| |
| |
| |
C. Buddingh'
Drie diergedichten
De spin
De mens mag haar niet; toch is zij
misschien wel zijn beste vriendin: volgens schatting
van Engelse onderzoekers verslindt zij elk jaar
een hoeveelheid insekten die groter is dan het gewicht
van heel de bevolking - me dunkt, wel iets
om even bij stil te staan, dames.
Maar ik weet het: er zijn ook mannen
met een grensloze spinnefobie - in Pansovic
and the spiders' zo prachtig door William Sansom beschreven;
zij moet het symbool zijn van iets; wat weet ik niet, maar
als het zoveel ontzetting wekt, zal het wel met
castratie hebben te maken.
In Engeland was zij vroeger
hèt middeltje tegen geelzucht: levend
door de boter gerold en dan ingeslikt - wat men ook
op deze tijd aanmerken kan, ik ben toch maar blij
dat de heren doktoren vandaag de dag
iets andere receptjes schrijven.
En de mens zou de mens niet zijn
als hij niet had getracht de zij die zij spint
economisch uit te buiten: op Madagaskar
kwam men vorige eeuw nog het verst, maar o, de onkosten!
Nu wordt ze alleen nog gebruikt bij de bouw
van optische instrumenten.
En verder schuilt zij grimmig-
gespitst in haar web, waarvan de draden
een treksterkte hebben veel groter dan die van staal
(slechts overtroffen door gesmolten kwarts),
wachtend tot haar telegraaflijntje
waarschuwt: prooi geland.
Een paar keer per jaar mag het mannetje
haar even bevruchten, maar moet dan wel vlug
wegwezen, of hij wordt ook opgeslobberd. - De kleinen
vegen aan vochtige herfstdraden langs ons gezicht,
eer zij op de wind als ballonvaardertjes
nieuwe wazige verten indrijven.
| |
| |
De ezel
Een paradox op poten: het zinnebeeld
van luiheid èn koppig gezwoeg: evenzeer
veracht als geprezen - veracht
omdat hij de adel ontbeert van het paard, geprezen
omdat hij, met haast niets in zijn buik, veel zwaardere lasten
dan welk ander dier langs de moeilijkste paden sjouwt.
Dom heet hij te zijn, onwaardig en eigengereid,
deze dromer met zijn fluwelen ogen,
op wie men (maar dat geldt voor alle
dromers) nooit helemaal staat maken kan - niettemin:
ik denk dat zijn B.Q. (betrouwbaarheidsquotiënt)
door de meesten van ons op geen stukken na wordt benaderd.
Bovendien: men heeft het hem nooit gemakkelijk gemaakt:
geen dier zo geschopt en geslagen als hij,
die het kruis op zijn schouders al eeuwen
meetorste eer hij Christus naar Bethlehem droeg,
op dezelfde rug waarop hij de reuze steenblokken
naar de graven van Khefren en Cheops had gesjokt.
In Rome stonden zijn bloed, urine en zweet
als geneesmiddel hoog genoteerd; ook de melk
van zijn wijfje was zeer gezocht:
Poppeia ging nooit op reis zonder haar vierhonderd
zogende ezelinnen, beslagen met goud,
en getooid met juwelen: een vrouw moet zich kunnen baden.
Voor de Westerse mens was hij later niet fier genoeg;
nu, waar die fierheid toe leidt, hebben wij
aan den lijve wel ondervonden -
‘hij draagt zonder rusten zijn lasten, stoort zich aan kou
noch hitte en is steeds tevree’, zegt een Indische spreuk:
het wordt tijd om de ezel in ons eens wat meer te gaan eren.
| |
| |
De ooievaar
‘Ooievaar, lepelaar, takkedief,
ooievaar heeft de kindertjes lief!’
zongen wij vroeger - de N.V.S.H. heeft ook hier
een en ander veranderd, zoals in ons burgerlijk recht
geen plaats meer is voor de Lex Ciconaria,
die de jeugd van Rome verplichtte
‘in navolging van de ooievaar’
hun nooddruftige ouders te helpen.
Nee, de kindertjes brengt hij niet meer, ook al prijkt hij
nog zoet op de meeste geboortekaartjes,
maar ook dat neemt af, zoals hij zelf trouwens steeds meer
uit ons hart en ons landschap verdwijnt: eenmaal was er geen stad
en geen dorp waar hij niet jaar in jaar uit nestelde
en hij iedere lente verwelkomd werd
met feestelijk klokgebeier.
Hij, die geluk bracht, de bliksem afleidde,
waarschuwde bij brand, ja, desnoods zelf hielp blussen,
hèt zinnebeeld van de huwelijkstrouw, die zijn wijfje,
betrapt op overspel, heette terecht te stellen:
het is zeer de vraag of hij haar ver van hun nest nog wel zou
herkennen, zegt Lorenz: het is
gedaan met de liefde, zodra 't is gedaan
met de balts en de broedtijdagressie.
Zo laat dus ook vadertje Langbeen weer zien
dat men zich niet alleen geen illusies moet maken
over de mens: natuurlijk het is heel mooi
dat een nest in Langensalza (Thüringen)
al in 1540 door ooievaars werd bewoond
en een paar jaar geleden nog steeds,
alleen: het bewijst niets - nu ja, misschien
dat daar lekker veel kikkers zaten.
Nee, dat hij uitgaat van het principe:
wie het eerste komt, pik ik het eerste, bedroeft mij
niet in het minst, maar dat ik hem, ‘waarlyk een schoone
Vogel en deftig in zynen gang’, niet mis,
dàt zou mij triest moeten stemmen - wel, stemt het ú triest?
Als u kiezen moest: op uw dak
een ooievaarsnest of tv-antenne?
Och, zwijg maar: u koos net als ik!
|
|