De Gids. Jaargang 130
(1967)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 267]
| |
J.E. Kool-Smit
| |
[pagina 268]
| |
Als maatschappelijk wezen heeft de vrouw te maken met twee problemen, een probleem op de korte, en een probleem op de lange baan. Het korte-baan-probleem is dat van de gelijke betaling en van de minimumhonorering. Ondanks vijftig jaar emancipatie, ondanks tien jaar Verdrag van Rome zijn er nog altijd bedrijfstakken waar vrouwen met gelijk of gelijkwaardig werk minder verdienen dan mannen en waar instelling van een minimumloon niet automatisch inhoudt dat dit ook voor vrouwen geldt. Maar ondanks gezucht en schijnargumenten van werkgevers en dank zij de welvaart en de hardnekkigheid van - veelal mannelijke - vakbondsonderhandelaars is dat een achterstelling die in Nederland binnen afzienbare tijd wel zal verdwijnen: het equal pay-principe is aanvaard en niemand kan het zich tegenwoordig permitteren voor reactionair te worden versleten. Veel moeilijker liggen de zaken op een ander terrein. Vrouwen hebben toegang gekregen tot de maatschappij, maar op enkele uitzonderingen na zijn ze geconcentreerd in de lagere regionen daarvan. Nu kan ik op deze kwestie maar heel summier ingaan - evenals op vele andere -, maar men mag, geloof ik, wel stellen dat mannelijke achterdocht en vrouwelijke lusteloosheid elkaar op dit punt de hand reiken. De werkgever beschikt over een solide argument om vrouwen uit hogere functies te weren. Hij heeft tegenover zich een werkneemster die getrouwd is of zou kunnen trouwen, en in onze maatschappij betekent dat: iemand die vandaag of morgen kan verdwijnen. Maar dat hiermee niet alles verklaard is, blijkt wel uit het feit dat ook oudere vrouwen vaak maatschappelijk in ondergeschikte posities blijven steken. Er moet zo iets zijn als een weerstand tegen vrouwen, die volgens een artikel in The Economist in hetzelfde vlak ligt als de weerstand tegen negers. ‘Equally hard to influence, except by long term pressure and public example, is the all important promotional ladder.... At present coloured men are in a situation curiously like that of white women: People are willing to let them use certain specialised backroom skills, but most unwilling to give them open authority over white men.’Ga naar eind1. Vrouwen geven trouwens voedsel aan deze weerstand: ze lijken ongeïnteresseerd. Daarvan zijn vele voorbeelden te geven. Ik beperk mij tot de uitspraak van een charmant kantoormeisje. ‘Ik verdien goed’, zei ze, ‘de mensen zijn aardig, wat wil je als vrouw nog meer?’ Het frappante in deze uitspraak is dat zij haar werk buiten beschouwing laat. Datgene waar zij haar dagen mee vult laat haar kennelijk koud. Als dan ook één categorie teleurgesteld is in vrouwen als groep dan zijn het personeelsfunctionarissen. Zij hebben het vele malen geconstateerd: meisjes willen niets extra's leren, ze hebben geen belangstelling voor wat ze doen, elke inspanning om hogerop te komen is hun te veel. Het is belangrijk dat juist personeelsfunctionarissen zo negatief denken over vrouwen als maatschappelijke wezens. Niet alleen vanwege de concrete gevolgen, maar ook omdat zij spreken met het gezag van de ervaring. Als zij stellen dat met vrouwen nu eenmaal niets te beginnen valt, geeft de maatschappij hun hoofdschuddend gelijk: vrouwen hebben blijkbaar geen ambitie, waarmee de zaak gereduceerd is tot een gegeven van de vrouwelijke natuur.
Terecht? Ik weet het niet. Misschien zijn er inderdaad psychische of zelfs fysieke redenen die vrouwen beletten in de maatschappij vooruit te komen en het zou mooi zijn als iemand eens een correlatie kon opsporen tussen bij voorbeeld de anatomie van een vrouw en haar in de praktijk geregistreerde gebrek aan ambitie. Maar voorlopig hebben we in de controverse natuur versus cultuur - is ambitie aangeboren of aangeleerd - al een aardig kluifje aan de cultuur. De cultuur, dat wil zeggen het realisme van het verleden en het heden, heeft voor de man heel andere lessen in petto dan voor de vrouw. Mannen hebben een duidelijke relatie tot de maatschappij, vrouwen een onduidelijke. De sleutel tot dit verschijnsel ligt in de huidige vorm van het huwelijk. Voor de man zijn huwelijk en vaderschap maatschappelijk gezien incidenten, voor de vrouw niet. Als een man trouwt kiest hij een levenspartner, een vrouw kiest in de meeste gevallen bovendien een le- | |
[pagina 269]
| |
venswijze, het huisvrouwschap. Anders gezegd: een man die zijn brood gaat verdienen weet waar hij aan toe is. Normaliter zal hij minstens veertig jaar in de maatschappij doorbrengen, het heeft voor hem dus zin zijn toekomst te plannen en toe te werken naar een bepaald doel. Voor een vrouw liggen de zaken anders. Zij weet dat haar beroepsbezigheden morgen of overmorgen een eind kunnen nemen, het ligt dus voor de hand dat zij denkt ‘ik zie wel’ in plaats van ‘daar wil ik naar toe’. De duidelijkste slachtoffers van deze afwachtende houding zijn de vrouwen die ongetrouwd blijven; als zij tot de conclusie komen dat zij van hun werk iets dienen te maken, is het vaak al te laat. Maar daar komt nog iets bij. Voor mannen bestaat er een enkelvoudige sociale hiërarchie. Hoeveel prestige zij genieten hangt hoofdzakelijk af van het werk dat zij verrichten. Voor vrouwen is er een dubbele hiërarchie. De eerste reeks wordt gevormd door de trits: ongehuwde staat - gehuwde staat - moederschap. Voor een man is het maatschappelijk irrelevant of hij getrouwd is, een oudere vrijgezel heeft zelfs iets voor: van hem wordt ongezien aangenomen dat hij een opwindend leven heeft. Van een vrouw in dezelfde positie wordt ongezien aangenomen dat ze haar bestemming heeft gemist. Het huwelijk geeft de vrouw dus extra status, hoewel ze in Nederland - derde stadium - pas helemaal gearriveerd is als ze achter de kinderwagen loopt. Het significante is nu dat een vrouw om deze gezegende staat te bereiken maatschappelijk niets hoeft te presteren. Of je het werk van je leven zult doen, hangt goeddeels af van je eigen inspanningen; of je de man van je leven tegen zult komen, hangt goeddeels af van de omstandigheden. Daarmee is het toeval in het leven van de vrouw geïntroduceerd. Maar dat werkt nog verder door en daarbij stuiten we op de tweede vorm van hiërarchie: behalve een levenswijze en een levenspartner kiest de vrouw ten stadhuize in de meeste gevallen ook een maatschappelijk niveau. Wat voor soort leven ze zal leiden, waar ze zal wonen, over hoeveel geld ze zal kunnen beschikken, in welke kringen ze zal verkeren, voor de meeste vrouwen hangt dat af van de man met wie ze toevallig getrouwd zijn. De sociale positie van vrouwen wordt dus dubbel door mannen geconditioneerd: in de eerste plaats doordat zij er een hebben, - of niet; in de tweede plaats doordat hun status rechtstreeks afhankelijk is van de positie van hun man. Als men deze elementaire gegevens bekijkt, is het niet verbazingwekkend dat vrouwen in ons huidig cultuurpatroon weinig ambitie tonen. Het verbazingwekkende is eerder dat men zich daarover verbaast.
Alles is erop gericht bij vrouwen de indruk te doen postvatten dat niet hun eigen initiatief bepalend is voor hun leven. Hun eerste collectieve kennismaking met het toeval was het huwelijk, de tweede komt als zij moeder worden. Tot voor kort was een vrouw zelfs niet in staat haar kindertal te bepalen, - en dat het nu wel mogelijk is dringt nog maar moeizaam tot de betrokkenen door, een aardig voorbeeld van de achterstand van de mens op de technologie. In de maatschappij kan iemand zelf uitmaken hoe moeilijk het werk zal zijn dat hij wil verrichten, maar hoe haar kinderen zullen zijn, of ze een gemakkelijk of een moeilijk karakter zullen hebben, een goede of een slechte gezondheid, of hun schoolloopbaan veel moederlijke inspanning zal vragen, daarover hebben vrouwen geen enkele zeggenschap. Daardoor wordt de vrouw gemakkelijk een fatalist, iemand die niet van tevoren uitmaakt hoe hij het leven te lijf zal gaan, maar iemand die afwacht wat er gaat gebeuren en dan zijn houding bepaalt. Daardoor is de vrouw ook niet in het reine met de maatschappij en het daar gangbare carrièrepatroon. Haar levenservaring maakt dat zij niet gelooft in het ‘regeren is vooruitzien’. (Dit zijn natuurlijk geen onveranderlijke gegevens. Als de vrouw in het gezin de uitzonderingssituatie is en de vrouw in de maatschappij de normale, beleeft zij andere dingen en geeft de ervaring haar dus andere signalen.) Maar op het ogenblik staat de vrouw onwennig tegenover de maatschappij. En er is een periode in haar leven waarin ze daarvan nog verder vervreemdt, namelijk als ze kleine kinderen krijgt. Ten eerste materieel: een omgeving waarin men niet langer vertoeft | |
[pagina 270]
| |
verliest op den duur zijn realiteit. Ten tweede mentaal: aangezien al haar energie wordt opgezogen door wat zich afspeelt binnen de muren van haar huis, vernauwt haar gezichtskring zich; aangezien zij voortdurend vijf dingen met een half oog in de gaten moet houden, verliest zij de gewoonte zich te concentreren (ik ken eigenlijk maar één bezigheid waar een huismoeder al haar aandacht bij gebruikt: het baren van een kind); aangezien zelfs haar kleine plannetjes voortdurend worden doorkruist, leeft zij van het ene uur op het andere. En ten slotte psychisch: zij krijgt een taak te vervullen die botst met al haar aangeleerde reflexen. Ik geloof dat het zin heeft hier even bij stil te staan, omdat dit aspect van de kwestie onder de tafel pleegt te vallen, hetzij omdat degenen die erover schrijven de praktijk niet kennen, hetzij omdat hun herinneringen verbleekt zijn: de mens heeft een opvallend vermogen te vergeten. Als haar baby de box ontgroeid is, merkt een vrouw dat zij terechtgekomen is in een natuurramp die - maar dat weet zij nog niet - vier jaar zal duren. Het haar vertrouwde patroon van rechten en plichten verandert plotseling. Haar opvoeding heeft haar geleerd een scheiding te maken tussen werk en ontspanning; nu komt ze in een situatie waarin werk niet langer werk is en rust niet langer rust. ‘Na gedane arbeid is het zoet rusten’, voor haar verliest dit spreekwoord zijn geldigheid. Dingen die zij als normaal beschouwde: een kopje koffie drinken zonder tien maal op te staan, een gesprek voeren met iemand anders, een kranteartikel lezen, blijken ineens een onvoorstelbare luxe te zijn. En ook haar werkreflexen worden verstoord: zij moet al haar bezigheden in mootjes hakken, zij verliest dus de voldoening van het efficiënt zijn. Het resultaat van haar werk wordt onder haar handen afgebroken; zij krijgt dus het gevoel dat haar inspanning vergeefs is. (Als één categorie het ‘Vanitas vanitatis’ aan den lijve ervaart, dan zijn het de moeders van kleine kinderen.) In haar jeugd heeft zij geleerd een bepaalde hoeveelheid werk in een bepaalde tijd te verrichten, nu merkt zij dat haar taak zich beperkt tot alert aanwezig zijn en tijdig ingrijpen. Kortom, ze is 's avonds doodmoe zonder dat ze iets concreets gedaan heeft. Nu is het natuurlijk fascinerend kinderen te zien en te helpen opgroeien; het probleem is alleen dat deze bezigheid twaalf uur per dag en zeven dagen per week in beslag neemt. (Daarom geloof ik - in tegenstelling tot de meesten - dat het onderwijs in principe niet zo'n ideaal beroep is voor moeders: de werksituatie en de huiselijke situatie lijken te veel op elkaar. Ook wie voor de klas staat moet psychisch het uiterste geven, maar werkt mentaal onder zijn niveau.) Het merkwaardige is nu dat men schijnt te menen dat een vrouw op deze dingen essentieel anders reageert dan een man. Van vaders accepteert men glimlachend dat ze na het weekend opgelucht weer naar hun werk vertrekken, wat moeders betreft luidt de communis opinio dat ze in elk geval thuis dienen te blijven zolang hun kinderen klein zijn. Van uit de vrouw gezien is dat onlogisch, want nooit zijn de frustraties zo groot als wanneer de kinderen nog de hele dag thuis zijn. De externe omstandigheden hebben dit probleem trouwens verergerd. Toen Nederland nog weinig verkeer had en overdekt was met eengezinswoningen, was het tot op zekere hoogte mogelijk kinderen vrij rond te laten scharrelen; in ons flat- en autotijdperk kan dat niet meer. Met andere woorden: de schildwachtfunctie van moeders is verzwaard. Conclusie: een moeder van kleine kinderen krijgt op het ogenblik praktisch geen kans zich een normaal mens te voelen, een volwassene te midden van de volwassenen. Dit heeft gevolgen. Voor het heden: wie zelden of nooit gelegenheid krijgt zijn sereniteit te hervinden gaat zich ellendig voelen, - en voor de toekomst. Mijn indruk is tenminste dat deze periode diepe sporen nalaat in het latere gedrag van vele vrouwen.
In een recente publikatieGa naar eind2. constateert dr. Trimbos met afgrijzen dat de Nederlandse huisvrouwen het heerlijk vinden huisvrouw te zijn. Uit de enquête onder auspiciën van Philips gehouden onder de Nederlandse huisvrouw valt dat inderdaad op te maken. Uit- | |
[pagina 271]
| |
spraken als ‘houd van orde in huis’, ‘huis netjes en schoon houden’ schijnen er niet om te liegen. ‘Kudde stofzuigervee’ is dan ook de - impliciete - diagnose die dr. Trimbos stelt. Mijn reactie was in eerste instantie identiek aan de zijne, maar behalve een intellectueel persoon ben ik ook een lotgenoot van de betrokkenen. En bij nader inzien kon ik hun antwoord zo goed begrijpen: wat een huisvrouw doet is noodzakelijk voor de gemoedsrust niet alleen van haar omgeving, maar ook van haarzelf. Alles heel, schoon, opgeruimd en smakelijk, zonder dit bestaansminimum is het moeilijk leven. Het verschil tussen de huismoeder en de anderen is nu dat wat voor hen een vanzelfsprekend uitgangspunt vormt, voor haar een mistig einddoel is, het resultaat van een met listen en moeizaam overleg gevoerde campagne. Daarom is het niet zo verwonderlijk dat werkloosheid van de man bij zijn vrouw extra spanningen oproept: ‘De hele dag die vent over de vloer.’ Het is een reactie die kenners onmiddellijk tot de conclusie ‘frigiditeit’ voert, maar zo simpel liggen de dingen niet. ‘Vent’ is hier synoniem met rommelmaker. Nu is een huisvrouw aan rommel gewend, maar een werkloze is iemand die rommel komt maken buiten de daarvoor vastgestelde tijden, hij vormt een bedreiging, hij is iemand die de dagelijkse veldslag nog moeilijker te winnen maakt. Het droeve is dat dit probleem met verdere uitbreiding van het machinepark in de keuken niet wordt opgelost. Daarom verbaast het mij steeds weer dat er met zoveel enthousiasme bericht wordt over futuristische huishoudapparatuur. Wat is de pret van elektronisch koken of boodschappen doen via de computer? Ze verleggen een taak in plaats van die te verlichten, dat is alles. Huisvrouwen zullen pas bevrijd zijn als er een antirotzooi-robot op de markt komt.
Wat ik met het voorgaande wilde betogen is dat een huisvrouw die haar leven gekoppeld ziet aan kleine kinderen, uit zelfbehoud wel genoegen moet nemen met nederige resultaten. Zij beleeft een periode van regressie, haar aspiratieniveau is noodzakelijkerwijze laag. Het merkwaardige is nu dat zo weinig vrouwen deze regressieperiode te boven komen. Omdat zij indertijd volkomen door hun gezin geabsorbeerd werden, is de buitenwereld uit hun gezichtsveld verdwenen; omdat zij vroeger geen seconde vrij waren, menen zij dat een huisvrouw nooit tijd heeft voor iets anders. En dit veronderstelde tijdgebrek berust op een der gegevens uit de voorgaande periode: omdat efficiency onmogelijk is met kleuters in de buurt, komen zij later niet op het idee hun werk met overleg te verrichten en blijven zij welgemoed de zestig uur per week volmaken. Daarbij worden zij trouwens gesteund door de traditie van het Nederlandse huishoudonderwijs dat meer let op perfecte uitvoering dan op rationeel indelen. Kortom, zodra er kleine kinderen zijn valt achter de meeste vrouwen de huisdeur in het slot. Zolang dat zo blijft zal er sprake zijn van verspilling van menselijk potentieel en zal mijn privé-onlust niet verdwijnen. Want dat een zo grote verscheidenheid aan individuen zijn leven bevredigend vult met een zo uniforme taak, wil er bij mij niet in.
Wie over het onbehagen bij de vrouw schrijft, kan het chapiter ‘huwelijk’ niet ter zijde laten. Het huwelijk is een van die instituten die blijkbaar niet door een betere functionerend equivalent te vervangen zijn. We kunnen er niet mee leven, we kunnen er ook niet buiten. Nu heeft dit probleem natuurlijk altijd bestaan, maar er zijn, geloof ik, twee redenen waarom het huwelijk meer onder spanning staat dan vroeger. De eerste is de erotische bewustwording, de tweede hangt samen met de woningnood. Er wordt wel eens geklaagd dat in de literatuur van tegenwoordig seks zo'n centrale plaats inneemt. De taboes zijn geslecht, zegt men dan, kunnen we nu eindelijk niet eens ergens anders over praten? Dat lijkt mij een al te simpele voorstelling van zaken. Volgens de recente Libelle-enquête over het Nederlandse huwelijkGa naar eind3. wensen in 74% van de Nederlandse huwelijken beide partners of één van hen meer voorlichting op dit gebied - en literatuur is een vorm van voorlichting. Met andere woorden: het erotische is mis- | |
[pagina 272]
| |
schien niet langer taboe, het is in elk geval wel problematisch. En het probleem kan men misschien als volgt omschrijven. Het is a. de angst op dit gebied niet te beantwoorden aan de - veronderstelde - normen van zijn vriendenkring; b. de angst niet toe te komen aan iets waarvan iedereen verklaart dat het essentieel is. In een interessante studie over ‘ordinary families’Ga naar eind4. schrijft Elizabeth Bott dat de door haar geïnterviewde echtparen het als een soort morele plicht zagen samen een gelukkig seksleven te hebben. Nu stelt zij uitdrukkelijk dat de resultaten van haar onderzoek alleen gelden voor de Londense gezinnen die daarbij betrokken waren, maar bij het doornemen van het door haar verzamelde materiaal kreeg ik de indruk dat Londen en Nederland dicht bij elkaar liggen, zowel op dit gebied als op andere. En als dat zo is, maakt men het zichzelf wel erg moeilijk. Men beschouwt een langdurige harmonie op dit gebied niet als een godsgeschenk - voorzichtig, breekbaar - maar als een criterium waaraan men zijn eigen geslaagdheid afmeet. Men stelt zich een ideaal dat even moeilijk te bereiken is als de all-round deugdzaamheid van vroeger. Het andere punt betreft - indirect - de woningnood. Indirect omdat de rechtstreekse slachtoffers buiten beschouwing blijven. Het woonpatroon heeft zich sinds 1940 gewijzigd, in die zin dat bijna niemand meer zelf zijn domicilie kan bepalen. De meeste mensen krijgen op den duur een huis, maar zij hebben daarbij praktisch geen keuze: het is vrijwel onmogelijk zich te nestelen in de naaste omgeving van familie en vrienden. Dat maakt de privacy groter, maar het maakt ook dat wederzijdse hulpverlening en zo iets simpels als een geregeld praatje met een verwante ziel veel moeilijker bereikbaar zijn geworden. Gezinnen zijn dus meer op zichzelf aangewezen, en bijgevolg worden aan het contact tussen echtgenoten en aan hun onderlinge samenwerking hogere eisen gesteld dan vroeger. Nu kan men natuurlijk zeggen dat mannen evenzeer met deze problemen te kampen hebben als vrouwen. Toch zijn er verschillen: een man trekt 's morgens de huisdeur achter zich dicht en bepaalt zijn aandacht bij andere zaken. Een vrouw heeft door de aard van haar werkzaamheden de ganse dag tijd erover te piekeren. Voor haar is het verdwijnen van de uitlaatklep van vroeger - een gewillig oor in de buurt - dus erger dan voor een man. Daarbij komt nog dat de meeste vrouwen als zij hun huwelijk niet geslaagd vinden geen alternatief hebben: als zij gaan scheiden stort hun materiële bestaan in elkaar en moeten zij al of niet gaan werken onder omstandigheden die veel ongunstiger zijn dan bij een gehuwde of ongehuwde vrouw. Zij zitten in de val: als het niet psychisch is dan toch financieel en sociaal. (In hoeveel gezinnen bestaat een evenwicht tussen man en vrouw wat betreft de inbreng van vrienden, kennissen en relaties?) Dit is een extreme situatie, zal men zeggen. Niet zo extreem als men de eerder geciteerde enquête over het huwelijk mag geloven. Want daaruit valt op te maken dat 10% van de Nederlandse huwelijken in acuut gevaar verkeert, en dat in vele andere de gevarengrens elk ogenblik bereikt kan worden. Maar er is nog een andere factor in het spel. De huidige positie van de echtgenote legt een zware druk op het huwelijk. Zij heeft afstand gedaan niet alleen van haar vrijheid, maar ook van haar levenswijze om het toverland van de gehuwde staat, eindstation van ieder meisjesboek, te betreden. Haar arme echtgenoot verkeert nu in de situatie dat hij voor alles wat zijn vrouw heeft opgegeven compensatie moet bieden. Hij is haar leven, zij heeft dus recht op aandacht, liefde en attenties. Als hij na een dag onder de mensen alleen wil zijn, is ze beledigd: zij heeft de ganse dag geen volwassen mens gesproken. Als hij in het weekend rust wenst, is ze teleurgesteld: ze heeft de hele week uitgezien naar het moment waarop ze samen iets konden ondernemen. Samenvattend: een flink stuk huwelijksproblematiek berust op het feit dat man en vrouw op het ogenblik een zo verschillend leven leiden. En als men dit uit de wereld wil hebben, moet men zorgen dat hun levens op elkaar lijken. De materiële organisatie van het bestaan wordt dan ingewikkelder, en beide partijen moeten bereid zijn tot fair play, maar de psychische voordelen zijn evident. | |
[pagina 273]
| |
Een vrouw die iets in een baan investeert krijgt geen kans de hele dag over gezinsproblemen te tobben. Ze hoeft minder van haar man te verwachten omdat ze een eigen leven heeft. Zij kan zijn behoefte aan rust en eenzaamheid niet alleen billijken, maar ook begrijpen en zelfs delen. Zij ziet zijn werk niet langer als een bedreiging van de haar toegemeten aandacht; zij kan zich voorstellen dat sommige dingen hem ook thuis niet loslaten. Zij kan zich, kortom, in zijn omstandigheden verplaatsen; haar belangen zijn niet meer tegengesteld aan de zijne. Daarmee is natuurlijk slechts een deel van de problematiek opgelost, maar de rest drukt minder zwaar en kan in principe benaderd worden zonder het fundamentele onbegrip dat nu zo vaak kenmerkend is voor huwelijksconflicten.
Maar getrouwde vrouwen in Nederland wensen helemaal niet te werken. Er zijn er weinig die het doen, en tot voor kort werd bij enquêtes op suggesties in die richting vrijwel unaniem negatief gereageerd. Waarom eigenlijk? Natuurlijk, er zijn mannen die hun potentie koppelen aan het niet-verdienen van hun vrouwen. Als laatstgenoemden dat opwindend vinden, wel, masochisme is een gangbaar menselijk vermaak. Maar er zijn meer solide redenen. Een heleboel vrouwen hebben niets geleerd. Weliswaar zijn meisjes bezig hun achterstand in te halen, maar in de hogere regionen van het onderwijs zijn ze nog altijd dun gezaaid. Niet alleen als men hun aantal met dat van mannelijke studenten vergelijkt, maar ook als men de percentages legt naast de buitenlandse blijkt de Nederlandse vrouw een achterstand te hebben. In elk geval: voor oudere vrouwen die rond hun huwelijk de maatschappij verlaten hebben, ligt het zo: òf ze hebben weinig geleerd en zijn dan soms nog vergeten wat ze geleerd hebben, òf ze zijn zo oud dat ze nergens meer fatsoenlijk terecht kunnen. Hun enige mogelijkheid is dan dat ze aan de lopende band gaan staan of andermans huis schoonmaken, en dat is geen aantrekkelijk perspectief. De tweede reden is het menselijk gebrek aan fantasie. Als mensen behoudzuchtig zijn dan komt dat doordat zij zich niet kunnen voorstellen dat het anders kan: in plaats van een aardig opgevulde maquette zien zij een grauwe woestenij. De meeste huisvrouwen kennen geen lotgenoten die werken. Dus denken ze dat het onmogelijk is, - ze zijn toch al zestig uur per week in touw? Vernieuwers moeten er dan ook op bedacht zijn dat ze hun plannen een concreet gezicht geven, en dat ze laten zien dat de huidige situatie geen onwrikbaar gegeven is. In dit geval zou men vrouwen aan de hand van voorbeelden uit de praktijk kunnen stimuleren de organisatie van hun huishouden opnieuw te doordenken. In Engeland verscheen een jaar geleden al een boekje met tips voor werkende vrouwen, maar wat Nederland betreft ligt hier nog een onontgonnen gebied voor dat gedeelte van de pers dat zich met vrouwen bezighoudt.
Er bestaat een soort communis opinio die zegt dat de kwestie - werken of niet? - alleen actueel is voor vrouwen met een intellectuele inslag. De meeste studies over deze kwestie mikken op deze groep en ontlenen er hun voorbeelden aan. Nu zijn de houdingen van deze categorie het meest uitgekristalliseerd: zij weten dat ze meer en andere dingen kunnen dan ze op het ogenblik doen; zij vormen een soort voorhoede van het onbehagen. Maar dat de zaken in beweging zijn mag men opmaken uit de cijfers van de al eerder ter sprake gekomen Libelle-enquête. Daarin verklaart 34% van de gehuwde vrouwen dat ze graag willen werken, en dat is tien maal zoveel als het aantal vrouwen met een middelbare of hogere opleiding. Dat bewijst voor mij dat een derde van de Nederlandse huismoeders oog begint te krijgen voor de realiteit. En die realiteit is dat door de langere levensduur van de vrouw en het beperkter kindertal praktisch niemand zijn leven meer kan vullen met het moederschap alleen. Maar die 34% hebben het moeilijk; zij worden geflankeerd door 82% mannen die verklaren dat getrouwde vrouwen niet horen te werken. Dit impliceert het een en ander: bij voorbeeld dat de weerstanden tegen het werken van de gehuwde vrouw nog niet horen tot het soort | |
[pagina 274]
| |
vooroordelen die men wel koestert, maar waar men niet voor uit durft komen; een reactionair standpunt op dit gebied is blijkbaar nog bon ton. Bij voorbeeld ook dat mannen een merkwaardig talent hebben alleen intellectueel van hun vorming te profiteren. Sommige studenten hebben ideeën over maagdelijkheid die in wezen niet zoveel verschillen van de op Sicilië gangbare opvattingen. Zij zijn blijkbaar psychisch niet opgewassen tegen het begrip gelijkheid. Dit blijkt ook uit het prestige dat sommige mannenbladen genieten: op sociaal, cultureel en wetenschappelijk gebied zijn ze volwaardig, maar wat de verhouding der seksen betreft beperken ze zich tot al of niet verbloemd sadisme. Gelukkig zijn er nog verlichte mannen in Nederland, om precies te zijn 15%. Het lijkt mij dat vrouwen bij het ombuigen van de publieke opinie hun hulp niet kunnen missen. Zij zouden een even positieve rol kunnen spelen als hun voorvaders in de begintijd van het feminisme.
Maar een vrouw die in de maatschappij wil blijven of daarin op den duur wenst terug te keren, moet de fatalistische lijn doorbreken en aan het plannen slaan. Want al voelt ze zichzelf nog zo fit, de maatschappij heeft weinig op met mensen die na hun veertigste helemaal opnieuw moeten beginnen. Dus is het nodig dat ze een gezinsplan maakt: zoveel kinderen en niet meer, ongeveer op die tijden geboren. Nu heeft zij sinds kort een machtige bondgenoot: de pil. Als iemand er aanspraak op mag maken in het feministisch pantheon te worden bijgezet dan is het professor Pinkus. Nu is de pil voorlopig helaas nog maar de helft van het liedje. Hij werd eind 1966 door 300 000 vrouwen in Nederland gebruikt en op een totaal van 1 800 000 gehuwde vrouwen in de vruchtbare leeftijd betekent dat niet zoveel. Nu zijn er natuurlijk vrouwen voor wie de pil niet relevant is, maar behalve uit deze cijfers blijkt ook uit de praktijk dat de dingen op dit gebied nog lang niet rond zijn. Sterker: als wij ergens een ongenuanceerd feminisme nodig hebben dan is het hier. Want als er ergens sprake is van klassejustitie op grote schaal, van systematische discriminatie jegens een bepaalde bevolkingsgroep, als ergens de vrouw als een onmondig wezen wordt beschouwd, dan is het op het gebied van de abortuswetgeving.Ga naar eind5. Vroeger werd de vrouw fysiek het slachtoffer van haar biologische doem: op 49-jarige leeftijd was de kinderzegen voor een heleboel vrouwen fataal geweest. Tegenwoordig springt men voorzichtig om met de gezondheid van de moeder, althans in het fysieke vlak. Maar psychisch en sociaal heeft zij nauwelijks waarborgen; zelfs in zeer tragische gevallen komt geen abortus tot stand, tenzij door het toeval van relaties. Natuurlijk, er zijn landen met een meer liberale wetgeving op dit gebied, met name sommige volksdemocratieën (een overzicht van aldaar geldige regelingen vindt men in een artikel van M. Rácz in De Nieuwe Stem van juli 1967). Maar ook daar worden principes gemakkelijk ondergeschikt gemaakt aan eisen van bevolkingspolitiek. Met opzet gebruik ik het woord principe, want er ligt voor mij iets paradoxaals in de westerse ideeën over menselijke waardigheid. Men proclameert - met mijn volle instemming - dat een individu consequent het recht moet hebben zijn mening te uiten zolang hij daarmee andermans vrijheid niet schaadt. Men belet hem evenwel in volle vrijheid zijn kindertal en het tijdstip van hun geboorte te bepalen. Hiermee wil ik uiteraard niet zeggen dat naar mijn mening iedere vrouw abortus moet plegen, integendeel: deze ingreep dient een uitstervende uitwijkmogelijkheid te zijn en het aanleren van een doeltreffende anticonceptie-mentaliteit moet even vanzelfsprekend worden als het inpompen van de tafels van vermenigvuldiging; - ik vind wel dat een vrouw de enige hoort te zijn die het recht heeft te beslissen of zij een zwangerschap wenst te onderbreken of niet. Zolang de vrouw degene is die kinderen draagt, baart, zoogt, verzorgt en grotendeels opvoedt, kortom degene die een flink stuk van haar leven in deze bezigheden investeert, hebben anderen niet het recht haar te maken tot de gevangene van hun moraal, levensbeschouwing en vooroordelen. Daarom vind ik het droef te constateren dat wat de normale situatie hoorde te zijn hoge uitzondering is. Blijkens een steekproef verricht in opdracht van de VARA ‘is slechts 2% van de Nederlandse artsen bereid ja te zeggen | |
[pagina 275]
| |
tegen een vrouw die vraagt: ‘Dokter, wilt u mij van mijn zwangerschap afhelpen’ zonder daarbij nadere toelichting te verlangen. En volgens dezelfde steekproef vindt 71% maatschappelijke noodsituaties onvoldoende reden om tot onderbreking van de zwangerschap te besluiten.Ga naar eind6. Nu zijn artsen, getuige hun houding in het verleden tegenover anti-conceptiva, niet noodzakelijkerwijze progressief - en onder een progressief versta ik iemand die opinies aanhangt die later gemeengoed en al of niet onvermijdelijk zullen worden. En verder is er natuurlijk de wet. Die is voor verandering vatbaar, zegt u misschien. Natuurlijk. Maar ik vind niet dat uitbreiding van het aantal gronden waarop abortus kan worden toegestaan een oplossing betekent, al is dat natuurlijk een stap in de goede richting: de menselijke ellende kan erdoor worden ingeperkt. Dr. Frans J.H. Wong Lu HingGa naar eind7. heeft laten zien hoe revolutionair de pil eigenlijk is: eindelijk is de erotiek weer losgekoppeld van de procreatie. Men zou eraan kunnen toevoegen dat pil plus abortus-garantie een nog radicaler omwenteling betekenen: eindelijk wordt de vrouw losgekoppeld van de konijnen. Als het recht van een vrouw over haar eigen lichaam te beschikken wettelijk is vastgelegd in een handvest door alle volken ondertekend, dan zal een stuk vrijheid dat al veroverd werd op de natuur - medisch is abortus immers mogelijk - ook veroverd zijn op de cultuur. Dan zal de vrouw tegelijkertijd een stuk van haar achterstand op de andere vertegenwoordigers van het menselijk geslacht hebben ingelopen. Dan zal het zwaard van Damocles opgeborgen kunnen worden waar het hoort: in het rijk der legenden. Ter wille van degenen die vinden dat hier wel hard geschreeuwd wordt, moet ik zeggen dat het mij nodig lijkt. Want het valt mij steeds weer op dat zelfs verlichte mannen wanneer ze discussiëren over dingen die vrouwen nauw raken, het bestaan van die vrouwen in concreto niet eens schijnen te vermoeden. Ik vrees dat het dossier dat ik hierover aanleg even uitgebreid zal worden als dat van de fouten tegen het Frans die in de Nederlandse pers worden gemaakt. Er is een andere factor die op het ogenblik negatief inwerkt op de positie van de vrouw en met name op haar vrijheid, en die factor is het misbruik dat naar mijn mening gemaakt wordt van de dieptepsychologie. Nu heeft de in Amerika een tijdlang en misschien nog wel heersende opinie dat seksueel geluk slechts was weggelegd voor passieve kindvrouwtjes, hier bij mijn weten weinig weerklank gevonden. Maar met twee andere aan Freud ontleende zaken is dat wel het geval. En dan dient in de eerste plaats opnieuw het onderwerp abortus ter tafel te komen. Vroeger hadden bezwaren tegen abortus onder meer een punitieve achtergrond: op lust volgt last, waarbij de last bleef voorbehouden aan de ene helft en diens aandeel in de lust nog dubieus was. Tegenwoordig is er een neiging een ongewenste zwangerschap te beschouwen als een Fehlleistung, die maar op één manier te duiden valt: de vrouw in kwestie wil eigenlijk een kind, en onderbreking van de zwangerschap betekent dat ze uit de koers raakt. En natuurlijk gebeurt het dat een vrouw na een dergelijke ingreep een depressie krijgt, met name wanneer het de bedoeling was een man het huwelijksbootje in te werken. Sterker: het lijkt mij in onze maatschappij bijna uitgesloten dat een ongewenste zwangerschap, al of niet onderbroken, geruisloos verloopt, door alle ellenden eromheen: eenzaamheid, inadequate reacties van de partner, het stuklopen van een verhouding, de vernederingen inherent aan de situatie, - er zijn te veel storende factoren aan het werk. Ik vind het alleen ontoelaatbaar dat iemands bewuste redenen genegeerd worden op grond van al of niet bestaande onderbewuste motieven. Het ontoelaatbare schuilt hierin dat men zich op dit terrein niet houdt aan de normale menselijke omgangsregels, en dat tegenover iemand die door de omstandigheden toch al wankelmoedig is en slecht van zich af kan bijten. Het komt vaker voor dat iemand na het nemen van een bepaalde beslissing een kater krijgt. Als een ander dat voorvoelt, kan hij de persoon in kwestie van advies dienen, maar niemand vermeet zich hem op grond van die eventuele kater de beslissing uit handen te nemen, behalve als het een kind betreft of een onvolwaardige. Wat ik met andere woorden op | |
[pagina 276]
| |
deze politiek tegen heb is dat zij een verkapte vorm van paternalisme bedrijft, een modernistisch vermomde poging is de onmondigheid van de vrouw te continueren.
Er is een ander terrein waarop de invloed van Freuds ideeën negatief heeft ingewerkt op de vrijheid van de vrouw. Sinds Freud ontdekte hoe iemands jeugd ingreep in zijn latere leven, is men doodsbenauwd geworden dat moeders te kort schieten in hun taak. Van hoog tot laag beijvert men zich een vrouw in te prenten hoe onmisbaar zij is voor haar kinderen. Vroeger was het in bepaalde kringen gebruikelijk kinderen over te laten aan daartoe al of niet gekwalificeerde personen, tegenwoordig is dat praktisch ondenkbaar, behalve bij vrouwen in dienst van het Hogere: actrices, revue-sterren en dergelijken. Het gevolg is dat de vrouw althans aan één van de drie K's vaster geketend zit dan ooit. Waarschijnlijk niet ten overvloede moet ik nu zeggen dat ik het in principe uitstekend vindt dat men zijn opvoederstaak tegenwoordig zo consciëntieus opvat. Mijn bezwaar is alleen dat Freud gebruikt wordt om een oud vooroordeel te bestendigen: de vrouw hoort thuis in het gezin. Nu dacht ik dat de vader bij Freud ook een uiterst belangrijk personage was, maar op de een of andere manier schijnt dat weinig consequenties te hebben voor de praktijk. Mannen worden in elk geval veel minder systematisch aan hun opvoedersplichten herinnerd dan vrouwen. Nu is het betrekkelijk gemakkelijk rationeel over de moeder-en-kind-relatie te praten met mensen die zelf geen kinderen hebben. Hoewel, ook daarin zijn twee categorieën. Het ene soort heeft zich laten terroriseren door het alarmgeroep van beroepspedagogen en schermt angstig met ontwrichte gezinnen en ontwortelde jeugd. Het andere soort verkeert in het abstracte stadium en meent dat alles kan worden opgelost met officiële verklaringen, werkschema's en concrete maatregelen, - die overigens hard nodig zijn. De crux van het probleem ligt dan ook elders; bij de moeders zelf. Want in hen vinden kinderpsychologen hun trouwe bondgenoten. Als een vrouw leest wat er allemaal mis kan gaan met haar prille prinsje of haar onverschrokken prinsesje, krimpt haar hart ineen en neemt zij een heroïek besluit: tot haar laatste snik zal zij zich daartegen te weer stellen. Het merkwaardige is niet dat moeders afvliegen op boeken en artikelen over kinderpsychologie. Het merkwaardige is wel dat ze daar een zo absoluut geloof aan hechten. Voor wie zich een zekere mate van privacy veroverd heeft is het mogelijk de vooroordelen van de maatschappij naast zich neer te leggen, maar de meningen van de wetenschap zijn voor ons blijkbaar onaantastbaarder dan de paus toen hij nog onfeilbaar was. De collectieve schrikreactie die op Freud is gevolgd maakt het praktisch onmogelijk kalm over het onderwerp ‘moeder en kind’ te denken. Vroeger was het moederschap misschien heilig, tegenwoordig is het in elk geval taboe. Hetgeen impliceert dat men tegenover anderen en zichzelf op dit gebied alleen de toegestane formules durft te gebruiken. Hetgeen impliceert dat discussies op dit terrein onwezenlijk worden omdat ze gehuld zijn in een mist van hypocrisie. Hetgeen impliceert dat een heleboel vrouwen in een scheve positie verkeren, dat ze niet in vrijheid hun houding durven bepalen. Vandaar dat sommige werkende vrouwen, bij wijze van niet-bewuste reactie of bij wijze van bewuste politiek, proberen andere vrouwen als moeder te overklassen door meer tijd aan hun kinderen te besteden dan de gemiddelde huisvrouw. Vandaar dat sommige vrouwen die graag willen werken reikhalzend uitzien naar een excuusberoep. Als een getrouwde vrouw verpleegster of bejaardenverzorgster wil worden omdat het werk haar aanspreekt dan is het uitstekend, maar als zij een van deze beroepen kiest omdat ze rottig, onderbetaald, dus nobel zijn, als zij het met andere woorden doet om haar schuldgevoelens in toom te houden, zit ze ernaast. Campagnes die werken met de slogan ‘wij hebben u zo nodig’ bespelen a. de onlust, b. het kwade geweten. Wie daarop reëel wil antwoorden zegt: laat dat dan maar eens merken in arbeidsvoorwaarden en honorering. De situatie is scheef omdat vele vrouwen zich door de anderen een houding en een gedrag laten opdringen die ze uit vrije wil nooit gekozen zouden hebben. | |
[pagina 277]
| |
Het moederschap is taboe. Wie vindt dat de gangbare ideeën op dit gebied wel eens van uit een andere gezichtshoek bekeken mogen worden, namelijk van uit het belang van de moeder en niet van uit het belang van het kind, bedrijft weinig minder dan blasfemie en vindt een eensgezind en angstig front tegenover zich. Toch is er alle reden om dat te doen. Want moederschap kan positief inwerken op een vrouw, maar ook negatief. Het kan haar zelfbewuster en wijzer maken, het kan haar ook doen afglijden in gemakzucht: ‘Toen ik voor het eerst thuis was kwam er een soort vakantiestemming over me’ (maar een jarenlange vakantie is alleen in wensdromen ideaal), het kan ook maken dat zij het bijltje erbij neerlegt: ‘Als het dan zo ontzettend belangrijk is mijn kinderen heelhuids naar de volwassenheid te manoeuvreren, waar zal ik mij dan verder nog om bekommeren?’ Een moeder staat bloot aan twee verleidingen. De verleiding haar taak gelijk te stellen met haar aspiraties, en - een stap verder - de verleiding op haar kinderen te mikken in plaats van op zichzelf. Voorbeeld. Aan het woord is een geëvolueerde Engelse, auteur van tenminste één populair sociologisch boek, moeder van twee dochters (acht en vijf jaar) en een zoon van drie maanden. Onderwerp van gesprek: gezinsgrootte. Vraag: Waarom nam je nog een kind toen je eenmaal uit de luierrotzooi was? Antwoord: I wanted a son. I've worked this out for myself, I wanted to give birth to one complete human being. In het gezelschap valt een stilte. Zij vervolgt: It really is a kind of masochism, you know.’ - Deze vrouw velde een negatief oordeel over de condition féminine. Zij had uitgemaakt dat een vrouw in het jaar 1967 geen volledig mens was, zij verwachtte geen verbetering in de situatie, zij liet het daarom afweten en had voor het moment besloten per procuratie te gaan leven. Nu is mijn indruk dat haar geval niet op zichzelf staat. Het verschil tussen deze Engelse en een heleboel andere vrouwen is dat zij zich haar abdicatie bewust was en in het moederschap vluchtte uit balorigheid. Ik vind dit een griezelige oplossing. Niet alleen voor deze vrouwen zelf, maar ook voor de toekomst. Want als zij het normaal blijven vinden dat een vrouw een taak heeft plus wat zoethoudertjes: stemrecht, hobby's, clubs, cultuur en kletsen, in plaats van een eigen leven, dan is de oude situatie dat het leven van het kind prevaleert boven het leven van de moeder alleen van het fysieke naar het psychische vlak verlegd, dan horen vrouwen bedroefd te zijn als ze het leven schenken aan een dochter. Om opnieuw expliciet te zijn: uiteraard ben ik niet van mening dat vrouwen hun kinderen nu maar in de steek moeten laten. Ik geloof wel dat hier een probleem ligt waar vrouwen wel eens wat denkenergie aan mogen besteden. Ik geloof met name dat vrouwen wel eens bij zichzelf te rade mogen gaan en uitmaken waar hun vitale belangen liggen: in hun gezin of daarbuiten. Ik geloof met andere woorden dat het de hoogste tijd is dat vrouwen zich het gezonde egoïsme permitteren dat voor mannen sinds mensenheugenis en vanzelfsprekend gegeven is, - materiële omstandigheden buiten beschouwing gelaten. Want ik kan mij niet voorstellen dat iemand die zijn eigen vitale belangen verwaarloost, een positieve invloed heeft op zijn omgeving. Want wie alleen zijn al of niet bewuste rancune heeft raakt verstopt: hij zit zo in zichzelf opgesloten dat hij het vermogen verliest zich andermans situatie reëel in te denken. En hoe kan hij dan een goede opvoeder zijn? Als een vrouw naar eer en geweten uitmaakt dat haar raison d'être in haar gezin ligt, all right, maar als zij tot de conclusie komt dat die zich elders bevindt dan moet zij gehoor geven aan haar impulsen. De rest is dan een kwestie van het vinden van oplossingen, waarbij de maatschappij overigens wel mag worden aangespoord tot behulpzaamheid.
Maar een vrouw die haar raison d'être buiten haar gezin zoekt is verdacht. Sterker, men kan zich niet eens voorstellen dat ze bestaat. En daarmee komen we terecht bij een ander aspect van de kwestie. Wij leven in een maatschappij met een sterk arbeidsethos. De negatieve reacties op anarchis- | |
[pagina 278]
| |
tische elementen onder de jeugd zijn voor een groot deel terug te voeren op hun zogenaamde arbeidsschuwheid, ik bedoel dat de afkeer van de mensen hier een solide aanknopingspunt vindt. Als er in Nederland aan toekomstplanning wordt gedaan, denkt men primair aan het creeren van arbeidsplaatsen. In theorie zou het denkbaar zijn dat men zich slechts afvroeg hoe de komende generatie gevoed, gekleed, gehuisvest en vermaakt moest worden. Maar in de praktijk heeft werk de hoogste prioriteit. Daarna komen huisvesting en recreatie, - en het is de vraag of men zich daarom zou bekommeren als wij niet in een overbevolkt land leefden; voedsel en kleding komen vanzelf wel te voorschijn. Voor deze benadering zijn goede redenen: de onlust van werklozen is niet alleen te wijten aan vermindering van inkomsten en spanningen in de huiselijke kring. In deze maatschappij nu vormen getrouwde vrouwen een dubbelzinnig soort leisure class. Want hoewel zij gemiddeld zestig uur per week bezig zijn, neemt niemand hun werken serieus. Dat blijkt, behalve uit de dagelijkse praktijk, uit een paar restanten in de wet. De getrouwde vrouw heeft recht op huishoudgeld, maar recht op huishoudgeld is iets anders dan recht op een deel van het gezinsinkomen. De kostwinner, dat is dus in de praktijk de man, bepaalt het domicilie, hetgeen betekent dat de belangen van de vrouw juridisch niet tellen. Nu kan men zeggen dat problemen in dit verband pas urgent worden als het huwelijk niet deugt. Maar datzelfde gold voor de andere punten waarop de getrouwde vrouw achtergesteld was, ook daar viel een mouw aan te passen zolang de verhouding goed was. Maar dat de zaken in de praktijk meestal wel marcheren is geen reden om vast te houden aan een principieel scheve situatie. Getrouwde vrouwen vormen dus een soort leisure class. Het paradoxale is dat ze deze categorie niet verlaten als ze gaan werken. Hun werk buitenshuis wordt door de anderen gezien als een marginale bezigheid. Als zij geen zure gezichten ontmoeten, krijgen zij te maken met vriendelijk-beschermende reacties. De exclamaties die het werken van getrouwde vrouwen begeleiden, zijn van hetzelfde soort als de verrukte kreetjes die een gastvrouw ten deel vallen. Wat enig dat u werkt! (Wat heb je die tafel leuk gedekt!). Wat flink van u! (Wat knap dat je je stofzuiger zelf repareert!). Ik citeer. ‘Vrouwen hebben het toch maar heerlijk. Als de zon schijnt zitten ze erin, als het mooi weer is trekken ze met de kinderen naar het strand, als die kinderen groter zijn kunnen ze een paar uurtjes voor de klas gaan staan, etc.’ Degene die dit schreef stelde het alleen zo opdat het grotendeels weerlegd kon worden, maar hij bracht daarmee treffend de houding van de maatschappij onder woorden: buitenshuis werken, in de zon zitten en met de kinderen naar het strand gaan liggen in hetzelfde vlak. Ander voorbeeld. Op een congres verklaarde een vooraanstaand tolk dat hij zijn beroep heel geschikt vond voor (getrouwde) vrouwen. Voor mannen had het zijn gevaren, immers, de mannelijke natuur is er niet op ingesteld op den duur slechts genoegen te nemen met het weergeven van andermans woorden. Maar voor vrouwen, nietwaar, is werken slechts een middel om de tijd door te komen.
Het buitenshuis werken van de gehuwde vrouw wordt dus gezien als een vorm van vrijetijdsbesteding, als een hobby, als één van de vele grillen die je bij vrouwen nu eenmaal kunt verwachten. En dat geldt niet alleen in het psychologische vlak, maar ook in het economische. Vandaar dat bij de beoordeling van een hypotheek-aanvrage de verdiensten van een vrouw niet meetellen, vandaar de discriminatie (jegens mannen in dit geval) wat betreft het toekennen van de Nederlandse nationaliteit bij huwelijk: een buitenlandse vrouw wordt in zo'n situatie automatisch Nederlandse, een buitenlandse man moet in hetzelfde geval de moeizame weg van de naturalisatie bewandelen; hij is een concurrent op de arbeidsmarkt, zij niet. Vandaar dat er in Nederland nog altijd richtlijnen in omloop zijn volgens welke bij personeelsinkrimping de gehuwde vrouw het eerst aan de kant wordt gezet. Nog steeds is het dus mogelijk de normale maatschappelijke criteria - bekwaamheid, bevoegdheid, duur van het dienstverband - buiten werking te stellen als het gehuwde vrouwen betreft. Het meest systematisch komt deze mentali- | |
[pagina 279]
| |
teit echter tot uiting in het Nederlandse belastingstelsel. Bij een hobby let men niet op materieel rendement. Vandaar dat het gehuwde vrouwen is toegestaan slecht betaald of gedeeltelijk werk te verrichten. De meesten van hen conformeren zich trouwens aan dit hobbypatroon: het gemiddelde inkomen van deze groep bedroeg in 1962 f 2009,-. Maar als zij dat niet doen wordt hun wel duidelijk gemaakt dat men de normen van een gemeenschap niet ongestraft overtreedt. De illusie dat zij een volwaardig lid waren van de maatschappij wordt dan definitief ontmaskerd. Een vrouw die qua inkomen in een hogere middenklasse zit en voorzien is van een vergelijkbare echtgenoot, mag dan ook de helft van wat zij verdient aan de staat teruggeven. Een werkend echtpaar met twee kinderen betaalt vanaf een bepaalde grens dan ook meer belasting dan man en vrouw zouden doen als beiden vrijgezel waren. Voor cijfers heb ik hier geen plaats; ze zijn bij mij verkrijgbaar; men kan ze trouwens zelf opstellen aan de hand van de bekende belastingtabellen. Een vrouw in deze categorie komt, niet belastingtechnisch maar in feite, terecht in de categorie van het overwerk. En overwerk, de naam zegt het al, is één van die overbodigheden waarop een weeldetarief van toepassing hoort te zijn. Wat de maatschappij, bij monde van de fiscus, aan deze vrouwen te melden heeft is: je hoort hier niet, ga maar liever bloemen schikken. Dit zou allemaal niet zo erg zijn als er in de naaste toekomst iets zou veranderen. Ons belastingstelsel gaat op de helling, maar in de artikelen hieraan gewijd mocht ik geen letter lezen over de gehuwde werkende vrouw. Dat betekent dat de eerste twintig jaar geen principieel andere aanpak te verwachten valt. Dus zal het wel blijven bij lapmiddelen als de een jaar geleden gedane voorstellen van de SER, die, als ze dan eindelijk van kracht worden, al achterhaald zijn door het gestegen kostenpeil.
Het lijkt mij dan ook tijd dat vrouwen eens wat politieke druk gaan uitoefenen, op allerlei terrein. Zij zouden bij voorbeeld kunnen nagaan welke partij de moed heeft een principiële verandering van de abortuswetgeving op haar programma te zetten. Ik heb het gevoel dat dit één van de terreinen is waarop de geringe deelname van vrouwen aan het politieke leven zich tegen hen keert. Want het lijkt me wel zeker dat dit probleem vrouwen meer ter harte gaat dan mannen, en ik heb de indruk dat zij hierover gemiddeld anders denken. Misschien vergis ik me, maar het zou interessant zijn na te gaan hoeveel vrouwen van mening zijn dat hun seksegenoten degenen zijn die daarover in laatste instantie horen te beslissen. In onze vadermaatschappij vraagt men over een dergelijke materie echter alleen de opinie van artsen. Zij zouden voorts hun best kunnen doen om bepaalde dingen op partijprogramma's te krijgen. Bij voorbeeld de wettelijke waarborg dat wat betreft benoeming, promotie, pensioenrechten en ontslag voor vrouwen, gehuwd of ongehuwd, geen andere regels gelden dan voor mannen. Natuurlijk is dit alleen maar een begin: de meeste moeilijkheden op dit terrein zijn niet met juridische middelen op te lossen. Maar het is essentieel, anders kunnen paternalistische werkgevers vrijelijk hun gang gaan. Vrouwen zouden ten slotte die partijen kunnen steunen die de maatschappelijke integratie van de gehuwde vrouw willen bevorderen. Die daaraan fiscale consequenties verbinden en die daartoe een uitgewerkt programma opstellen, in plaats van te volstaan met één zinnetje in een verkiezingspamflet. Wat vrouwen kortom nodig hebben is een vechthouding. En dat geldt niet alleen op het collectieve plan maar ook op het individuele. In dit stuk heb ik vaak gedaan alsof vrouwen als individu in een luchtledig verkeren, en dat was met opzet. Het lijkt mij nodig dat vrouwen hun positie eerst principieel doordenken, los van de context waarin zij leven. Meestal gaat het andersom, zij zien de dingen allereerst in relatie tot hun man, hun kinderen en hun milieu, en die context werkt dan meestal zo verlammend dat ze aan het principieel stellen van de dingen niet eens meer toekomen. Als een vrouw bij voorbeeld wil werken en haar man verzet zich daartegen, wordt het voor haar uiterst moeilijk de dingen zo te organiseren dat alles goed blijft lopen. Nog afgezien van zo iets als sabotage heeft zij te maken met materiële weerstanden: het werk van haar man | |
[pagina 280]
| |
is het eerst gegevene en tot nog toe werd alles daaromheen gegroepeerd, - en met psychische: zij is bang dat zij haar huwelijk in gevaar zal brengen. Als ze de zaken principieel stelt, ziet ze dat die anders liggen: haar man is degene die niet alleen zijn eigen maar ook haar leven wenst te bepalen; hij kent zichzelf privileges toe die hij zijn vrouw ontzegt; hij gedraagt zich als een alleenheerser in plaats van als een bondgenoot. Een vrouw heeft dan ook het recht strijd te leveren op dit terrein. En dat is een zinvolle bezigheid omdat het erom gaat dat beide partijen de dingen in een redelijk en reëel perspectief gaan zien. Als een grote groep vrouwen zich bewust wordt van haar rechten en plichten inzake zichzelf, dan is dat de eerste stap naar de vrijheid en naar de maatschappelijke integratie. En die is hard nodig, want materieel staan de dingen er niet zo goed voor. Er is namelijk alle reden om aan te nemen dat een verdere deelname van de gehuwde vrouw aan het arbeidsproces de halfslachtige positie van de vrouw in de maatschappij voorlopig nog zal versterken. Het part time-werk zal wel toenemen, speciaal wanneer werkgevers ontdekken over welk een keur aan sollicitanten zij kunnen beschikken. Maar ten eerste wordt het geassocieerd met klusjes en zal het beeld ‘werk = vrijetijdsbesteding’ dus niet op korte termijn verdwijnen, ten tweede biedt het weinig promotiemogelijkheden, ten derde is volgens Viola Klein het gevaar niet denkbeeldig dat part time-functionarissen werk doen dat onder hun niveau ligt. Maar er is nog een andere factor in het spe., namelijk dat de arbeidsmarkt voor vrouwen met een hogere of gespecialiseerde opleiding zo weinig mogelijkheden biedt. Wie eenvoudig kantoorwerk wil verrichten kan overal relatief gemakkelijk terecht, maar hoger gekwalificeerde functies zijn niet alleen geringer in aantal, ze zijn ook sterk aan plaats gebonden en de geringe mobiliteit van de gehuwde vrouw wordt dan, zelfs bij de geringe afstanden in Nederland, een ernstige handicap. (Daarom is het niet alleen principieel verkeerd, maar ook onlogisch gehuwde vrouwen het eerst te ontslaan. Gegeven hun beperkte bewegingsvrijheid is het voor hen veel moeilijker weer aan de slag te komen.) Het enige perspectief dat ik zie is de werktijdverkorting. Als iedereen bij voorbeeld een 30-urige werkkring heeft, zal het voor echtparen gemakkelijker zijn kinderen te combineren met een volwaardige werkkring, dan wordt het voor vrouwen ook mogelijk een carrière op te bouwen zonder onderbrekingen.
Er zijn wel eens mensen die tegen mij zeggen: Geloof je nu heus dat vrouwen zich gelukkiger zullen voelen als ze werken en geëmancipeerd zijn? Mijn antwoord is: Daar weet ik niets van, en daar gaat het ook niet om. Men zou het werken van gehuwde vrouwen kunnen vergelijken met uitbreiding van het onderwijs. Beide stellen mensen in staat hun horizon te verbreden en meer geïnteresseerd te zijn in de wereld omdat ze over meer aanknopingspunten beschikken. Maar dat is niet het enige. Wie geestelijk vrij is hoeft zich niet te laten verlammen door taboes, door schuldgevoel en door materiële omstandigheden. Wie erin slaagt zijn potenties te realiseren kan zich tevreden voelen. Wie getaxeerd wordt op eigen merites in plaats van op de positie van een echtgenoot hoeft zich geen aanhangsel meer te voelen; de weg naar het zelfrespect is niet langer geblokkeerd. Emancipatie en maatschappelijke integratie geven vrouwen dus de mogelijkheid te langen leste de condition féminine te verlaten. Eeuwenlang hebben zij het lot gedeeld van Don Juan: hij was uitsluitend man, zij werden uitsluitend bepaald door hun vrouw zijn. Maar Don Juan was een uitzondering, een enigszins belachelijke figuur en een mythe waar de meeste mannen nooit zijn ingetrapt. En als vrouwen het zover brengen dat zij in de eerste plaats een mens zijn en pas in de tweede plaats een vrouw, zou dat positieve gevolgen kunnen hebben voor de relatie tussen moeders en hun kinderen. In discussies over het moederschap doet men dikwijls of kinderen altijd klein blijven. Maar gelukkig of helaas is dat niet het geval. Op het ogenblik worden moeders door grote kinderen vaak alleen affectief gewaardeerd. Vaders en kinderen kunnen van mening verschillen; met moeders valt over | |
[pagina 281]
| |
vele zaken helemaal niet te praten omdat ze geen notie hebben van de maatschappij. Zou het niet goed zijn als moeders hun kinderen meer te bieden hadden dan enkel zorgzaamheid? |
|