De Gids. Jaargang 130
(1967)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 215]
| |
Hein Ruygers
| |
[pagina 216]
| |
centrum en perspectief van alles wat gebeurt' (alsof duidelijk gemaakt moest worden dat het niet om overbevolking in een mierenhoop ging). Soms had ik de indruk, dat een aantal aanwezigen blij waren dat de verwarring behoorlijk groot was; op bepaalde momenten werden zij opgetogen claqueurs. Anders was de vergadering niet zo vredig geëindigd, maar fijn gemalen door de ijzingwekkende problemen die vroeg of laat gesteld moeten worden. Staat de politiek onder de ethiek?Ga naar eind2. Uiteraard. Goed, in zoverre niemand een volslagen amorele politiek à la Machiavelli wil verdedigen. Maar dan: onder welke ethiek? Toch niet onder de ethiek van de doorsnee burger. Deze ethiek is doorgaans uiterst individualistisch, terwijl de ethiek eigenlijk van huis uit sociaal is of niet is. Het spreken over een sociale ethiek is een pleonasme of een verhulling van het feit, dat wij in vele vraagstukken liever in het pre-ethische blijven steken. Een ‘sociale’ ethiek die zich opmaakt om over de politiek een oordeel te vellen, moet een zicht bezitten op de eigenheid van het politieke veld. Daar moet met politieke middelen het bereikbare worden bereikt, daar moet geleefd, neen, niet geleefd maar wel gewerkt worden met het voor de brave burger vervloekte geloof in het succes als waarmerk voor goedheid. Daar moeten ideeën, langs de moeizame en kronkelige weg van compromissen, worden verwerkelijkt, omdat ze een beter bestaan voor allen garanderen. Daar moet de domme en soms demonische tegenkanting worden verwerkt van hen die met geweld, list en bedrog tegenstoom geven, dus moet daar zo nodig net iets meer geweld, list en bedrog gebruikt worden, maar met de voortdurende en hardnekkige inzet dat zo spoedig mogelijk geweld, list en bedrog tussen mensen en volkeren worden uitgeschakeld. Daar behoeft Machiavelli niet gevolgd te worden, maar evenmin de doorsnee burger, die van ‘dit vuile bedrijf’ niets snapt en ook beter maar niets snappen moet, wil zijn eigen ethiek niet mateloos bedreigd worden. Dat gehele spel moet gespeeld worden onder het wakend oog van een volksvertegenwoordiging, die nog wel veel passeren laat, maar die toch de beste garantie is dat op den duur de politiek meer sereen bedreven wordt, wat meer ‘gewetensvol’ is in de keuze van de middelen en meer aansluiting gaat vinden bij de ethiek van het dagelijkse leven. Daarvoor is het wel strikt nodig dat alle volkeren op deze wijze een controle van voor een deel niet strikt politiek denkenden op het politieke handelen aanvaarden. Dat is voorlopig niet het geval. We kunnen dus slechts ijveren voor democratie en openbaarheid, controlemiddelen die juist aan Machiavelli onbekend waren. Vele aanwezigen in Scheveningen waren aan een radicaal denken over de (beperkingen van de) politiek evenmin toe als aan een sociaal denken over de ethiek. De ethiek van de bevolkingspolitiek dreef op gouden wieken met de meeuwen weg over de spelende golven.
Als ik nu de aanleiding van de Scheveningse vergadering loslaat, kan ik in het algemeen constateren dat het onbehagen ten aanzien van de ethische vragen rond de bevolkingsgroei twee wel te onderscheiden oorzaken heeft: a. de zorg of niet onverwachts alle propaganda voor een geboortenregeling in de rug zal worden aangevallen door kerkelijke uitspraken. Ik besef wel dat wetenschappelijke uitspraken ook tot de categorie van onruststokers kunnen gerekend worden. Terwijl ik de laatste redactie van dit artikel aan het verzorgen ben, is er deining ontstaan door de mening van collega Defares dat de pil ‘de vrouw sneller doet verouderen’. Dat klinkt al niet onschuldig, maar als men bedenkt dat vrouwelijkheid en jeugdigheid in de mythen meer met elkaar verbonden zijn dan mannelijkheid en presbyteraat (in religieuze en in profane zin), verwondert men zich niet meer over de felle emoties. Maar een wetenschappelijke onruststoker wordt in een discussie gerelativeerd. De wetenschap schrijft niet zozeer een bepaalde gedragsvorm voor. Als de kerken uitspraken gaan doen, en in casu is dat alleen van Rome te duchten, kun je jaren voor niets gewerkt hebben. Zo'n uitspraak heeft via de miljoenen aanhangers bepaaldelijk invloed op het bevolkingsbestand. b. als zich over family planning wel een zekere eenstemmigheid installeert in het zedelijk bewustzijn van de mensheid, althans van de westerse mensheid: ‘maior vel saltem sanior pars’ (zoals de liberalen van de vorige eeuw zichzelf zagen), de ethische bezinning op population planning moet nog geconcipieerd worden. | |
[pagina 217]
| |
Het lijkt wel of hier een mentale en massale contraceptie aan het werk is.
Laten we op de beide bronnen van onbehagen wat nader ingaan. Ad a. De pauselijke adviescommissie over geboortenregeling heeft nog meer dan het tweede Vaticaanse concilie gestaan onder het floodlight van de (westerse) wereldpers. Dat de ruim vijftig leden er toch in geslaagd zijn hun werk in een betrekkelijke (externe) rust te verrichten, heeft meer bedrog en misleiding van de persmensen gevorderd dan de rustige afreis van de prinsessen na haar huwelijkssluiting. Sinds kort zijn echter van de nagenoeg duizend bladzijden druks van de acta et gesta van de commissie enkele stukken, sluitstukken, in de pers gekomen. De National Catholic Reporter wist enkele documenten te bemachtigen.Ga naar eind3. Hoewel ik met zeer velen hartgrondig hoop dat de paus spoedig het meerderheidsstandpunt zal overnemen, meen ik toch dat dit niet gebeuren zal. In zekere zin, maar in een voor deze paus beslissende zin, is het minderheidsstandpunt veel stringenter beargumenteerd. Ik wil dit wat nader toelichten, overigens zonder tekstaanhalingen. Ik steun hierbij op de kennelijk defectueuze Engelse vertaling van de N.C.R. Het meerderheidsstandpunt zoals het in het zogenaamde ‘eindrapport’ te vinden is, moet gelezen worden in verband met de voorafgegane, maar niet gepubliceerde discussies. Nu, in de beschikbare tekst, loopt het wat vlot, wat vaag, wat welwillend naar een open conclusie toe (conclusie, nogmaals, waar ik het geheel mee eens ben). Maar over bepaalde argumentaties van de meerderheid kom ik meer te weten uit het minderheidsrapport. Dit gaat niet, zoals het eindrapport, over het verantwoord ouderschap, maar over de leer van de kerk en haar (dat wil zeggen van de leer of van de kerk) gezag. Die titel van het minderheidsrapport is schokkend en tevens onthullend. Het gaat de minderheid uiteindelijk niet om de kwestie van de geboortenregeling, maar om de waarde van het kerkelijk gezag. Goed, dat geeft onmiddellijk de baan vrij voor persiflages: een groepje verstokte, uitgedroogde celibatairen, wie het niet om mensen maar om doctrines gaat. Toch moesten we ons even of tevens de tragiek indenken van die mensen. Zij zijn opgevoed in het geloof aan God en zijn woord, waarvoor de kerk van Rome garant staat. Die kerk van Rome spreekt door de pausen. Al het spreken, waar ook ter wereld, is gestamel vergeleken met de sinds Vaticanum I, 1870, onfeilbaar verklaarde interpretaties die de paus geeft van de bronnen van het geloof, dat zijn: ten eerste de Bijbel; ten tweede (vooral ten tweede, niet samen met de Bijbel, eerder nog voorafgaand aan de Bijbel, waaraan zij het medium geeft waarbinnen het bijbelwoord klinken kan) de traditie, de ‘goddelijke overlevering’; ten derde (dit is geen officieel ‘derde’, maar in verband met zedelijkheidsvraagstukken een praktisch ‘derde’) de natuurwet; deze is niet meer zoals in de middeleeuwen ‘de menselijke rede zelf’, maar bevat de imperatieven die uit de aard van de mens zelf volgen, maar die door vele mensen, ook katholieke mensen, niet meer gezien worden, vertroebeld als hun blik is door velerlei glaucomen, reden waarom die imperatieven door de pausen met onfeilbare kracht worden voorgehouden. Ik besef, lezer, dat u uzelf waant in een horribel gesloten systeem, een totalitaire ideologie. Het verzet daartegen was reeds, zij het beter naar intentie dan naar verwoording, aanwezig in bepaalde modernistische stromingen van het begin van deze eeuw. Maar ikzelf en allen van mijn generatie zijn in die opvatting, ondanks stil opkomende en weer verdrongen twijfels, opgevoed en hebben zich later daarvan moeten vrijvechten. Niet ten onrechte heeft prof. Rogier, kenner bij uitstek van het katholicisme van de laatste eeuwen, getreurd over het eerste Vaticaanse concilie, dat letterlijk alle aspiraties van de Katholieke Verlichting, die thans zo modern aandoen, heeft verstikt; hij heeft 1870 het dieptepunt genoemd van tweeduizend jaren ontwikkeling van dogma, paus en concilie. Maar dat dieptepunt heeft zich, geholpen door een zich synchroon ontwikkelende techniek van communicatiemiddelen, opgelegd aan de generaties van 1870 tot 1960 toe. Preciserende bedoel ik daarmee, dat de vijftiger jaren het culminatiepunt zijn geweest van dit denken. De nadagen van Pius XII worden erdoor getekend. Tevens zijn de vijftiger jaren de periode waarin een doorbraak tot stand komt, eerst nog latent, dan aarzelend in de openbaarheid bij paus Johannes, dan meer consequent op het twee- | |
[pagina 218]
| |
de Vaticaanse concilie, en nu soms, geradicaliseerd door de katholieke intelligentia van West-Europa en Noord-Amerika, met klem verdedigd. Ik moet me tegenover niet-katholieke lezers excuseren voor dit stukje katholieke cultuurgeschiedenis. Het was nodig om te demonstreren dat de ‘Ottaviani's’ van de pauselijke commissie geen monstrueuze figuren zijn, maar in de grond tragische lieden. In hùn visie op de Kerk, in hùn geloof aan de kracht van Gods woord, dat door de Kerk auctoritatief wordt geïnterpreteerd, is het onaanvaardbaar dat de Kerk vanaf 1930 in de naam van Christus lasten zou hebben opgelegd aan de mensen, en nog wel onder zware zonde, die nu ijdel zouden blijken te zijn geweest. Het kàn volgens hen niet zijn dat de bijstand van de Geest, aan de kerk toegezegd, vanaf 1930 wel zou gewerkt hebben in de anglicaanse Kerk (die met de Lambeth Conference de steen in de vijver heeft gegooid) en in de protestantse Kerken, maar niet in de roomse Kerk. Deze dingen zijn uiterst bitter. De lieden die zo denken zijn te goeder trouw, niet zelden begaafd en soms geniaal. Zolang zij zo denken, zullen zij hun mening zeggen en ook moeten zeggen. Zij kunnen niet anders. Als de huidige paus ook zo denkt, en dat lijkt zeer waarschijnlijk, zit hij volkomen klem. Ter wille van de wereld hoop ik met velen dat hij het meerderheidsstandpunt overneemt. Maar ik vrees dat hij dit persoonlijk niet kàn. Is dan abdiceren geen uitweg? Objectief wel, maar hij die een vesting verdedigt en weet dat na hem een commandant komt die de vesting overlevert, gaat niet. Moet de propaganda voor geboortenregeling dus toch vrezen dat vroeg of laat nog een dolkstoot in de rug komt? Wie zal het zeggen? Ik ben persoonlijk geneigd die katholieken te volgen, die denken dat de ontwikkeling van de opvattingen van vele katholieken niet meer terug te spoelen is. Het mes waarmee gestoken moet worden is inmiddels zo bot geworden, dat een stoot niet meer verwondt, maar alleen gevoeld wordt als een aanmoedigende por in de rug. Daar wil ik het graag op houden.
Ad b. De tweede bron van onbehagen in het geboortenvraagstuk is de meer dan lacuneuze ethiek van de population planning. Voor velen lijkt de bereikte eenstemmigheid over de family planning voldoende te zijn. Men vertrouwt alles aan de voorlichting toe, mits de vrijheid van het echtpaar maar gerespecteerd wordt. Dat de zelfbewuste burgerij van het Westen voor voorlichting toegankelijk is en vrijheid wenst, is duidelijk. Maar verder? De debielen, de geestelijk gestoorden? De drommen analfabeten in de ontwikkelingslanden? Degenen die erfelijke ziekten doorgeven? Het wereldbevolkingsprobleem is allereerst een kwantitatief probleem. Dat wil zeggen, dat daarin de mens alleen maar een nummer is. Velen horen dat niet graag. De personalistische opvatting van christelijke of humanitaire inspiratie, bloeiend in de helpende beroepen: arts, psycholoog, maatschappelijk werker, verpleger, zielzorger, zegt ons dat het om telkens deze mens gaat; zie boven: ‘oorsprong, centrum, perspectief’. In bepaalde beschouwingswijzen is de mens echter alleen maar nummer. Het gaat de statisticus en de demograaf om getallen. Vanaf Alexander tot Mosje Dayan heeft iedere strateeg berekend: hoeveel doden kost mij het veroveren van die stad of van die heuvel? Zo'n strateeg behoeft geen onmens te zijn als hij niet summeert wat het leed is van al degenen die vallen en wat het verdriet is van hun nabestaanden. Pas als hij vergeet dat achter ieder getal een mens staat: die niet meer door hem te evalueren oorspronkelijke menselijkheid, inclusief de menselijke kwetsbaarheid, het verzet tegen de dood en tegen het weggesneden worden uit familie en volk, - pas dan is hij onmenselijk. Dat is nog niet het geval waar met getallen van mensen gerekend wordt, ook al krijgt dit soms een cynische klank. Vanzelf ga ik hier de vraag voorbij of in de huidige omstandigheden de dreiging van escalatie niet iedere strategische berekening bij voorbaat verbiedt, ook al berust dan dit verbod op de berekening van de hecatomben. Ook de politicus heeft in bepaalde situaties bij voorbeeld van kwantitatieve bevolkingsgroei, alleen met het getalsmatig aspect van de mens te maken. Welke invloed heeft een bepaald politiek beleid op het bevolkingsbestand? Wil hij die vraag beantwoorden, dan heeft hij inzicht nodig in de economische, sociale, ruimtelijke mogelijkheden en begrenzingen van bevolkingsgroei, van een stationaire toestand of van bevolkingsafname. Het is erg naar dat juist op dat kwantitatieve ni- | |
[pagina 219]
| |
veau van mogelijkheden en begrenzingen de trots van het kwantitatieve denken, namelijk de exactheid, ontbreekt. Men werkt met schattingen, waarderingen, prognostische verwachtingen. Daarbij gaat men uit van de huidige ontwikkelingen op economisch, technisch en sociaal gebied, terwijl die ontwikkelingen allerminst stationair zijn. Het zijn deze onzekerheden in het hart zelf van de berekeningen, die aanleiding zijn voor verwijten over en weer dat eigen wensen en strevingen de berekeningen kleuren. In de discussies tussen optimisten en pessimisten, tussen berekenaars en fantasten, tussen politici en ethici, zeggen allen dat hun bevolkingsberekeningen objectief zijn, maar niemand kan dat bewijzen.
Voor de bevolkingspolitiek in ons land of in het Westen moeten keuzen gedaan worden. Wat willen wij: meer huizen of meer wegen, nog meer gezondheid en een nog langer leven, veel vrije tijd en de vreugde van kinderen om ons heen, import of export van diensten, enzovoort? Alles tegelijk kan niet. Maar de keuzen gaan tussen vormen van luxe, vormen van welzijn. Voor de politicus van de ontwikkelingslanden gaat het om veel meer dramatische keuzen. Moet hij actuele honger nu lenigen of moet hij voorzieningen treffen voor de verdere toekomst? Idealisten achter de groene tafel zeggen: het is en-en, niet of-of. De realiteit dwingt echter tot rekenen. Moet die politicus zijn keuze democratisch gaan peilen? Moet hij de hongerenden vragen maar goedschiks dood te gaan, opdat er betere levenskansen zouden komen voor de nog niet geborenen? Ik geloof niet, dat in zulke vragen de westerse idee van ‘het aan ieder echtpaar overlaten’ werkzaam kan zijn. Maar wat dan wel? Als de politicus het zelf, eventueel gesteund door wetenschapsmensen van verschillend allooi, gaat uitmaken, dreigen we in een staatstotalitarisme te vervallen. Als we het aan de eigen regeringen van die landen voor het zeggen laten, dus niet de echtparen daar aan het woord laten komen, zullen de kinderen of kindskinderen van die echtparen ons verwijten: het kostbaarste dat het Westen had, kostbaarder dan techniek en economie, hebt gij ons onthouden, de vrijheid. Ligt de oplossing niet hierin, dat we gaan zien dat ook hier in het Westen de eigen inzichtelijke en vrije keuze van het echtpaar een ideaaltypisch geval is? Feitelijk wordt die keuze bepaald door allerlei sociale factoren. De meeste mensen voelen zich daar gelukkig bij, al moet ik bij het neerschrijven van deze zin bedenken dat ook dit cynisch klinken kan, zoals in de mond van Dostojewski's grootinquisiteur. De ethiek speelt op de bevolkingspolitiek in op het punt waar de doelstellingen worden geformuleerd. Voor het Westen bestaan die uit een aantal prioriteiten van welzijnsvormen, die niet allemaal tegelijk kunnen gerealiseerd worden. In de ontwikkelingslanden gaat het vaak om het zijn van de levenden of het welzijn van de lateren. De keuze heeft dan nog het karakter van een wrede natuurlijke selectie. Ik geloof wel, zoals ik zoëven al opmerkte, dat het wijsheid is om de velen voor wie niet gezorgd kan worden, niet in de keuze te betrekken. Maar die wijsheid laat toch maar een brakke nasmaak achter. Conclusie. Bij population planning gaat het allereerst om het gewenste, mogelijke, toelaatbare aantal mensen. Beter en sympathieker klinkt het adjectief: optimaal, al moet ik hierbij denken aan het zo juiste woord van De Froe, dat geen wereldgodsdienst en geen wereldbeschouwing kan uitmaken wat de optimale bezetting van de wereld is. Daarna zou het in de population planning ook nog om het gehalte kunnen gaan. Dan komt men bij eugenese en dergelijke. Deze kwalitatieve aspecten zullen ook om een oplossing vragen. Maar nog meer is het nodig dat de ethiek zich dan klaargemaakt heeft om wat zinrijks te zeggen over de verhouding van persoon en gemeenschap. Wat tot nu toe daarover vernomen werd, klinkt mij te individualistisch. Maar dit te zeggen klinkt voor velen al socialistisch, zoal niet totalitair. Dat laatste wil ik echt niet, maar met de gebruikte formules kom ik er niet voldoende uit. Is er geen derde weg mogelijk? Kunnen ons gevoel en ons denken, eventueel langs die veel zachtere weg van ons bezit en onze grond, toch nog gesocialiseerd worden? Daarmee ben ik aan de vragen van het begin. Dat is steeds teken van het einde. |
|