De Gids. Jaargang 130
(1967)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 130]
| |||||||||
Rudolf Geel
| |||||||||
2Wanneer de eerste gladiator de arena betreedt en Gaius en Marcella op hun plaatsen zitten, tegenover de ereloge der Caesars, verflauwt het beeld. De zon doet hier zijn intrede, de grond verzakt, de kelders komen bloot te liggen en weldra groeit er weelderig gras tussen de fundamenten. En kijk hoe de wilde dieren er uitzien: het zijn katten, wat zeg ik, wilde katten, en moedige mannen buigen zich voorover om de kleintjes te grijpen, zoals eens moedige mannen zich vooroverbogen om de wanhopigen, de onverschilligen, de geldduivels en arme donders te zien vechten. Men kon een tentdak uitspreiden over het Colosseum. Hoe clownesk zullen sommigen zich gedragen hebben, terwijl de leeuwen grommend op hen afkwamen. | |||||||||
3Daar zal je het gedonder hebben. Vannacht heeft zij gedroomd van ‘allerlei Romeinse keizers’. En er slecht van geslapen natuurlijk. Ik kan nu onmogelijk bekennen (bij zoveel cultuur) dat ik droomde van een soort spionnage-affaire in een science-fictionachtige wereld, waarin een kopjeduikelende Chinese voorkwam met onder andere een bamboe-broekje aan. | |||||||||
4Naast mij ligt een steentje. Ik haast mij eraan toe te voegen dat het afkomstig is van een tegen een muur gezet stuk mozaïekvloer in de thermen van Caracalla. Ik raakte het aan en zie: het liet los, in tegenstelling tot heel wat andere steentjes die ik met enige kracht probeerde te verwijderen. Wat ga ik met dit brokje handwerk beginnen? Uiteindelijk zal ik het toch ergens verliezen omdat ik er niets aan heb. Om de waarheid te zeggen, is het een onooglijk stukje grijze steen, 1 × 1 × 2. Er zit nog wat cement aan vast. Ik zal het aan mijn vriend, de classicus H. ter hand stellen en hem vragen enkele conclusies te trekken. Als het maar conclusies zijn, iets definitiefs, want ik heb het niet voor niets meege- | |||||||||
[pagina 131]
| |||||||||
sjouwd. Ik had veel liever een mooi rood stukje meegenomen, of bruin, ik moet zeggen dat de vloeren van de thermen prachtig zijn, hoezeer het gebouw mij ook verder tegenvalt. Met die thermen is het zo, en ieder die er geweest is zal het beamen: ze zijn niet meer wat ze geweest zijn. In de reisgids worden ze ook omschreven als ‘de prachtige ruïnes van’ en dat is overdreven. Het zijn ruïnes, dat is niet te loochenen. Achter deze ruïnes wonen mensen en als ìk er woonde zou ik de gemeente opbellen om te vragen wanneer ze die troep voor mijn deur eens zouden komen weghalen. Dit spijt mij. Ik zou het natuurlijk niet werkelijk vragen. Ik had echter graag echte thermen gezien, zoals in Pompeji en Herculaneum. En dan veel groter, zoals ze in werkelijkheid ook waren. En dan had ik er kunnen rondlopen, vrijwel alleen. En ik had er die bolle koppen teruggezien en vrouwen, in rimpelend water gezeter op de mozaïek van een sater, maar nu heb ik alleen dit steentje en hoezeer ik het ook wrijf: er gebeurt niets. Het is gewoon een rotsteentje, gevonden in een door operarekwisieten verstoorde wildernis. | |||||||||
5‘Hoe komt “ons eigen nationale beest” om met Godfried Bomans te spreken, hier op deze Romeinse heuvel?’ vraagt de schrijver van mijn reisgidsGa naar voetnoot1.. Een noot vermeldt: ‘nadere details over dit curieuze en tragikomische geval geeft Godfried Bomans, Wandelingen door Rome.’ ‘Ons eigen nationale beest’ is natuurlijk een leeuw. Ik bedoel: deze informatie verschaft de gids al eerder. Deze leeuw bevindt zich in het park van de Villa Borghese. Een speciaal bezoek ter ere van dit beeld is niet aan te bevelen. Zelfs niet aan de hand van onze eigen nationale Bomans. De laatste tijd zijn er verschillende aspecten van deze curieuze en tragikomische man behandeld. Hier iets over zijn gebruik van taal. Als alle volkeren hun werkelijke ‘nationale beest’ kregen toebedeeld, dan zou de Nederlandse leeuw veranderen in een vooral herkauwende koe, de Duitse adelaar kreeg de gedaante van een zwijn, de Franse maagd werd een zuur oud wijf met slagtanden en Jan Stier een biscuitblik. De Nederlandse leeuw is dan ook een symbool. Ons eigen Nederlandse symbool. Is hij dan ook een beest? Nee. De leeuw, koning Nobel, is de heerser over het dierenrijk. Het hoofdbeest dus, binnen het grappige idioom van Bomans. En daarom gaat het mij. ‘Ons eigen nationale beest’ is een grap, het is zogenaamd lollig bedoeld. Het is leuk. Maar in werkelijkheid is het helemaal niet leuk om van een leeuw een beest te maken. Dat is uitsluitend lollig, dat moet de Moerdijk over, dat is de feestneus van Oubol Roi. Met ‘beest’ ironiseer je de leeuw namelijk niet (de leeuw staat boven deze spot), maar evenmin met ‘ons nationale beest’ het feit dat wij uitgesproken een leeuw als symbool hebben. Opgave: pas dezelfde bewijsvoeringen toe op: ‘Bomans, de pauselijke chimpansee’. | |||||||||
6Nu regent het. Wij schuilen bij het Pantheon. Zojuist uitgebreid gegeten. Koffie elders. Dan begint de regen. Een oud paard trekt met hangende kop een huifkarretje voort. Alle katten houden ons gezelschap. Het is donker en als plotseling het verkeer komt opzetten is het droog. Op dit punt volgt de aanval, meestal de beste verdediging, maar deze verdediging heeft niets met mij te maken, tegen deze verdediging is geen aanval. Dit zou een raadsel kunnen zijn. Maar voor mij is het een werkelijkheid die mijn weg niet vereenvoudigt. | |||||||||
7Wat zullen die eenvoudige jongens zich vergaapt hebben aan de paleizen van hun heersers. Zij bouwden hun paleizen niet op de eenvoudigste plekjes, en terecht. Wat had mij de uitbreiding van mijn keizerrijk kunnen schelen als ik had neergekeken op de Via Sacra, in het sacrale genoegen van een huis boven alles verheven. Nu vergaap ik mij aan de uitgestrektheid van deze ruïnes. Ik ben evenwel geen slaaf en de heersers zijn de heersers niet meer. Als ik Mussolini was geweest had ik het paleis der Flaviërs laten herbouwen, of nog liever het huis van Augustus (het huis der keizers). Wat be | |||||||||
[pagina 132]
| |||||||||
zielde Benito? Hij liet wel de Meta Sudans verwijderen. Waarom dan niet de bouwvallen? Wat had hem meer glorie verschaft dan de woonplaats van de oude heersers op de Palatijnse heuvel? Waarom niet een paleis in de oude stijl met een moderne inrichting? Heeft hij er zelfs maar aan gedacht, of waren deze ruïnes, deze bewijzen van meesterschap, van goddelijkheid, hem te sterk? Gaf hij misschien niets om dit bewijs van raszuiverheid? Nu loopt de reiziger (ik) zich te vergapen aan wat overblijfselen. En hij reconstrueert. Maar zijn positie tegenover zijn arme broeders van toen is slechts weinig verbeterd: de gemeente, of de archeologen, hebben hem grotendeels afgesloten van de kelders, de holen en gaten. Het is alsof de tijd de keizers de hand boven het hoofd houdt. Gedeeltelijk. Ze zijn ten slotte zo veraf. Maar de tijd geeft stukken terug. En hoewel de regen naar binnen kan slaan en de wind deze ruïnes van keizerlijk tot spookachtig zal weten te reduceren in het slechte jaargetijde, blijft er kans op meer vondsten, meer ontsluitingen. Of is het toch gewoon wat ik steeds denk, dat de hekken daar staan om mij ervoor te behoeden dat ik het hele zootje op mijn kop krijg, zo bouwvallig zijn grote gedeelten van deze voormalige keizerlijke woningen. Maar wat wil men, na twee wereldoorlogen? | |||||||||
8De villa Giulia, nationaal Etruskisch museum, ligt in een bijzondere omgeving, tussen hellingen, aan de rand van het Borghese-park. Het is zo'n villa met een namaaktempel in de tuin en goed onderhouden paden en perken, waar je de bomen kunt ruiken. Binnen vindt men, zoals elders, de gebruiksvoorwerpen van tenminste drie families bijeen in één vitrine. Toch is het er heel overzichtelijk en vooral ruim. Men loopt niet tien keer heen en weer, men volgt de weg die naar de uitgang leidt. Ondertussen komt men het een en ander tegen. De kunst der Etrusken, met hun van voorstellingen voorziene vazen (zwart-rood met witte inkervingen), is de meest geraffineerde die ik ken uit Zuid-Europa. De vazen vertonen vaak een adembenemende actie, de paarden zijn geen Heinekensknollen, maar lichtelijk gedeformeerde vurige vervoersmiddelen voor strijders. In deze wereld van ondernemenden, van atleten en wagenvoerders, is evenzeer erotiek een onderneming vol vuur. Er is hier sprake van kerels met gloeiende, vaak tientallen centimeters lange pikken (eenmaal zelfs tussen het roodzwart voorzien van een eikel die roze celluloid lijkt: hij springt eruit zoals het zaad eruit zal springen); actie, begeerte. Ook vindt men er verstilling, zoals bij voorbeeld bij de vrouwen en hun bezigheden. De gezichten lijken op Griekse theatermaskers. Daarnaast is er de humor. Wie overal opduikt is de sater met de ringbaard. Hij is een karikatuur, maar op de menselijke manier, dus niet zoals voetballers op maandag in de kranten figureren; zijn vormen zijn menselijk, hij is de grote uitlacher met de reuzenpotentie. Perspectief komt hier niet voor. Daarom is iemand ergens bezig een paard te neuken waarop een man zit, duidelijk een meerdere, die nieuwsgierig omkijkt. Allicht. Wat heb ik aan mijn paard hangen? Achter de seksueel handelende persoon loopt een andere man, die net als de ruiter een wit gezicht heeft, terwijl de geilaard zwart is. Moet je die zwarte met zijn lange pik zien, denkt hij. Het paard is er natuurlijk heelhuids afgekomen. Toch lijkt het niet ondenkbaar dat de graveur de negerpenis expres heeft verlengd, om bovenstaand effect te suggereren. Of was het toch toeval? Op de achtergrond hoort men de sater goedkeurend lachen. | |||||||||
9Verstild + landelijk + pittoresk: ziehier de terugkerende elementen waaruit samenstellers van reisgidsen hun landen en steden opbouwen. ‘Omzoomd door vijgebomen’ of ‘onder eeuwenoude cipressen en pijnbomen’. Zoals de Via Appia, die weg waarover generaties niet uitgesproken raakten. Maar de generatie van nu komt hier bedrogen uit. Waar de rust heerste, een laatste restje monument zijn dode bedekte, knetteren nu de auto's, zoals overal. Er wordt sterk aangeraden de Appia Antica te voet af te lopen. Er wordt gewezen op schoonheden die er inderdaad nog zijn, er groeien cipressen, er staan oude muren en soms | |||||||||
[pagina 133]
| |||||||||
is het oud plaveisel te zien. Maar ga er nooit te voet, reiziger! Je wordt vergeven van benzinestank; recht tegen het verkeer in lopend denk je nog uitsluitend: zal ik hier heelhuids vandaan komen? en je doet als ik, je vlucht naar de bushalte, je laat je een, twee, drie terugpezen naar plaatsen waar tenminste een trottoir is. Overigens stonden ook op de Appia bij het enige monument dat ik niet wilde missen, het Circus Maxentius, de alweer zo befaamde hekken en een kinderlijk handschrift verkondigde ‘gevaarlijke hond’, met een plaatje van een voorwereldlijk monster. Er werd een reparatie uitgevoerd in de verte. Waarom hebben ze die rotzooi niet wat steviger gebouwd? En het antwoord luidt: ‘het staat er al zo lang, het ligt voor eeuwig in de glooiing van het veld. Op zij staan cipressen en pijnbomen. Onder de rook van de wereldstad heerst hier een landelijke stilte, onderbroken slechts door de schreeuw van een boer die zich bij het dorsen een hand afmaait en verder vindt men er een landelijke trattoria waar men de dorstige reiziger zal laven en spijzigen.’ Maar hij zit al vol. | |||||||||
10Ik heb Himmler gezien. Hij zat in bus 118 en sprak deze keer met een Amerikaans accent. Een heel goede vermomming! Hij was angstaanjagend en moest naar de catacombe var Sint Sebastiaan aan de Via Appia. Hij had de chauffeur getipt en sleurde een klein oud vrouwtje met zich mee. Ik ben bang dat ik hier de draad in handen heb gekregen van een groot en duivels komplot. Let op, vrienden, de grote nazi-revival begint in de catacomben. Ook die zijn oeroud en echt en je ziet er tussen de schilderingen allemaal swastika's. Himmler ging precies één groep voor ons naar binnen. Ik volgde ten behoeve van mijn vrouw, want de enige aardigheid van catacomben (ik was hier al eerder geweest) lijkt mij gelegen in het feit dat ze honderden kilometers lang zijn. De totale afstand waarover de gids je vervoert is echter nauwelijks een paar honderd meter. Ik wil naar adem snakkend, bang en rillend van spookachtige emotie bovenkomen na een tocht van precies een uur door tientallen gangen met bouwwerken van geraamtes, eindelijk eens een echt spookhuis kortom. In deze catacombe nu, komt men na de sterk beknotte eindeloze tocht door de met booglampjes geïllumineerde duistere gangen in een zaal waar de christenen samenkwamen, niet zo'n grote zaal misschien, en dat komt niet door de Beatles maar door het feit dat de meeste christenen begraven liggen in de dertig kilometer van de Sint-Sebastiaan-groeven (iedereen heeft zijn eigen verklaring), enfin, men vindt er (opgeplakt) stukken van de oorspronkelijke wand waarop inscripties in Hebreeuws, Latijn en Grieks. En ziet: een bestudering van deze wand brengt aan het licht een inscriptie, aangebracht met fel-rode inkt, in de linkerhoek als je de zaal binnenkomt. Wat staat daar nu geschreven?
Ik heb dit overgeschreven als curiositeit. Pas later begon ik deze tekst te analyseren, toen ik Himmler had gezien, en mij afvroeg waarom hij zo nodig omlaag moest. Laat niemand aankomen met het verhaal dat Himmler dood is en dat hij hem zelf nog dood heeft gezien op de film. Ik had op school een rector die sprekend op Hitler leek, alleen had hij zijn snor afgeschoren, wij leven in een wereld van verschijning en verdwijning, en als iemand dat wil ontkennen dan zal hij het toch wel uit zijn hoofd laten mij tegen te spreken dat een schurk erg op een schurk lijkt en die Amerikaanse Himmler was een schurk, neem dat maar aan, wat een proletenkop, wat een grote smoel, wat een uitgesproken zwijn; wat moest hij doen in Sen Sebèstiën? De rode tekst. Er zijn verschillende mogelijkheden: a. Onder de eerste christenen was een Amerikaan uit Baltimore. Zijn skelet ligt in de catacomben. M staat voor moriri (sterven), MD is natuurlijk medicinae doctor, of nog beter: missus domino, door god gezonden. Een naiade is een rivier- of bronnimf, een godin van lagere rang, maar USS Nyades, dat is een schip, inderdaad. b. Navraag zal leren dat er nu nog steeds | |||||||||
[pagina 134]
| |||||||||
een schip rondvaart dat USS Nyades heet. Er zijn twee mogelijkheden: 1. Er is een Amerikaan, door God gezonden, zullen we maar even aannemen, en anders wel door zijn president. Waarom schrijft hij hier zijn naam neer? Het is mogelijk dat hij dat aardig vindt, net zoals mensen hun namen in bomen en spoelbakken van w.c.'s krassen. In dat geval is hij een dwaas, maar onschuldig. Maar: 2. Waarom zou hij onschuldig zijn? Waarom die naam in rode inkt? Kan dit niet een boodschap betekenen, bestemd voor de reïncarnatie van Himmler of een andere schurk? Zit het bij voorbeeld niet als volgt:
Wat heeft het geheimzinnige schip USS Nyades hiermee te maken? Worden vandaaraf de raketten afgezonden, is de bemanning geïnfiltreerd, en heb ik bij toeval meegemaakt hoe een der zich onder een valse naam in Europa bevindende leiders het sein heeft begrepen? Hij heeft niets trachten te verwijderen. Ten slotte denkt toch iedereen dat het gewoon de naam van een matroos is. Misschien weten de monniken hier meer van. Wie zal ooit weten of het Vaticaan ook dit niet - als altijd - oogluikend toelaat? Toen Himmler bovenkwam ging hij pissen. Ook hem kan de opwinding te veel worden. | |||||||||
11Ik weet zelden wat ik moet fotograferen. De meeste aardige dingen die ik tegenkom staan al op ansichtkaarten. Toch kom ik altijd erg veel tegen. Ik zie zo veel dat ik er 's nachts onrustig van droom. Mijn fantasie werkt koortsachtig. Dit mag de lezer een beeld geven hoe iemand die brokstukken in handen krijgt, deze aan elkaar tracht te lijmen. Er is veel te zien. Maar ook raakt men getraind in het kijken, in het analyserend kijken, of het associërend kijken. De hoofdzaak is echter dat men iets ziet en iets te weten komt. Het kerkje Domine Quo Vadis ligt vrij aan het begin van de oude Appia. Petrus, vluchtend voor vervolging uit Rome, komt hier op de driesprong de verschijning van Jezus tegen en vraagt hem: quo vadis domine: heer, waar gaat gij heen? Jezus antwoordt hierop, al niet minder literair: venio iterum crucifigi: ik ga mij aan het kruis laten nagelen. Hierop maakt Petrus rechtsomkeert en gaat terug naar Rome. Dat de ontmoeting van die twee op een warme dag plaatsvond, bewijst de steen in het herdenkingskerkje, waarin de voetafdrukken van Petrus staan. Ze hebben waarschijnlijk nog een aardig tijdje oude herinneringen staan ophalen, want de voeten zijn behoorlijk in het steen weggezakt. Misschien was het zo heet dat de steen smolt. Je weet het nooit waar Jezus komt. Dat laatste is in één zin de inhoud van een klein miljoen preken. En nu het volgende: omdat er op dat ogenblik geen r.k. aanwezig was om de steen te slobberen, heb ik even mijn schoenen in de afdrukken gezet. Ik heb maat 41. De schoenen pasten er met groot gemak in. Petrus' tenen hingen er zelfs nog een eind buiten. Dit zijn geen voeten geweest, dit waren schuiten, loopvlakken, zowel in de lengte als in de breedte van werkelijk apostolische afmetingen. Het is duidelijk dat iemand daarmee over het water kan skiën. Blijft er het probleem van het motorbootje. | |||||||||
12Wat zou iemand ertoe bewegen om suppoost in een museum te worden? De mogelijkheid tot meditatie? Waarschijnlijk niet het salaris. Voetklachten? In ieder geval geen overmaat aan temperament. De slapende honden moeten overigens voortdurend wakker blijven. Het zijn mensen met een dubbel leven: voortdurend speurend naar de potentiële krakers, geven zij zich over aan hun diepste monkelende misnoegens of zwijgende vreugden. Zij bezitten een machtspositie: bij hen berusten sleutels van de interessante kamers, de verborgen objecten, de obsceniteiten. Zij laten ons toe waar niet iedereen mag komen of gewoon in de glazen huizen waar wind en regen oude fresco's kunnen uitwissen. Zoals gezegd, hebben zij de hele dag om na te denken. En denkende mensen die omgeven worden door een eeuwig vakantie hou- | |||||||||
[pagina 135]
| |||||||||
dende horde, bezinnen zich op methodes om aan hun tussen de kunstschatten van rijke beschavingen schraal afstekende verdiensten wat meer glans te verlenen. Zij zijn in staat deuren te openen die zelden opengaan. Dit is hun speciale service, waarvoor men hen beloont. Zij zijn echter eveneens (want niet overal zijn die geheime deuren) bij machte deuren te sluiten die open behoren te zijn. Achter deze deuren, zichtbaar door glazen wanden, zitten de suppoosten als vreemdsoortige sneeuwwitjes. ‘Is dit godverdomme ook al dicht?’ vraagt men zich bezorgd af. Want wie aanstalten maakt: niet de trouwe waakhond. Op het moment dat men zich omdraait om weg te gaan of overleg te plegen, komt er echter beweging in de rijksambtenaar. Later doet hij ons ook weer uitgeleide. Men hoeft natuurlijk niets aan hem te betalen. Maar primitieve fresco's vertederen. Ik heb eigenlijk een hekel aan fooien. Wanneer ik een ander iets toestop (iets dat altijd in de orde ligt van een fractie van mijn bezit, of dat nu honderd dan wel honderd miljoen gulden bedraagt), voel ik mij patserig. Ik geef bedelaars ook niets, ik zou ze de helft moeten geven en dat verdom ik ten slotte ook. Een suppoost daarentegen zou bovenstaande bedenkingen ervaren als uitsluitend egoïstisch van mijn kant. | |||||||||
13Er komt nu plotseling (en waarschijnlijk voor even) een gevoel op dat ik al gestorven dacht. Het is iets uit mijn kinderjaren. Het is het gevoel niet overal heen te kunnen en het verdriet om het vluchtige van ontmoetingen. Nu weet ik dat ik niet overal heen wil en zeker niet iedereen bij me wil hebben die ik tegenkom. Het is een noodzakelijke afweer, geen verworvenheid. | |||||||||
14Ik kom uit Connecticut. En ik uit Washington DC. Mijn ouders zonden mij naar Europa. De laatste dagen logeer ik in het Hilton. Dat is om mijn vader een plezier te doen. Ik ben zeventien. Ik haat Johnson. Niemand denkt in mijn omgeving. Ik ben het zwarte schaap in de familie. Niemand denkt als ik. Mijn vader schrijft een boek over zijn jeugd. Ik wil hier niet meer weg. En ik ben geboren bij Stratford on Avon. Ik ben bijna vijfentwintig en kom net uit Nairobi. Ik ben secretaresse bij the International Monetary Fund. Ik woon in Washington en verdien veel meer dan ik in Engeland zou kunnen. Maar toch blijf ik er niet lang meer. Ik ben nogal eenzaam in Amerika. Ik ben nog maagd. Ik verlang wel eens naar een man. Ik zeg niet dat ik er nú naar verlang, maar ik ben er wel aan toe. Het moet niet lang meer duren. Als je na twee keer uitgaan niet met een Amerikaan naar bed gaat, laat hij je barsten. Alles is op seks ingesteld. Ze kunnen niet begrijpen dat je niet met ze wilt. En dat je teruggaat naar Europa. Ze geloven dat hun eigen land het beloofde land is. Niets is beter. Wie hier komt moet zijn eigen nationaliteit laten varen. Maar ik blijf niet lang meer. Morgen zit ik in het vliegtuig. Binnen vierentwintig uur ben ik weer in New York. Daarna is het nog drie uur rijden naar Connecticut. Hoeveel uur kost het je dit te weten te komen? I'll never visit Amsterdam. I am sure. There is no time. In vacation I've to visit my parents in England. Op zoveel vleugels strijken ze neer. Zij kunnen vliegen op alle vleugels, en zo vanzelfsprekend. Hoeveel uur kost het je om dit te weten te komen? Zij zijn al thuis als je hen moeizaam terughaalt in je geest. | |||||||||
15In de verte bleven de bergen zogoed als schaduwen. Zoveel krekels. Zoveel geluiden. Overal stemvormen (kwaadsprekerij). Een en al uittocht. Wat ik zie wordt van uit andere gezichtshoeken waargenomen door anderen; maar daarna gestort in de molen van een oneindige melancholie, treden er plotseling nieuwe vormen aan de oppervlakte en stemmen beginnen te spreken die ik niet herken. ‘Dit is de nacht van de paardenkooplieden.’ ‘Zonder te weten dat het licht zou worden als | |||||||||
[pagina 136]
| |||||||||
het daar duister werd, begaf zij zich evenals gisteren in haar onverzadigbare verwarring naar de knop van het licht en bemerkte toen dat zij in plaats daarvan gordijnen openschoof.’ | |||||||||
16‘Het gebruik van de toiletten is gratis’ staat er overigens alleen in het Italiaans te lezen in het ‘Musei e Gallerie Pontificie Biblioteca apostolica Vaticana’, en deze simpele mededeling is tekenend voor het hoofdkwartier van het internationale vrijgezellensyndicaat ter behartiging van de belangen der armen. De toiletten zijn gratis. Halleluja! Ik heb er lang over nagedacht en ik kan nog steeds niet begrijpen waar ze het van doen. Of verkopen ze die stront nog een beetje voordelig? Buiten de toiletten is er namelijk niets gratis in Vaticaanstad. Vijfhonderd lire voor het museum, waar nooit een bijzondere tentoonstelling is. Dit, terwijl de Italiaanse staatsmusea honderd tot tweehonderd lire zijn, terwijl men voor vijfhonderd lire een toegangskaart voor alle staatsmusea in heel Italië koopt. Maar iedereen wil de Sixtijnse kapel een keer zien en de appartementen van de Borghia's en een schilderij van Leonardo da Vinci. Maar goed, laten de heren zelf weten hoe duur ze hun zaken verkopen, het zijn ten slotte zakenlieden. Hoe zakelijk, kan men vooral zien in dat afschuwelijke imposante kreng, de Sint-Pieter, waar men - gelijk in het circus de stallen de schatkamers kan bezichtigen: voor geld natuurlijk. Ook kan men via een andere ingang in de koepel komen: niet gratis zoals de w.c.'s. Jezus zou wekenlang werk hebben de handel uit zijn voorhof te verdrijven, maar, om even heel oneerbiedig te zijn, als president-directeur kan hij dat nu toch eigenlijk niet meer doen. Hoewel je het nooit weet met die familie-N.V.'s. Wat mij aantrekt is het openlijke cynisme van deze kerk. Daar kunnen de gereformeerde doodbidders nog van leren. Wie binnen de poorten van het Vaticaan, om zo te zeggen bij de paus op schoot, de gedachte aan geld durft te verbinden met fecaliën (ten slotte moet men eerst de mogelijkheid opperen alvorens die te verwerpen), doet toch wel heel duidelijk en openlijk afstand van zijn heiligheid. Net als de in de Capella Sistina over de grond zwabberende Amerikaanse. Maar die had best een dollar tegen haar diepste behoefte kunnen aangooien. After all was het jammer dat we niet moesten. Ik vraag mij bij nader inzien af of dit niet een diepere bedoeling heeft. Bij het laatste avondmaal waste Jezus de voeten van zijn discipelen. Daar kunnen we nu natuurlijk niet meer aan beginnen. Wat is er in plaats daarvan dan duidelijker een teken van nederigheid dan de plees open te gooien? Het stonk er in het voorbijgaan inderdaad afschuwelijk. De roomse kerk zoekt het graag onder de gordel. Dat kan men goed waarnemen in de beeldengalerij. Diverse pausen, waaronder ook de legendarisch vrijzinnige Johannes, hebben zich beijverd de schande van blote mannenbeelden te voorzien van blaadjes. In een enkel geval piept er nog een stukje schaamhaar bovenuit, maar verder is het heel grondig gedaan. Als je zo'n blaadje optilt gaan, zoals bekend, de klokken luiden van de Sint-Pieter. Johannes wilde ook de engelen in de Capella Sistina van broekjes voorzien. Hij had eens beter om zich heen moeten kijken. | |||||||||
17Vandaag, twee dagen na de dood van Verwoerd, dwalen wij door de ruïnes van het oude Ostia. Het is er niet zo vol, ten slotte zijn de laatste bewoners honderden jaren geleden vertrokken, de stad overlatend aan wind en zand. En, zegt hier de archeoloog, toen zakte het hele zootje in, behalve die gebouwen die de zandlast konden torsen. Ik weet het niet met archeologen. In hun dodensteden waar hagedissen en kleine slangen voor de voeten wegschieten, zijn zij de absolute heersers, maar omdat er niemand is, leven zij zich uit in reconstructies en lijkt het soms alsof zij de koningen der beelden zijn. Want hoe is het met beelden? Je zet ze niet weg in een kast. De oude kasten zijn er overigens niet meer. Dus plaats je ze daar waar ze eeuwen geleden ook stonden: op een muur, die toen nog heel was, zodat, wanneer de beelden bleven staan maar een imaginaire tijdmachine de omgeving ongeschonden kon terughalen, zij halverwege dak en plafond in de muur zouden steken. Nee, beelden en pilaren zijn meestal slechts lokkertjes. In pilaren geloof ik helemaal | |||||||||
[pagina 137]
| |||||||||
niet, tenminste niet in de singulare. Werklieden zijn hier bezig sommige ruïnes op te bouwen, zodat over een paar jaar mister X kan zeggen: het is toch opmerkelijk dat juist dìt is blijven staan. Maar zijn closest friend, mister Y, aannemer, weet dat het nep is. Weinig mensen hebben zo'n gevoel voor bedrog als hij. De dag kàn komen dat de resten van althans deze beschaving zijn blootgelegd. Dan zullen de archeologen misschien naar eigen smaak gaan bijbouwen. Ook voor archeologen zal de dag aanbreken dat de wetenschap hen niet meer prikkelt. Op die dag zal er een begin worden gemaakt met het ontgraven van een nieuwe dodenstad, aan de monding van de een of andere rivier, ver van de bewoonde wereld. Er zullen nieuwe theorieën worden opgehangen aan deze grootste fake van de geschiedenis. Maar uiteindelijk zullen ook in die stad mensen geleefd hebben. De archeologen. Zoals in Ostia. Eindelijk weet ik wat ik moet fotograferen. Hier liggen vloermozaïeken van een smaak, een verfijning die wel heel vreemd aandoet naast zulke monsters als triomfbogen. Maar dit alles dat in één dag lijkt ontstaan, beslaat eeuwen. De bezoeker van een van de dodensteden (ik noem ze zo, het zijn geen werkelijke necropolen) komt binnen en gaat zich onmiddellijk te buiten aan zijn eigen onderzoekingen. Met hem gaat het in korte tijd als met de stad, het object van zijn onderzoek: eerst dringt het beeld in hem door, dan wordt hij deel van het steen, maar hij beweegt nog. Langzaam droogt hij uit, hij kan bijna niet meer lopen, hij is uiteindelijk de laatste bewoner geworden die tracht te ontkomen, terwijl hij weet dat hij te veel is: er is geen waterleiding, de thermen zijn onbruikbaar, in het thermopolium, de bar, zijn de vaten leeg. De zon is aan de stad genadig. De dood mag eigenlijk niet gestoord worden. Als mijn vrouw ergens in de schaduw uitrust, ga ik alleen op verkenning in een onderaards gewelf. En plotseling is daar de schrikwekkende stilte, alsof elk moment de muren zullen toeklappen (dat denk ik niet), een Romeins burger zal toespringen (ook dat niet), nee, alsof ik hier altijd zou moeten blijven, alleen, in deze huiveringwekkende ruïnes die de facetten van een ander, ouder leven laten zien, maar die ten slotte dood zijn, begraven en weer opgegraven, als een geraamte, zonder leven, zonder mensen, zonder verdriet, zonder elkaar pestende kinderen. Pompeji is nog beklemmender, daar sloeg de dood plotseling toe. Pompeji toont een momentopname, Ostia langzaam verval. Van alles wat er was, is alleen de stilte gebleven, de bewegingloosheid. Arbeiders zijn dus bezig onze nieuwe emoties aan elkaar te metselen. Wie wil gestraft worden met één nacht in deze idyllische omgeving? Ik niet. Thuis heb ik mijn steentje. Maar hier heeft een kolossale massa steen míj. Wat is de aantrekkingskracht van zo'n dodenstad? Men zoekt er naar emoties. Men probeert zijn voorouders te betrappen. Men is hier een door de cultuur gemachtigde voyeur. Men wil wellusten zien, vooral wellusten. Steen oppert de gedachte aan orgieën. Er zijn nog wel een paar orgieën in Pompeji. In Ostia is de wellust eveneens door zand bedekt. Zo zal Bussum zijn bij voorbeeld, eens. Een stad; er groeien pijnbomen en er woekert gras. Men loopt er, steeds verder. En uiteindelijk (zoals ook uiteindelijk in Pompeji), bereikt men een stil weggetje waaraan wat fundamenten liggen. Alsof hier alles nog zou kunnen beginnen. Maar het begint nooit meer. Old Soldiers & Co. Dit is het verdwijnen. Men draait zich om. Het is tijd om te vertrekken. Het ergste is dan om buiten de hekken te komen in een negorij, waar eens in het halfuur een bus komt. De vervreemding eist zijn tol ondubbelzinnig. | |||||||||
18Vaak hebben er op de mooie plekjes van de wereld mensen gewoond die een buurt hadden om te vergelijken, geen verschillend klimaat. Vaak wordt er trots waargenomen onder de niet bereisde eenvoudigen, maar veel trots bezwijkt wanneer men met de geldbuidel rinkelt. Niet alle plaatsen waar het leven, al is het voor een uur, verandert, hebben een attractie in de vorm van een opzienbarende fontein: op die plaatsen blijft de tijd bijna aan zichzelf gelijk, het zonlicht valt iedere dag in dezelfde ramen, dezelfde katten sluipen generaties lang zwanger langs de huizen. Maar dan zijn er die andere plaatsen, de | |||||||||
[pagina 138]
| |||||||||
weelderige, de wereldwonderen voor de smalle beurs. Met deze plaatsen is het zo gesteld: ze worden ontdekt door mensen uit dezelfde stad. Men komt er samen. Het is er rustig. Men is er onopvallend alleen. Daarna gebeurt er iets: onder een groep artiesten valt één man op; iemand maakt een film. Op dit punt is het toerisme evenwel nog niet geboren. Maar het wordt geboren. The wonders of the world by night. Waar een eenvoudig, onverlicht wijnhuisje was, verrijst een restaurant. Mother's home-cooking in plaats van ademhalen in de stilte. Nog altijd heb ik dingen ontdekt. Bij terugkomst ergens heb ik ze vaak verloren. | |||||||||
19Ik heb hem gezien. Ik heb hem ja waarlijk gezien. Marcello Mastroianni. Niet dat het me veel kon schelen of dat het een aanschouwen bij toeval was. Want iedereen zag hem en riep naar hem en het was verder ook onmogelijk dat iemand hem gemist had, omdat de held van veel natte dromen zich bescheidenlijk had uitgedost met een rood jasje. Het deed mij eigenlijk vooral genoegen dat we van dezelfde kok aten. Maar bij nader inzien lijkt ook dat genoegen mij niet houdbaar. Het was wel een heel duur restaurant. De obers liepen allemaal verkleed als zeerover; je kon er ook ijs toe krijgen, wat wij niet genomen hebben. Vooral gegrilleerde patrijzen verwacht men niet onmiddellijk bij de piraten. De patrijzen waren dan ook op. Er speelden wel twee volksmuziekbandjes, vlak achter mij soms, zodat ik het spuug van de zanger uit mijn soep moest weren door mijn arm voor het bord te houden. Ook was er nog een trompetterkorps, dat voorbij kwam rennen, al trompetterend. Daarna kwam iedereen voorbijrijden in postkoetsen en gestoken in carnavalsuitrustingen met van die grote koppen. Mijn vrouw dacht dat het werd gedaan omdat anders Marcello zijn eten niet zou kunnen weg krijgen. Daarentegen opperde ik dat het een andere reden had, vooral toen een muzikant van de geldophaaldienst reeds voor de tweede keer langskwam, verkleed als beleefde Corsicaan. Er waren zelfs twee jezuïeten. Die zongen niet, hoewel ze uit Amerika kwamen. Maar eten en roken: die jongens krijgen toch geen kanker. Er waren ook fathers from Holland, zei de ene die naar mijn vrouw keek alsof hij nooit een vrouw gezien had, wat best eens waar kon wezen. Dit kun je allemaal zien in Trastevere. Na 11.30 uur spelen de bandjes verder ‘down in the cellars’. Net als de jezuïeten dus. | |||||||||
20Het is overal herfst aan het worden. Soms valt een blad op mijn krant. De beweging zal versnellen, vijfentwintig uur in een trein; de tijd zal echter één uur worden teruggezet, zodat het maar vierentwintig uur wordt. Er is dus één uur te veel, tussen zomer- en niet-zomertijd. Bij aankomst was er precies één uur te weinig, één uur niet besteed, zodat dit ene uur geïnvesteerd kan worden. Zo heb ik steeds één uur achter de tijd aangelopen. Dat uur wordt teruggegeven op de grens van Zwitserland. Dat is logisch, wie kan men beter de tijd laten verdelen dan de Zwitsers? Eén uur achter de tijd aan. Of twintig eeuwen? | |||||||||
21En dit voor onze roomse vrienden, voor zover ze nog aanwezig zijn. Jullie herinneren je de Scala Santa, de door engelen naar Rome overgevlogen trap van het paleis van Pilatus, achtentwintig treden, slechts op de knieën te beklimmen, vanwege het feit dat Jezus er op zijn voeten overheen ging. Onderaan een pater aan een soort toonbank. Hoe kan een gezonde vent het aanzien dat versleten oude wijven krakend en mummelend zich dit trapwerk ophijsen? Doet het hem niets meer? Denkt hij dat zij er jonger van zullen worden, een soort ochtendgymnastiek, of gelooft hij zelf eveneens in het wonder? Welk wonder? Weet ik veel. Er is geen wonder. Er is alleen een trap waarvan je op één plekje het hout mag kussen, de rest is goed afgeschermd. Waarom zit die monnik daar? Hij geeft waarschijnlijk adviezen. Dat is een soort service- | |||||||||
[pagina 139]
| |||||||||
verlening waarop de geachte cliëntele aanspraak kan maken. Het is een onderdeel van de heilige business. Bovenaan de trap, psychologisch juist, kun je kaarsjes kopen en even verderop is zelfs een hele zaal voor souvenirs. Wie wil zijn familie geen ansicht sturen na zijn geweldige roomse sportprestatie? De achtentwintig treden in 1.02. Dat had je echter maar gedacht. Je komt die godverdomde trap niet over zonder achtentwintig maal achtentwintig gebeden. Bovenaan de trap heb ik gestaan als een Jezus. Het leek of al die mensen op mij afkropen, dat is soms een hele troost. Ik stond daar bij wijze van spreken met de chronometer in de hand. Helaas wordt mijn vrouw bij dit soort activiteiten een beetje zenuwachtig. Zij vertrouwt de roomsen niet. Ik daarentegen vertrouw ze volkomen, omdat ik weet wat mij te wachten staat. Men behoeft geen speciale gaven te bezitten om de religie van de commercie te ontmaskeren. Ten slotte is de ondeugdelijkheid van de aangeboden waren evident. Een olifant zou er zijn slurf voor ophalen. Nee, niet een olifant. Maar dan noem je ook iets. Op zij van de trap zijn verschillende looptrappen. Kruipen en lopen. Ook deze handelingen symboliseren verschillende stadia in de ontwikkeling van de mens. Omdat de roomse entourage geldhonger op het stralende gezicht draagt, vinden veel Amerikanen het misschien zo fijn in Rome. Geld. En geld is tijd. Wat mag de eeuwigheid dan wel niet kosten? | |||||||||
22Tijd. Morgen zal ik mijn verloren tijd terugvinden. Wat zal ik doen in dat uur? Misschien zal ik mij voorstellen hoe zich een senator over de Via Sacra op weg begeeft naar zijn huis. Boven hem de bomen van de Palatijn. Weinig karren, weinig geluiden. Het waait, het is in de namiddag. De senator heeft dorst en verlangt naar een bad. Hij slaat rechtsaf naar de thermen. Het is rustig op straat. Dan spreekt zijn god hem toe van uit het gebladerte. Hoe ritselt zijn god, alsof hij een hagedis is. Maar waarom zou zijn god geen hagedis zijn? Deze opmerking besluit hij voor zich te houden. Zijn hand voelt klam aan. Maar opnieuw spreekt zijn god en beveelt hem onmiddellijk naar huis te gaan. Thuisgekomen blijkt iedereen in rust. Er is niets gebeurd. Terwijl hij zijn huis verlaat om alsnog naar de thermen te gaan, is het plotseling alsof ze er niet meer zullen zijn. Alsof zijn god eeuw heet of snelle vaart. Hij begint nog meer te zweten. Alsof hij verdwaald is in een ander leven en zich op weg begeeft naar een plaats, verwoest op het ogenblik dat hij het atrium van zijn huis heeft betreden. Er zijn overal bomen. Het geluid is nu soms niet om aan te horen. Hij loopt sneller verder. Nu begint hij alles te vergeten. Nu is hij er zeker van dat hij verdwaald is. Dit laatste - natuurlijk - denkt hij maar even. |
|