaste buren van het lijf te houden: Thailandse en Vietnamese nationalisten. De afzijdigheid, de neutraliteit, de vrede ten aanzien van tegenstrijdige machten blijven Sihanoeks ideaal. Iedereen volgt zijn eigen weg, maar hij weet nochtans dat de toekomst van de mensheid afhangt van de samenhang der lotgevallen en beslissingen van allen. In de Tevija Sutta geeft Boeddha deze les: ‘De toegewijde leerling zal een verzoenende middelaar zijn tussen hen die verdeeld zijn; hij zal vrienden nauwer binden; hij zal de vrede vestigen, voorbereiden en verdedigen.’ Het is een les in internationale betrekkingen, maar elke Cambodjaanse boer kent deze woorden evengoed als Norodom Sihanoek.
(vertaling A.L. Constandse) |
|