[Commentaar]
Amsterdam, 17-10-1967. - Op 10 februari 1966 stonden twee Russische schrijvers, Andrej Sinjawski (in het buitenland publicerend onder de naam Abram Terts) en Joeli Daniel (publicerend onder de naam Nikolaj Arzjak) terecht. Zij werden volgens artikel 70 (sectie 1) van het Wetboek van Strafrecht van de Sowjet-Unie, wegens het schrijven van literatuur die beoogde het Sowjet-bewind te verzwakken of te ondermijnen, veroordeeld tot respectievelijk zeven en vijf jaar dwangarbeid. Bij de Engelse uitgever Collins/Harvill Press is kortgeleden een boek verschenen, ‘On trial’, dat een documentatie over het proces bevat; men kan er zowel de letterlijke transcriptie van het proces in vinden als de hele perscampagne tegen de schrijvers vóór het proces gevoerd, en de vele gepubliceerde maar vooral ongepubliceerde protesten tijdens en na het proces geschreven. Het boek doet niet onder voor het fantastisch realisme dat Terts en Arzjak in hun boeken bedrijven. Eén voorbeeld slechts. Arzjak schreef een verhaal, ‘Hier is Moskou’, waarin op 10 augustus 1960 een Publieke Dag van het Moorden door de regering wordt afgekondigd. De satire is, in het licht van de Stalin-terreur, de persoonsverheerlijking en het gevaar van een mogelijke herhaling, duidelijk. De Openbare Aanklager dacht er anders over en sloeg er de Prawda van 10 augustus op na en ‘bewees’ met de krant in de hand dat verdachte het leven in de Sowjet-Unie verdraaid en dus belasterd had. Het hele boek zit vol met dergelijke trieste bewijzen van een treurig misverstand, dat Sinjawski in zijn laatste woord als volgt formuleerde: ‘De vraag rijst: wat is propaganda en wat is literatuur? Het standpunt van de Openbare Aanklager is dat literatuur een vorm van propaganda is, en dat er slechts twee soorten propaganda bestaan: pro-Sowjet en anti-Sowjet. Als literatuur eenvoudigweg niet-Sowjet is, betekent dat dat zij anti-Sowjet is.’ Deze opvatting
van literatuur als slaaf van een ideologie weet uiteraard geen raad met literaire genres als de satire en het fantaisisme. Door de satire letterlijk te nemen wordt men zelf een farce, door de burleske fantasie van een auteur feitelijk te beschouwen onderkent men het burleske van zijn eigen werkelijkheid.
Van die farce zijn Sinjawski en Daniel het slachtoffer geworden. Ik schrijf dit vandaag op de vijftigste verjaardag van de Revolutie. Er is een kleine kans dat de schrijvers amnestie zal worden verleend. Misschien is dat bij het verschijnen van dit nummer al gebeurd. Mocht dat niet zo zijn, dan zou ik het Pen-centrum willen verzoeken, bij wijze van felicitatie, de regering van de Sowjet-Unie met klem te vragen deze schrijvers onmiddellijk in vrijheid te stellen, onder verwijzing naar artikel 70 (sectie 1) van haar Wetboek van Strafrecht, waaraan zij zich zelf heeft schuldig gemaakt: ‘Agitatie of propaganda gevoerd met het oogmerk het Sowjet-bewind te verzwakken of te ondermijnen...’ - (J. Bernlef)
|
|