[Commentaar]
Het Holland Festival is nog niet afgelopen of, net als aan het eind van een te lang buurtfeest, barst de ruzie op straat los. Voordat dit goed en wel tot de buitenwacht kan doordringen, kondigt de Festival-leiding reeds een bekorting van het volgende Feest aan. Oorzaak: niet de ruzie, maar geldgebrek. Met de huidige liberale politiek van subsidie-verlaging (want daar komt het uitblijven van een verhoging in feite op neer) heeft iedereen gemakkelijk vrede, niet in de laatste plaats kennelijk de zakelijke leider van het Festival, Den Daas, die openlijk verklaart zich ‘meer links liberaal’ en ‘in ieder geval niet P.v.d.A.’ te voelen. Op school was hem immers al geleerd, zo vertelt Den Daas aan Bibeb, dat er na je dertigste twee mogelijkheden zijn: òf je bent dan nog socialist, òf je hebt hersens gekregen. En wie genoeg hersens heeft kan begrijpen dat ons land (zeker in vergelijking met Oosteuropese landen, waar men gemakkelijk twee maal zoveel subsidiegeld voor een vergelijkbaar festival op tafel brengt), een arm free enterprise-landje is, waar het onbehoorlijk is de overheid om kunstsubsidies onder druk te zetten. Daarom liever bekorten. Tot zover dan de zakelijke kant, nu de artistieke.
Eén dag voor het einde van het Feest, op 14 juli, bederft Peter Diamand de komkommertijd met een interview in het Algemeen Dagblad. Door een scherpe aanval op de intendant van de Opera, Maurice Huisman, gooit Diamand de ruzie op straat. Huisman zou het Festival willen populariseren en zou daarbij sensatie niet schuwen. Afschrikwekkend voorbeeld: Beethovens Negende, gedanst door Béjart (en overigens nooit in het Festival vertoond...). Peter Diamand, na zijn overplaatsing naar Edinburgh hier nog slechts adviseur, waarschuwt: ‘Met het toevoegen van elementen ter popularisering van een kunstwerk gaat hij’ (Huisman) ‘aanzienlijk verder dan ik toelaatbaar acht’...
Festival-voorzitter Reinink probeert op een persconferentie vergeefs het conflict met de mantel der kunstliefde te bedekken, en verklaart dat er geen reden voor een botsing is, omdat voor beide opvattingen plaats is in de programmering (kennelijk zelfs nog ná de voorgenomen bekorting). Een standpunt dat even ruim is als het slechtzittende pak van een clown. Het is dan ook weinig geruststellend.
Op 19 juli wakkert Hanekroot in De Tijd de strijd weer aan en kiest daarbij duidelijk partij voor Huisman. Diamand vindt zijn verdediger in Leon Schoenmaker (De Groene van 22 juli).
Ondertussen verklaart Den Daas in het Bibeb-interview (Vrij Nederland van 22 juli) met een bloedende neus zich gelukkig met het afgelopen Festival, en vraagt bij die gelegenheid aan de critici waarom in hun beschouwingen ‘altijd het venijn in de staart’ moet zitten. Deze formulering is dan onverwacht van toepassing op het interview van Diamand.
Close-readers van het Festival-beleid herinneren zich nog het vraaggesprek van vorig jaar met Hans de Witte in het Haarlems Dagblad, waarin deze ervan uitgaat de opvolger van Diamand te zijn, wat later weer wordt tegengesproken. In Elseviers Weekblad liet ten slotte Huisman nog zijn licht schijnen over zijn operaplannen, die van directe invloed zijn op het Festival.
Zo is bij het verstrijken van dit Festival iedereen in een eigen krant aan het woord geweest, en begrijpelijk genoeg vraagt Hanekroot zich bij al die verwarring af ‘wie nu eigenlijk het Festival leidt’. En dan is nu De Gids aan de beurt.
| |
Het conflict tussen Diamand en Huisman is in wezen de strijd tussen establishment en experiment. Diamand kan om een doorzichtige reden niet inzien dat hij, en daarmee tot nu toe het Holland Festival, in het circuit zit van een fetisjistische cultuurbeleving, een bijna dwangmatige consumptie van gevestigde cultuurwaarden (die overigens door zijn favorieten Britten en Henze alleen maar een beetje eigentijds worden opgedirkt). De reden is dat deze waarden zo ontzaglijk indrukwekkend en meeslepend zijn, en daarmee de bron van Diamands op zichzelf respectabel idealisme. Niemand kan het matje onder zijn eigen voeten wegtrekken. In verschillende interviews heeft Diamand, met een bizar mengsel van diplomatie en eerlijkheid, blijk gegeven van zijn onmacht om zich uit dit circuit, met zijn tot fetisj geworden symbolen van ‘indrukwekkende meesterwerken’ en (verkeerd begrepen) ‘traditie’, te bevrijden. Zijn creatie, het Holland Festival, wordt dan ook door deze onmacht gekarakteriseerd en is daarmee in wezen niet meer dan een opgepompte herhaling van de abonnementseries van de Europese kunstbedrijven, die overal en ieder jaar weer met ongeveer dezelfde produkten op de markt komen. Dit zou op zijn best nog een amusante bezigheid kunnen zijn wanneer het spel gespeeld werd in het absurde besef van de nutteloosheid ervan, maar een dergelijke relativerende notie is al lang verdronken in de koninklijk goedgekeurde, liberale en deftige pretentie van het Feest.
Huismans niet minder groot idealisme vindt daarentegen zijn oorsprong in het besef dat ‘cultuur’ een creatief onderzoek is en dat ‘traditie’ alleen zin heeft als gereedschap dat ons in staat stelt nieuwe artistieke uitvindingen te doen. Zijn inzicht in de ontwikkeling van de opera bracht hem tot de overtuiging dat het (muziek)theater van deze tijd principieel anders moet zijn dan in vorige eeuwen, en dat iedere poging, zelfs de mislukte, om hieraan vorm te geven, eindeloos veel belangwekkender is dan een geperfectioneerde uitvoering van een geclassificeerd ‘meesterwerk’. Het is een ervaringsfeit van veel progressieve theatermensen dat juist van uit deze gezichtshoek die ‘meesterwerken’ pas leefbaar worden en iets meer blijken te zijn dan een gewaardeerde consumptie.
Nederland is het land van de bijgelegde burenruzies en de verdoezelde conflicten. Met een bevolking die nog steeds bezig is op adem te komen van ‘Zo is het’ en Provo-shocktherapieën, en een liberale regering die ondertussen rustig en uiterst bekwaam naar rechts koerst, lijkt het klimaat voor een Festival-opzet à la Huisman weinig hoopgevend. Het is of iedereen een nylonkous op de kop gekregen heeft en zich verder maar rustig houdt, wat de kans dat het conflict Diamand-Huisman in al zijn scherpte levend gehouden kan worden, uiterst klein maakt.
In deze sfeer moet de Festival-leiding de moed en het inzicht opbrengen voor de richting-Huisman te kiezen en de verknoopte band met Diamand door te snijden. Het verdoezelend sussen van deze zaak door voorzitter Reinink laat ons echter weinig illusies over.
Wij staan hier niet om een sterke man te roepen, maar verdedigen een sterk en vitaal idee, waarvan nu eenmaal Huisman zich daadwerkelijk een voorvechter heeft getoond.
Pas wanneer het Festival is losgemaakt van Diamand, zogezegd ‘losgezongen van zijn oorspronkelijke betekenis’, kan het een authentieke gebeurtenis worden. - (Peter Schat)
|
|