De Gids. Jaargang 130
(1967)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 111]
| |
A.L. Constandse
| |
[pagina 112]
| |
staan. Maar zij waren ideologisch niet van Moskou afhankelijk, en hebben dit ook herhaaldelijk getoond. In Mexico voltrok zich de eerste grote omwenteling in ‘een semi-feodaal land met een kapitalistische façade’, welke laatste was aangebracht door buitenlandse ondernemingen die solidair waren met de grootgrondbezitters, de geestelijkheid en de militaire kasten. Sindsdien is de voedingsbodem voor de revoluties niet veranderd: zij hebben zich niet voorgedaan in de ontwikkelde kapitalistische landen met een eigen nationale bourgeoisie en een hoogwaardig industrieel proletariaat. De motor die ze voortstuwde was een agrarische arbeidersklasse, versterkt met arme kleine boeren en geleid door theoretisch geschoolde intellectuelen. In Rusland, Joegoslavië, Albanië, China, Vietnam, Algerije en Cuba zijn het deze krachten geweest, die sedert 1917 een nieuwe orde hebben ingevoerd. Het is daarbij opmerkelijk dat alleen in Rusland de macht onmiddellijk schijnt te zijn veroverd in de steden, terwijl deze in de andere genoemde landen pas aan het einde van een min of meer langdurige guerrilla werden bezet. Maar men mag niet vergeten, dat de bolsjewistische partij, die inderdaad sterk stond in de grote steden, de Russische revolutie niet heeft verwekt. Zij was de erfgename van de macht die op het platteland reeds was gevormd door het agrarische proletariaat, dat in het voorjaar van 1917 al was begonnen het grootgrondbezit te verdelen, en dat door massale muiterij en desertie de ineenstorting van de tsaristische legers had bezegeld. Het waren vooral de sociaal-revolutionairen, die hun socialisme niet op de leer van Marx, maar op het ideaal van de dorpscommunes hadden gebaseerd, die deze omwenteling hadden bezield. Zij waren de coalitiegenoten van de bolsjewiki in de regering, die in november 1917 werd gevormd. Bij de daarop volgende verkiezingen voor een grondwetgevende vergadering brachten 36 miljoen kiesgerechtigden hun stem uit. Van hen kozen er 21 miljoen sociaal-revolutionaire afgevaardigden, en slechts 9 miljoen bolsjewistische parlementsleden. In de steden echter beheersten de linkse marxisten de situatie; zij namen onmiddellijk de leiding op zich van de nog overgebleven strijd krachten, zij schiepen snel een nieuwe politieke politie (de tsjeka) en ontbonden de constituante nadat deze een dag bijeen was geweest. In juli 1918 werd de gehele beweging der sociaal-revolutionairen buiten de wet gesteld, en kleinere groepen (zoals die der anarchisten) zouden hetzelfde lot weldra delen. De dictatoriale staat bleek een geducht instrument. Nadat dit voldoende verstevigd was, ging de regering in 1928 over tot de gedwongen en soms gewelddadige collectivisatie van de kleine boerderijen. Men vergete desondanks niet, dat de Russische omwenteling van 1917 in aanleg een ‘boerenrevolutie’ was geweest, die reeds acht maanden in de provincie woedde voordat de bolsjewiki de staatsmacht verwierven. In deze acht maanden regeerde formeel het radicaal-burgerlijke kabinet van Kerenski, met de steun der mensjewiki, de gematigde sociaal-democraten. Maar op het platteland had het weinig gezag, en juist daar werd het grondig ondermijnd.
De staat bleek inderdaad het machtigste instrument tot vestiging van het nieuwe gezag. Maar de hefboom van de revolutie was de sowjet, de raad van arbeiders, boeren of soldaten. Al tijdens de bescheiden en snel onderdrukte Russische opstand van 1905 hadden de sowjets een rol gespeeld. Zij ontstonden opnieuw, als bedrijfsorganisaties, soldatencommités of gemeenteraden, bij het begin van de revolutie van februari 1917. De leuze ‘Alle macht aan de sowjets’ was in het gehele land populair. Wanneer men zich beriep op een voorbeeld uit het verleden, was dat de commune van Parijs van 1871. En daarin was het anarchistische element sterker geweest dan het marxistische. Nochtans had Marx in zijn Bürgerkrieg in Frankreich de toenmaals verplichte hulde gebracht aan deze commune, die de staat wilde vervangen door een federatie van gemeenteraden die het bedrijfsleven moesten socialiseren. Het was in deze studie dat Marx ook sprak van de ‘dictatuur van het proletariaat’, dat immers rechtstreeks, door middel van verkiezingen binnen de eigen kring, de macht uitoefende over de produktiemiddelen en de politieke organen. In deze situatie vond de term ‘democratisch centralisme’ haar oorsprong: de commune was autoritair jegens haar klassevijanden, maar in- | |
[pagina 113]
| |
tern democratisch. Vandaar dat Marx gewaagde van ‘verovering der democratie’. Zo groot was de invloed van de Russische sowjets in 1917, dat Lenin in de zomer van dat jaar zijn Staat en revolutie schreef, waarin het ‘afsterven van de staat’ in uitzicht werd gesteld nadat eenmaal een dictatuur van het proletariaat zou zijn gevestigd. Aldus kon het marxisme theoretisch worden verzoend met de spontane schepping der sowjets en konden ook de bolsjewiki de leuze van ‘Alle macht aan de sowjets’ ondersteunen. In de praktijk echter moesten de sowjets de nieuwe regering steunen en dienen, in plaats van haar te beheersen. Weldra bleek dat ‘alle macht aan de partij’ een juistere omschrijving zou zijn geweest van het doel der bolsjewiki. Ook dit beginsel was niet waarlijk marxistisch. Hoe autoritair Marx en zijn aanhangers dan ook waren geweest, hoe dictatoriaal zij in de Eerste Internationale ook hadden gepoogd hun opvattingen aan anderen op te leggen, in de theorie was ‘dictatuur van het proletariaat’ geenszins identiek met het monopolistische gezag van één enkele partij. Rosa Luxemburg heeft in haar kritiek op het beleid der Russische bolsjewiki, geschreven in 1918, terecht opgemerkt dat de socialisatie der produktiemiddelen en de invoering van een nieuwe politieke orde wel kon geschieden door een arbeidersklasse, die door meerdere partijen vertegenwoordigd werd. Zo komt men tot de conclusie dat het bolsjewisme, eenmaal aan de macht, slechts in een verwijderd verband stond tot het marxisme. De door Marx gestelde voorwaarden voor het socialisme: een ontwikkeld kapitalisme met een uitgebreide industriële arbeidersklasse die de bourgeoisie kon onteigenen, waren niet voorhanden. En evenmin was er sprake van een ‘dictatuur van het proletariaat’ in de oorspronkelijke betekenis van dit woord. Maar... waar de door Marx vereiste voorwaarden wel aanwezig waren, daar was geen sprake van een revolutionaire mentaliteit. De modernste nijverheid, met concentratie der bedrijven en accumulatie van het kapitaal; een toenemende verproletarisering (maar geen verpaupering!) van het volk dat overwegend arbeidt in loondienst; een sterke beperking van de zelfstandige middenklassen; dienstbaarheid van de staat aan de belangen van de enorme concerns... dat alles is veelvuldig voorhanden, ook in de kapitalistische democratieën, zonder dat er sprake is van een revolutionaire mentaliteit der werknemers. Zij zijn niet verpauperd, maar ontvangen hun deel van een uiterst vruchtbaar produktiesysteem. Zij verburgerlijken naarmate materiële behoeften bevredigd kunnen worden. Niet in West-Europa of Noord-Amerika (waar ook de negers met hun felle klassenstrijd het kapitalisme niet zullen torpederen) zijn revolutionaire verwachtingen vervuld, maar in semi-feodale, overwegend agrarische gemeenschappen van Oost-Europa, Azië, Afrika en Latijns-Amerika.
Het analyseren van dit verschijnsel gaat ons bestek te buiten. Wel kunnen wij opmerken, dat het bolsjewisme de niet-aanwezige voorwaarden voor het socialisme (zoals Marx dat zag) heeft geschapen: de nijverheid, de gemechaniseerde en gesocialiseerde landbouw, het industriële proletariaat, de concentratie van bedrijven in reusachtige ondernemingen, de accumulatie van kapitaal. De communisten hebben allereerst een vorm van monopolistisch staatskapitalisme ingevoerd, waarin aanvankelijk het proletariaat evenzeer ‘vervreemd’ is van de produktiemiddelen (door de dictatuur der partijleiding) als in het particuliere kapitalisme. De staat vervult dan in feite de rol van de bourgeoisie in het Westen. De theorie van de klassenstrijd is echter van groot nut om privé-eigenaren uit te schakelen. De beperking van het verbruik, die nodig is om grote kapitalen te investeren in de industrie, wordt eerder aanvaard dan wanneer zulke offers gebracht zouden moeten worden ter wille van particuliere ondernemers. Een aantal sociale kwalen van het vroege kapitalisme kunnen verzwakt of voorkomen worden. Kortom: met de marxistische terminologie kan een maatschappij worden opgebouwd die nog geenszins socialistisch is, maar die wel in de lijn ligt van de evolutie der civilisatie. Met het verdwijnen van het instituut der zelfstandige ondernemers gaat ook een stuk vrijheid der burgers verloren. Maar Rusland had nimmer democratie gekend en wat betekent vrijheid, als de bevrediging der allereerste behoeften (aan werk, voedsel, technische ontwikkeling) de meest drin- | |
[pagina 114]
| |
gende eis is? Bovendien blijft latere democratisering mogelijk. Zo zijn de Russische revolutie, het daaruit ontstane systeem en zelfs zijn ideologie een voorbeeld geworden voor andere semi-feodale gebieden en minder ontwikkelde landen. Lenin en Stalin hebben die navolging indirect bevorderd. Lenin was van mening geweest, dat een revolutie van het Westeuropese proletariaat een onmisbare factor was om de socialistische ontwikkeling van het achterlijke Rusland voort te stuwen. Toen de Europese arbeiders echter de Sowjet-Unie in de steek lieten, zocht hij naar middelen om althans de aanvalskracht van de kapitalistische staten te verzwakken. Hij vond die in het aanwakkeren van het nationalisme der gekoloniseerde en afhankelijke volkeren in Azië, Afrika en Midden-en Zuid-Amerika. Toen Stalin dit beleid voortzette, vestigde hij zijn hoop evenzeer op de ‘burgerlijke’ nationalisten der minder ontwikkelde gebieden, in China bij voorbeeld op Tsjiang Kai-sjek, als op de communisten. Het dekolonisatieproces, onstuimig verlopen na de tweede wereldoorlog, heeft in een aantal landen inderdaad conservatieve nationalisten aan de macht gebracht. Maar in deze nu onafhankelijke staten heeft de Sowjet-Unie bij velen de reputatie behouden, anti-imperialistisch en anti-kolonialistisch te zijn. En de links-radicale politieke krachten vragen zich daar af, in hoeverre zij het voorbeeld van de Sowjet-Unie (toch ook eens een minder ontwikkeld land) kunnen navolgen. Daaraan is het succes te danken geweest van de communisten van Joegoslavië, Albanië, China, Vietnam, die allen begonnen zijn met bewondering voor het Russische experiment. In zoverre is de Sowjet-Unie een bron van inspiratie geweest of gebleven voor nationalistische revolutionairen uit de technisch minder ontwikkelde gebieden. Moge zij gestuit zijn op het wantrouwen en zelfs de vijandschap van de Atlantische arbeidersklasse en haar leiders, dan heeft zij toch in de ogen van de radicale socialisten der achtergebleven en voorheen afhankelijke landen baanbrekend werk verricht.
De weerstanden die Moskou ten slotte heeft opgeroepen bij zijn eigen bewonderaars, spruiten voort uit de innerlijke tegenstrijdigheden die de Sowjet-Unie zelf kent. Het marxisme moge een instrument zijn geweest ter uitschakeling van de particuliere ondernemers, het is ook gebaseerd op de overtuiging dat in de gehele wereld het kapitalisme zal wijken voor het socialisme door internationale klassenstrijd. In het Westen is het socialisme al sinds 1914 nationaal gekleurd en geleidelijk tot een vorm van burgerlijk radicalisme geworden. In de Sowjet-Unie echter is het nationale belang begrijpelijkerwijze ook sterk onderstreept, eerst in het benauwende isolement dat op de revolutie volgde, daarna in de tweede wereldoorlog, vervolgens in de ‘koude oorlog’ tegenover de Verenigde Staten. De wens tot elke prijs een nieuwe oorlog te voorkomen, heeft geleid tot wat de Chinezen ‘nationaal egoïsme’ noemen. En de wens om in Oost-Europa een veilige ‘bufferzone’ te behouden, is door de Joegoslaven gebrandmerkt als neo-kolonialisme. Ook Chinezen en Joegoslaven hebben weliswaar een eigen dierbaar vaderland, en de theorie van het internationale socialisme wordt nu eenmaal doorkruist door de praktijk van het patriottisme. Desondanks is het aannemelijk dat radicale socialisten in Azië, Afrika en Latijns-Amerika (die nationalisatie der industrie en socialisatie van de landbouw aanvaarden) in de Sowjet-Unie geen revolutionaire factor meer zien. En dat Chinezen of Cubanen in dit opzicht meer invloed krijgen, omdat zij in openlijke vijandschap tegenover de Amerikanen staan, die de machtigste kapitalistische en contra-revolutionaire mogendheid vormen. Een tweede oorzaak van kritiek op de Sowjet-Unie ligt in de aard van haar binnenlandse systeem. De revolutie was in haar ontwikkeling het produkt van twee factoren: de sowjets en de staat. De raden vertegenwoordigden het democratische element, de staat het autoritaire principe. Binnen de Sowjet-Unie heeft er altijd wrijving bestaan tussen de partijleiding en de gewone leden in de bedrijven, tussen de directie der ondernemingen en de bedrijfsraden. De laatste zijn onder het stalinisme vrijwel machteloos geweest en hun zeggenschap is nog niet groot. In Joegoslavië echter is de macht van de arbeidersraden na 1950 steeds meer toegenomen, de economische democratisering veel verder gevorderd dan in de Sowjet-Unie. En merk- | |
[pagina 115]
| |
waardig genoeg wordt de Chinese ‘culturele revolutie’ mede gekenmerkt door allerlei pogingen, van onder op de massa direct te betrekken bij het beheer der produktiemiddelen, en onder ‘dictatuur van het proletariaat’ te verstaan wat Marx in zijn studie over de Parijse Commune ‘de verovering der democratie’ noemde. In elk geval heeft Moskou de leiding verloren over ‘het socialistische blok’. In haar eigen ontwikkeling heeft zij onmenselijke fasen (zoals die van het stalinisme) moeten overwinnen. Haar buitenlandse beleid is zeer veranderlijk geweest. Dit neemt echter niet weg, dat de Russische omwenteling en de schepping van de Sowjet-Unie inspirerend hebben gewerkt op de revolutionairen in Oost-Europa, Azië, Afrika en Latijns-Amerika, ook wanneer deze nu de politiek der Russische communisten bekritiseren. Industriële socialisatie en agrarische collectivisatie zijn met de daarbij passende ideologie niet meer weg te denken uit het beeld dezer eeuw. Op de revoluties der toekomst zal het Russische experiment van invloed blijven, voor hoeveel wijzigingen en verbeteringen dit dan ook vatbaar is. |
|