De Gids. Jaargang 130
(1967)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 334]
| |
Huib Riethof
| |
[pagina 335]
| |
het M.L.L.F. niet schrijven. Degeen die zich daarin wil verdiepen, verwijzen wij naar het in 1953 te Rotterdam verschenen Gedenkboek van het Sneevliet Herdenkingscomité ‘Voor vrijheid en socialisme’. De zich M. Perthus noemende schrijver van dit boek heeft met het weinige materiaal dat hem ter beschikking stond, in het bestek van een kleine tweehonderd pagina's een zeer goed begin gemaakt met de geschiedschrijving van het stuk arbeidersbeweging waarmee wij ons bezighouden. Helaas is het boek zeer zeldzaam geworden. Nieuwe publikaties, die binnenkort zullen verschijnen, zullen de historische betekenis van Sneevliet beter recht kunnen doen. Wij willen hiertoe alvast een bijdrage leveren. Luisteren wij naar de Amsterdamse advocaat mr. H.W.G. Worst, die na de oorlog verklaarde, hoe hij als verdediger aan enkelen van de beschuldigden was toegevoegd: ‘Toen ik hiervan telefonisch mededeling kreeg, was de zitting in het gebouw van de S.D. in de Euterpestraat te Amsterdam reeds begonnen. Tijdens de zitting en in de pauzen heb ik mij van de zaak op de hoogte moeten stellen.... De gehele zaak draaide om de figuur van Sneevliet. Hij werd zeer uitvoerig ondervraagd en heeft ten slotte een langdurige en goed gefundeerde verdedigingsrede gehouden in voortreffelijk Duits. De president liet meermalen van zijn waardering voor Sneevliet blijken. Hij imponeerde allen.’ Hij imponeerde allen. Dat was geen wonder, want het was Sneevliets derde dramatische politieke proces. In 1917 en 1933 had hij reeds de hem door de - koloniale, respectievelijk Colijniaanse - justitie in de rechtszalen aangeboden platforms gebruikt voor het ensceneren van een tragische confrontatie tussen zijn rusteloze, Multatuliaanse aanklachten en de - in de tegenstrijdigheid van burgerlijke vrijheden en bescherming van de burgerlijke orde verstrikte - rechters. Twee maal was zijn optreden succesvol. In 1917 werd hij volgens het getuigenis van tijdgenoten van beklaagde tot aanklager. Hij werd vrijgesproken van opruiing, nadat hij in een negen uur durende rede had aangetoond, dat niet zijn hekelen van de Indische wantoestanden opruiend was geweest, maar dat die toestanden zelf opruiend waren. In 1933 leverde zijn oproep tot solidariteit met de muitende matrozen van De zeven provinciën hem vijf maanden gevangenisstraf, en de gewekte verontwaardiging een zetel in de Tweede Kamer op. In 1942 ontbraken deze mogelijkheden Sneevliet evenwel. De rechters waren nu immers Duitse fascisten, die elke schijn van burgerlijke rechtsstaat loochenden en de deuren van de rechtszaal gesloten hielden. Inderdaad, Henk Sneevliet had zin voor het theater. Men zou hem echter groot onrecht doen als men hem, zoals J. de Kadt in Uit mijn communistentijd, ‘theatraal’ zou noemen. Hij bereikte zijn hoogtepunten als sociaal bewogen politicus en oratorisch kunstenaar door in zijn redevoeringen en procesredes díe tragische spanning te wekken, die, zoals goed theater, loutert. Dit heeft zowel betrekking op hemzelf, wanneer hij zich in zo'n geval wist los te maken van de verbittering en kleine intriges waarmee zijn dagelijks leven als beroepsrevolutionair in de eenzame hoeken van de arbeidersbeweging waar hij vaak moest opereren, gepaard ging, als op zijn tegenstanders. Zijn rechters, zelfs de laatste, de Duitse, moesten los van hun oordeel zijn grootheid waarderen; zijn politieke tegenstanders uit de Tweede Kamer getuigen unaniem, dat zij zich genoopt voelden de koffiekamer te verwisselen voor de vergaderzaal, als de vertegenwoordiger van het revolutionaire socialisme daar aan het woord kwam; en zijn vele oude medestrijders uit de arbeidersbeweging die ik in de afgelopen jaren mocht spreken en die zich vaak politiek zeer ver van hem verwijderd hebben, bewaren allen een diepe indruk van Henk Sneevliet. De oude Indischman Marcel Koch, politiek verder verwijderd van Sneevliet dan De Kadt, maar een beter beoordelaar van mensen, schreef in 1956, na veertig jaar, over zijn ontmoetingen met Sneevliet: ‘Tot diep in de nacht zaten wij te discussiëren, en het was een intens genot hem te horen declameren. De gedichten van Henriëtte Roland Holst kende hij alle en hij droeg ze voor met een bezieling, die hij op ons overbracht. Sneevliet was een groot man, een goed mens van wie wij hielden.’ (D.M.G. Koch, Verantwoording, blz. 87). | |
[pagina 336]
| |
Sneevliet: geen groot theoreticus, maar een stormachtig practicus. Geen dichter, maar wel een groot verwoorder van opstandige ideeën. Voor een waardering van de man is het dus nodig, te onderzoeken, bij wie hij zijn inspiratie vond. We noemden reeds zijn stilistische ontlening aan Multatuli. Deze ging soms zeer ver, getuige dit citaat uit ‘Zegepraal’, het in het Semarangse dagblad De Indiër van 19 maart 1917 verschenen artikel waarin hij de Javanen het Russische voorbeeld van 1917 voorhield en waarvoor hij later terechtstond in Semarang: ‘Dringen de tonen der vreugdeklokken ook tot de steden en dessa's dezer landen door? Hier leeft een volk in een door de natuur als geen ander gezegend land. Hier leeft een volk, behoeftig, onwetend. Hier leeft een volk, brengt rijkdommen voort, die al sedert eeuwen wegvloeien naar de brandkasten der heersers in West-Europa, voornamelijk in het kleine land, dat hier voert de politieke heerschappij.... Hier leeft en duldt en lijdt en draagt een miljoenen volk al eeuwenlang... en sedert Dipo Negoro was er geen der voormannen, die de massa's in actie bracht om eigen lot in handen te nemen. Volk van Java, de Russische revolutie houdt ook lessen in voor U.’ Zeer Multatuliaans, zeker; maar had Sneevliets talent een andere, betere inspiratiebron kunnen vinden? De twee andere grote inspiratiebronnen van Sneevliet zijn bepaald ook niet van het kleinste kaliber: Henriëtte Roland Holst en L.D. Trotski. Hij was jongere tijdgenoot van de een zowel als van de ander. Maar wat belangrijker is: hij bewoog zich met hen op gelijke hoogte; hij was niet hun instrument, maar verhield zich tot hen als de dirigent tot de componist. Met beiden onderhield hij in verschillende perioden van zijn leven een wederkerige, scheppende relatie. Wij zullen ons hier alleen met de veertig jaar durende, vrijwel ononderbroken gedachtenwisseling met de grote Nederlandse dichteres en socialistische denkster van internationaal niveau bezighouden. Daartoe staat ons namelijk een merkwaardige en kostbare hoeveelheid documenten ter beschikking, die bestaat uit de grote delen van de gevoerde correspondentie (1912-1933) en een in de bezetting gecyclostyleerd uitgegeven biografisch gedicht van Henriëtte Roland Holst over Sneevliet (In memoriam, geschreven van 10 tot 25 april 1942). De documenten bevinden zich deels in het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam, deels in de nalatenschap van de in 1965 overleden weduwe van Henk Sneevliet. Het gedicht is later, in 1946, opgenomen in Henriëtte Roland Holsts bundel Uit de diepte. Na de Tweede Wereldoorlog schreef mevrouw Holst het volgende over de eerste periode waarin zij met Sneevliet te maken kreeg: ‘Henk Sneevliet - zijn naam roept het beeld op van de jonge beambte aan het station te Zwolle in de bewogen dagen na de algemene staking van 1903. Zodra hij mij zag, wanneer ik, na de vorige avond voor de afdeling der S.D.A.P. gesproken te hebben, op het perron kwam, schoot hij op mij af en bleef bij mij tot de trein zich in beweging zette. Hoe vol vuur was hij, hoe vol enthousiasme voor de strijd der arbeidersklasse en tevens hoe leergierig. Hij had de H.B.S. afgelopen en las Duits, Frans en Engels, zodat hij de socialistische literatuur uit de eerste hand kon bestuderen. Al spoedig bemerkte ik, welk een uitmuntende gave van geest en gemoed deze jonge man bezat. Al nam hij met hart en ziel deel aan de arbeidersbeweging in Zwolle en weldra in Nederland, zo leefde hij toch ook met grote belangstelling mee met de internationale beweging, in de eerste plaats met de Engelse en de Russische, waar de revolutionnaire massaacties zich tussen 1903 en 1905 in talloze stakingen ontlaadden. Het duurde niet lang of Sneevliet was voorzitter van de afdeling van de S.D.A.P., die hij tot steunpilaar van het Marxisme maakte. Wat een mooie avonden hebben we samen gehad, als ik van een vergadering of een cursus bij hem en zijn vrouw logeerde. Tot diep in de nacht zaten wij te praten, niet enkel over de problemen van de dag, maar ook over andere dingen; de toekomst van het socialisme, de ontvoogding der gekleurde rassen, de socialistische literatuur die toen in Holland opkwam.’ (Voor vrijheid en socialisme, blz. 45) | |
[pagina 337]
| |
In april 1942 schreef de dichteres haar klaagzang om de vermoorde vriend, die haar ondanks ideële verwijdering (Henriëtte Roland Holst was in 1930 religieus-socialiste geworden) zo dierbaar was gebleven, als een oude, door vele verliezen en teleurstellingen verdorrende vrouw, nog eenmaal opgestuwd tot vroegere hoogten in haar retorische, bezwerende poëzie. Zij spreekt van zijn jeugd in rooms-katholiek milieu (Sneevliet werd in 1883 geboren):
Hij groeide op, een moederloze knaap,
geen zachte stem zong met vertrouwde wijzen
hem, als hij koortsig was, in slaap
en zei hem vóór de vertrouwde gebeden:
een kinderland, blinkend van blijde vrede
kwam uit zijn diepten later nooit verrijzen.
(Sneevliets vader was gevangenisbewaarder:)
Zijn vader had de sleutels. Knarsend vielen
in 't slot de zware deuren voor de nacht -
weldra sloeg weer 't uur voor d'eerste ronde,
dààr, in die duisternis werde' omgebracht
langzaam duizend levendgeboorne zielen.
Hij wist niets, voelde toch iets van een wonde
en vroeg verloor hij 't overgeërfd geloof.
Wij zijn niet meer zo gevoelig voor dit soort poëzie. Maar toch is het mogelijk om in elk met moeite geboren woord de spanning te voelen waarmee de dichters de gebeurtenissen en mensen om zich heen op zich liet inwerken. Dat was het, deze toonzetting, deze sfeer, waarin Henk Sneevliet dacht en leefde. Een dergelijke intense wijze van beleven schiet te kort als de idealen van saamhorigheid en makkerschap verstoord worden door scheuringen, splitsingen en twisten in de arbeidersbeweging, meestal in perioden van neergang of stagnatie. Twee keer hebben Henriëtte Roland Holst en Sneevliet samen in een (nu haast onbegrijpelijke) vertwijfeling gezwalkt in het niemandsland tussen de splijtende delen van de arbeiderspartij. Na 1909, als de S.D.P. van Wijnkoop, Gorter en Van Ravesteyn zich van de S.D.A.P. losmaakt, blijven zij aanvankelijk met Wibaut, Van der Goes en anderen bij de oude partij. Maar spoedig komt het dilemma: Henriëtte Roland Holst trekt zich teleurgesteld terug, dicht De vrouw in het woud; Sneevliet echter, inmiddels voorzitter van de Nederlandsche Vereeniging van Spoor- en Tramweg Personeel (N.V.S.T.P.), aangesloten bij het N.V.V., heeft geen woud om zich in terug te trekken en komt bloot te staan aan de volle storm van het conflict. In 1911 keert hij zich tegen de meerderheden in het N.V.V.- en S.D.A.P.- bestuur, die steun weigerden aan de stakende transportarbeiders in Amsterdam, die niet bij het N.V.V. maar bij het kleine, toen nog volledig syndicalistische, Nationaal Arbeids-Secretariaat (NAS) waren aangesloten. Het hele conflict was zeer gecompliceerd. Sneevliets wisselingen van partij (S.D.A.P.-S.D.P.-S.D.A.P.) en persoonlijke moeilijkheden droegen het hunne bij tot de grote teleurstelling van 1912: het verlies van een groot deel van zijn invloed in de N.V.S.T.P., wat hem deed besluiten om af te treden als voorzitter. Troelstra, die aanvankelijk op de hand van de jonge vakbondsvoorzitter was, keerde zich later tegen hem. Deze als zeer onrechtvaardig ervaren behandeling tekende Sneevliet voor zijn hele leven. En ook de dichteres bedwingt haar emoties dertig jaar later niet, als ze schrijft: ... Tussen wie makkerschap verbond
ontbrandde 't walmend vuur van broedertwist.
Volstrekt werd de vervreemding, maatloos 't
haten
naar de zielen der makkers werd gegrist
en de scheuring een etterende wonde;
in gave levens vielen diepe gaten.
Ook deze werd geslingerd uit zijn baan.
Kameraad stal de vrouw, die hij beminde,
lichtgroen haar ogen, roodgoud tint en haar.
Leider - men achtte hem een hooggezinde -
jegens den jongere bezondigde zich zwaar,
stiet uit zijn werk hem. Niets had hij misdaan...
Na een openbare debatvergadering in Amsterdam tegen Troelstra in januari 1913, vertrok Henk Sneevliet met financiële steun van Augusta de Wit en Wibaut naar Nederlands-Indië, gedesillusioneerd, in conflict met iedereen: zijn vrouw, de S.D.P., zijn vrienden èn zijn vijanden in de N.V.S.T.P. (die tot een compromis waren gekomen), terwijl hij ook in de S.D.A.P., waartoe hij voor zijn vertrek weer was toegetre- | |
[pagina 338]
| |
den, op een afstand werd gehouden. In Indië werkt hij korte tijd aan het Soerabajaasch Handelsblad. De zieke colon-sfeer, die het grootste deel van het Nederlandse journaille in Indonesië op den duur aan de kant van de fascisten zal brengen, bevalt hem maar matig. Spoedig volgde hij Koch op als secretaris van de Semarangsche Handelsvereeniging, een soort Kamer van Koophandel: een vreemde positie voor een sociaal-democraat! Koch getuigt echter: ‘Sneevliet werd als secretaris buitengewoon gewaardeerd. Met zijn scherp verstand en buitengewone energie wist hij de werkingssfeer en het ledental der Handelsvereniging sterk uit te breiden en ook als hij het met beslissingen van het bestuur niet eens was, voerde hij deze consciëntieus en naar beste weten uit, al draaide hij voor de sociale opvattingen van de bestuursleden geen hand om.’ (Verantwoording, blz. 76) Sneevliet is in deze periode eenzaam en geïsoleerd. Henriëtte Roland Holst onderhoudt contact met hem: ‘Laren, Zondagmiddag 30 Nov. '13. Beste Henk, Vanmorgen las ik je laatste indisch overzichtje in Het Volk en dacht wat een beste jongen je toch bent want ik vond 't zo'n echt menschelijk stukje.’ In deze tijd schrijft Henriëtte Roland Holst nog aan Sneevliet op een vitale en tegelijk wat bemoederende toon. Brieven in omgekeerde richting zijn uit deze tijd nog niet gevonden. Ze dringt erop aan, dat hij ‘tot klaarheid komt over (zijn) intiemste levensverhoudingen’. Ze heeft er met Augusta de Wit over gesproken, dat hij daar maar ‘zoo alleen zit’ en dringt erop aan dat hij zijn (eerste) vrouw Betsy Brouwer met de kleine tweeling laat overkomen. De vrouw in het woud dringt erop aan dat hij zal ‘kunnen kiezen’. Verderop schrijft ze over haar eigen onopgeloste dilemma: ‘Ja, drie winters geleden toen ik nog in de S.D.A.P. was, boycotten de p.g.'s mijn vergaderingen en nu ik eruit ben, komen ze weer. Toch is dit niet, omdat ik toen de partij aanviel, want je weet, dat ik dat op openbare vergaderingen nooit gedaan heb. Terwille van de onpartijdigheid heb ik ook aangenomen in R'dam voor de S.D.P. te spreken... Je begrijpt dat ik het spreken in deze omstandigheden altijd even beroerd vind, omdat ik aldoor mijn halfslachtig en zwevend standpunt voel.’ Ze verwacht echter, dat over een jaar de S.D.A.P. zich wel zo gecompromitteerd zal hebben met voor de oorlogsbegroting te stemmen, dat de verleiding niet groot meer zal zijn om weer van partij te veranderen. Een jaar later had inderdaad de Eerste Wereldoorlog een verdere scheiding der geesten bewerkstelligd dan de briefschrijfster verwachtte. Sneevliet blijkt al de eerste contacten met de inlandse beweging gelegd te hebben: ‘Ik vind 't erg aardig dat je met de plaatselijke leiders omgaat, als je weer eens schrijft, moet je eens vertellen, hoe je ze als menschen vindt en of je wat aan ze hebt. Wat je schrijft over sociaal-democraten in Indië kan ik wel begrijpen en ook dat het soort je niet aantrekt, maar ik vind 't toch jammer dat je je zoozeer laat beïnvloeden door die halfheid en voorzichtigheid dat je b.v. bij Stokvis en vrouw heel weinig komt.’ Een half jaar later is het al zover, dat Sneevliet met diezelfde sociaal-democraten de oprichting van de eerste koloniale socialistische partij voorbereidt, voorlopig nog uitsluitend bestaande uit Nederlanders: (28 juni 1914) ‘Dat je niet in Holland bent, zul je wel àl minder betreuren nu je Bet en de kinders (over)krijgt en een “socialistisch speelgoed” hebt om wat mee te sollen. Ga er voorzichtig mee om jongen, pas op dat 't niet breekt. De kwestie van de verdeeling der gelden tusschen de SDAP en SDP is al een leelijk struikelblok!’
Inderdaad blijven teleurstellingen bij de sociaal-democratische Europeanen bepaald niet uit. De opbouw gaat niet vlot, contacten met de werkelijke inlandse leiders worden maar moeizaam gelegd. De beweging der Indo-Europeanen, Insulinde, laveert tussen revolutionaire en behoudende standpunten. Onder Sneevliets spirituele leiding ontstaat de eerste moderne Indonesische vakbond, gemengd Europees-Javaans, die van de spoorarbeiders te Semarang (V.S.T.P.). Langzamerhand brengt de Wereldoorlog echter ook in Nederlands-Indië een verscherping van de verhoudingen. De grote nationalistische Indonesische beweging Sarekat Islam, in 1911 ontstaan onder de indruk van de Chinese revo- | |
[pagina 339]
| |
lutie van Soen Yat Sen en in 1912/'13 onder controle van het gouvernement gebracht, doet weer van zich horen. Acties voor persvrijheid en tegen de bewapening van Nederlands-Indië brengen Sneevliet in 1915 en '16 al zij aan zij met de Javaanse leiders. In de V.S.T.P. worden vele kaders van de toekomstige communistische en nationalistische bewegingen van Indonesië opgeleid: Semaoen, Darsono. Ibrahim Tan Malakka, de in 1949 onder onopgehelderde omstandigheden omgekomen grote Indonesische revolutionair, is een huisvriend. Aan de Soerabajase h.b.s. leiden sociaal-democratische leraren uit Sneevliets partij de jonge Soekarno op. Ook Henriëtte Roland Holst in het verre Europa wordt weer opgenomen in de vaart van de beweging. Zij neemt deel aan de internationale conferenties van Zimmerwald en Kienthal met Lenin, Trotski en vele toekomstige leiders van de communistische internationale: (10 januari 1916) ‘Met 't nieuwe Internationale tijdschrift van de linkerzijde schieten we nu ook goed op; Pannekoek en ik zijn de secretarissen voor Holland, Radek in Zwitserland is de eigenlijke administrator, ze zijn al aan 't zetten van de eerste kopie. - Zoo komen we langzamerhand weer bij elkaar, die bij elkaar hooren.’ Eind 1915 had Sneevliet de Indische wereld opgeschrikt met de uitgave van het halfmaandelijkse tijdschrift Het Vrije Woord: gloedvolle socialistische propaganda, onversneden marxistisch - het gesprek van de dag op de herensociëteiten; maar ook in de krottenwijken van de steden, in de dessa's en op de vloot, want vaak verschenen er vertalingen van de artikelen in de Indonesische pers. Opgang zit in de lucht. Henriëtte Roland Holst herinnert 6 augustus 1916 nog eens aan de dag dat Sneevliet verslagen bij haar binnenkwam na zijn nederlaag op het N.V.S.T.P.-congres: ‘'t Is nu vier jaar geleden dat je hier was, bij mijn moeder en mij. Nat als een kat en moe en verslagen kwam je uit Zundert - weet je nog wel? Laatst zag ik thuis ineens weer dat fotootje van ons tweeën dat ik noemde “de gesjochte marxisten”. Nu van mijn gesjochtheid ben ik grondig bevrijd geworden. Ondanks veel moeilijks en hards voel ik me eigenlijk altijd vast en sterk nu - de weg ligt zoo klaar open en men weet zoo volkomen wat de goede is. Daarom gaat ook eigenlijk alles “van zelf”. Al die oude opvattingen over de SDP, al die oude misère, wat doet het er nog toe én wie van ons denkt er nog aan? Wij zijn een hoopje kameraden over de wereld, pioniers van “het nieuwe socialisme”. - Door dat besef ontstaat een sterk eenheidsgevoel waarvoor alle verschillen van temperament enz. wegvallen, een eenheidsgevoel zooals jij het nooit in de SDAP hebt gekend.’ Anderhalf jaar later lijken de hoogste verwachtingen uitgekomen te zijn. De Russische revolutie heeft de conferentiegenoten van Zimmerwald aan de macht gebracht en in Indonesië heeft Sneevliet de propaganda een enorme stoot gegeven door zijn overwinning in het Semarangse proces: ‘Laren, 22 december (1917) Wat trof dat prachtig, beste Henk, dat je brief van 12 sept. met de memorie van den officier, mij juist bereikte, eer wij, den 18den, onze protestvergadering hielden in Amsterdam over “het ontslag van Baars en de vervolging van Sneevliet”. Nu had ik door jou uitstekend materiaal.’ (De officier van justitie had een memorie ingediend, waarin een ‘karakterschets’ van Sneevliet werd gegeven en een aantal enormiteiten over diens politieke verleden en opvattingen werden verkondigd.) ‘De memorie gaf mij natuurlijk een krachtige afstraffing in den mond van de fielt, die door zijn gemeene voorstelling tegen den officier alles wat hij kon heeft gedaan om je de kast in te doen draaien.’ (De Handelsvereeniging had Sneevliet voor de keus gesteld: ophouden met propaganda of ontslag:) ‘Het spreekt vanzelf dat je die verklaring niet kon teekenen, die de Handelsvereeniging vroeg. Het was voor mij een tegenvaller, dat je de positie aan de spoorwegvereeniging’ (V.S.T.P.) ‘als zoo weinig vast beschouwt; ik had mij verheugd, dat je nu een baantje had, dat, ofschoon slecht betalend, je toch satisfaktie gaf. ‘Maar hoe dat nu alles zal gaan, dat moeten we maar rustig aan de toekomst en aan den jongen god der revolutionairen overlaten. Misschien komt alles wel veel beter terecht dan 't nu schijnt. Het voornaamste is, dat je je in deze heele zaak patent hebt gehouden. Waar in de laatste drie 1/2 jaar zoo veel van hen, waar we op bouwden als op rotsen ons in de steek heb- | |
[pagina 340]
| |
ben gelaten, is 't prettig als je vertrouwen ook eens niet wordt beschaamd. Jij was, met Trotzki, een dergenen, waar ik tegen vele mijner politieke en ook persoonlijke vrienden in, vast op bouwde. En naar blijkt terecht... Misschien gaat 't jou ook wel als Trotzki, en wordt je aan 't einde van ballingschap, plotseling minister van buitenlandsche zaken in een ministerie-Wijnkoop!’ Welnu, dat gebeurde niet. Henriëtte Roland Holst sprak trouwens verderop in deze brief over de S.D.P. als een ‘groepje sektarissen’ en uitte twijfels aan de revolutionaire gezindheid van de Nederlandse arbeidersklasse. In de loop van 1918 nam de invloed van Henk Sneevliet in Indonesië ongelofelijke vormen aan. Op het ministerie van koloniën en in de omgeving van de gouverneur-generaal kon men af en toe een licht paniekgevoel niet onderdrukken. Eén mei 1918 werd met de rode matrozen van de marinebasis in Soerabaja gevierd. Matrozen- en soldatenraden werden onder invloed van Sneevliet en de zijnen gevormd. Het gouvernement aarzelde of het van zijn recht tot verbanning (externering) gebruik zou maken, want in Europa liep de Eerste Wereldoorlog ten einde en ook daar rommelde overal de revolutie: in Hongarije, Duitsland, zelfs in Nederland! Maar toen eind november duidelijk werd, dat de Nederlandse regering de toestand aan de Noordzee meester was, mocht het bevel tot externering uitgaan. Uitgeleide gedaan door duizenden en duizenden uit Semarang en van overal uit Indonesië, werd Sneevliet op de boot gezet. Hij vertrok naar Nederland, zonder middelen van bestaan, zonder vrouw en kinderen.
Zijn leven wordt te vol om helemaal op te sommen; 1919: Bond van Revolutionair-Socialistische Intellectueelen, redactiesecretariaat De Nieuwe Tijd, propagandist voor de C.P.H., deelname aan I.T.F. (Internationale Transportarbeiders Federatie)-congres; 1920: stakingsleider voor het inmiddels sterk uitgegroeide NAS van de grote transportstaking, naar het Tweede Congres van de communistische Internationale te Moskou als vertegenwoordiger van de Indonesische communisten, secretaris van de Commissie voor de Nationaliteiten en Koloniale Problemen waarvan Lenin zelf de voorzitter was, benoeming tot vertegenwoordiger van de Komintern in Zuidoost-Azië; 1921: reis naar Sjanghai (grote schrik in Buitenzorg!), deelname aan de oprichtingsconferentie van de Chinese Communistische Partij met Ch'en Tu Hsiu, Chang Kuo T'ao en de jonge Mao Tse Tung. Tot de zomer van 1923 speelt hij een belangrijke rol bij het oprichten van de Chinese Communistische Partij, een Arbeidssecretariaat. Dan ook ontstaat zijn vriendschap met Soen Yat Sen, die hij overhaalt tot het moderniseren van de Kwo Min Tang onder Russische leiding. De russificering van de Komintern stuit hem steeds meer tegen de borst. Na een conflict laat hij zich terugroepen naar Moskou, waar men hem een kantoorbaantje geest. Inmiddels is hij met een Russische vrouw getrouwd, bij wie hij ook een dochtertje krijgt. De dichteres commentarieert in 1942: (1919) En weer: Geen brood. Maar de vrijheidsbrand
laaide
in 't heilig Rusland, en een grote stem
riep tot de sterken, die riep ook tot hem,
hij ging. Vrijheidsstormen hem daar omwaaiden,
of duizend hanen triomfantelijk kraaiden
den morgen in, zo leek 't. Er was geen rem.
Bruikbaar was hij voor hen. Weer werd het
zwerven.
Maar nu in opdracht met het trots gevoel
te dien' een heilge zaak met al zijn krachten.
Veel leerde hij, veel moest ook in hem sterven,
leerde wat ons het heiligst is verachten:
‘Ieder middel heiligt het verre doel.’
Toen hij terugkwam in de enge perken
vond hij zijn oude makkers tam en klein:
alleen wanneer hij heerste, kon hij werken.
Eind 1923 komt hij met verlof naar Nederland; als hij weer zal vertrekken naar Moskou, schrijft Henriëtte Roland Holst hem: (5 december 1923) ‘Je bezoek vond ik erg prettig; het leek mij dat je veel geleerd hebt sedert ik je het laatst sprak en toch ook weer dichter bij je oude wezen bent gekomen, en wij ook weer dichter bij elkaar kwamen. De Kadt zal ik vragen, op een zondagochtend weer eens | |
[pagina 341]
| |
te komen praten en zien hem wat te remmen, maar hij hoort, geloof ik, tot de menschen die tòch altijd hun eigen kop volgen per slot.’ (De Kadt was samen met Sneevliet uit Moskou teruggekomen, waar hij gepleit had voor de oppositie in de C.P.H.) Deze brief vormt het begin van een lange en intensieve reeks. Er waren perioden, dat Henriëtte Roland Holst en Sneevliet bijna dagelijks brieven wisselden. Het was een ontzettend moeilijke tijd. Langzamerhand werd een groot stuk verwording in de communistische beweging duidelijk. In de correspondentie worden tekenen daarvan al vroeg gesignaleerd; angstig vraagt Henriëtte Roland Holst zich vlak voor de dood van Lenin naar aanleiding van de reeds begonnen partijstrijd af: (3 januari 1924) ‘Het zal per slot toch wel gaan tegen de burokratizeering der partij en de almacht der leiders.... Het marxisme loopt gevaar, vooral zooals het door Boecharin wordt geleeraard, te versteenen, en achter te raken bij de ontwikkeling der wetenschap - speciaal der biologie en psychologie -. Dit alles zal mij sterk in tegenstelling brengen tot de hooge oomessen, maar door jaren van studie en nadenken heb ik de zekerheid gewonnen, dat de mechanistische levensbeschouwing wetenschappelijk verouderd is; het Darwinisme een overwonnen standpunt, n'en déplaise à Trotzky.... De “nieuwe Marx” zal hij zijn, die een synthese maakt van de marx. maatschappijleer met de neovitalistische biologie en de psychoanalyse.’
Ja, het kon soms vreemd rondspoken in het hoofd van de oude dichteres. Maar langzamerhand worden de omtrekken van het nieuwe, grote conflict waarin ze samen zullen optreden, duidelijker. In mei 1924 neemt Sneevliet een benoeming tot voorzitter van het NAS aan met reeds duidelijk de bedoeling, zich een basis te verschaffen in de komende strijd binnen de Nederlandse en internationale communistische beweging. Het is nu Sneevliet die de dominerende rol speelt in de correspondentie, al is het bepaald niet zo, dat hij mevrouw Holst meekrijgt bij al zijn tactische wendingen. Eerst gaat de strijd om een onafhankelijker koers ten opzichte van Moskou, vervolgens speelt Sneevliet voor en vooral achter de schermen een belangrijke rol bij de uitstoting van de oude C.P.H.-leiding rond Wijnkoop. Een tijd lang (1926) domineert het NAS onder leiding van Sneevliet duidelijk de C.P.H. Dan echter wint de afkeer van Sneevliet en mevrouw Holst het, hand over hand, van de praktijken van Stalin, terwijl de officiële C.P.H. onder leiding van L. de Visser zich allengs van het NAS afwendt, zich op het N.V.V. tracht te oriënteren, ofwel met eigen arbeidersgroepen gaat opereren. Het weifelende standpunt van Sneevliet komt tot uitdrukking in de volgende passage uit een brief van 30 september 1926 aan mevrouw Holst: ‘Tenzij men de dictatuur van de partijmeerderheid in Rusland aanvaardt moet men zich vertrouwd maken met gedachte van afbouw en opheffing der dictatuur. Tegenover aller kritiek op den bestaanden gang van zaken blijven staan: a. Een steunverleening aan de Engelsche mijnwerkers van ruim 9 millioen gulden; b. den stimuleerenden invloed van Rusland in het Oosten; c. de onafgebroken kuiperijen der kapitalistenregeeringen tegen Rusland.’ Op 11 oktober vindt mevrouw Holst het nodig om over de misstanden en de onderdrukking der oppositie in Sowjet-Rusland een ‘Aufklärungskampagne’ te beginnen, internationaal. Wat daarvan de consequenties zullen zijn, ziet zij ook wel in: ‘... en rustig de voornaamste problemen (voor zoover wij materiaal hebben!) gaan bespreken - om tenslotte te komen tot een algemeene uitspraak over den gang der ontwikkeling in S.-R. - dan zullen wij (evenals in 1911) vrijwel alleen staan. De meesten zijn te laf, of te kortzichtig; sommigen, als Lukàcs, te abstract en te verstard, anderen als Gorter te eenzijdig.’ Het is wel wat droevig, te zien hoe Sneevliet, de inspirator van grote koloniale bevrijdingsbewegingen, de man die ‘zooveel millioenen Aziaten omhelsd had’, in deze jaren moet knoeien in het stilstaande water van C.P.H. en NAS. Hij stond daarbij altijd aan de zijde van de arbeiders van het NAS. Dat had vèrstrekkende consequenties, die ook mevrouw Holst zich realiseerde op 7 november 1926: ‘Nu ik inzie, zeer waarschijnlijk in de praktijk door het meegaan met het NAS tegenover de CP te komen staan, wou ik graag ook eens de | |
[pagina 342]
| |
zwakke plekken in jullie positie (en dààrdoor ook in je optreden) rustig samen bespreken.’ In 1927 komt de grote strijd op gang tussen het NAS enerzijds, de beide C.P.H.'s en de Komintern anderzijds. Het is geen verheffend stukje geschiedenis van de Nederlandse arbeidersbeweging. Laster, geweldpleging, wederzijdse afbraak is aan de orde van de dag. In korte tijd stampt Sneevliet met zijn slagorde van NAS-functionarissen concurrerende lijsten bij de verkiezingen uit de grond, neemt het theoretische orgaan van de C.P. en het NAS (Klassenstrijd) waarvan Henriëtte Roland Holst redactiesecretaresse was, over en gebruikt het voor de systematische publikatie van materiaal van de oppositie rond Trotski. De grondslag voor een nieuwe partij wordt gelegd in de ‘Revolutionair-Socialistische Comités’. Henriëtte Roland Holst kan het niet meer volhouden en vertrekt in mei overhaast naar Zwitserland. De vrouw weer in het woud - de man in de storm. Op 31 mei schrijft ze van daaruit: ‘Ik hoop zeer dat jullie intusschen gedaan hebt wat je mij schrijft en uit de C.P.H. zijt uitgetreden. Sedert het uitkomen van de R.A.K. lijst’ (de concurrerende verkiezingslijst van het NAS) ‘was je positie erg tweeslachtig, wat je trouwens zelf voelde, en dat vond ik heel jammer. Eens buiten de partij, kun je je losmaken van al het kleine gemier en gepeuter en pogen den strijd te voeren op de groote lijn. -’ Intussen bleef zij zelf tot 20 november in de C.P.H. Zij trad uit om Trotski's verbanning naar Alma Ata. In maart 1929 richten Sneevliet en een aantal andere revolutionaire socialisten de Revolutionair Socialistische Partij op. Henriëtte Roland Holst doet niet mee. Ze is het organisatieleven moe, al blijft zij het redactiesecretariaat van Klassenstrijd, later De Nieuwe Weg, vervullen. Begin 1930 komt dan de volledige politieke breuk. Sneevliet nodigt haar uit, steun te verlenen aan een amnestie-actie van de R.S.P. voor de Indonesiërs. Mevrouw Holst antwoordt, dat zij al adhesie had betuigd met de Liga tegen imperialisme en koloniale overheersing, een mantelorganisatie van de Komintern. Verbitterd schrijft Sneevliet haar op 20 januari: ‘Dat men steun verleent om, zij het ook naast al dan niet religieuze anarcho-kommunisten, Wijnkoop en De Visser publiekelijk te laten optreden ten behoeve van de Liga, terwijl men hulp onthoudt voor de stroming NAS-RSP, maakt het voor mij onbegrijpelijk, waarom in “De Weg tot Eenheid”’ (brochure van Henriëtte Roland Holst) ‘speciaal tegen het kwaad der communistische methoden zo scherp te velde is getrokken.’
Spoedig is de volledige breuk er. Maar deze wordt gedeeltelijk geheeld, als Sneevliet in 1933 gevangen zit voor De zeven provinciën. Van uit de gevangenis ontwikkelt zich een levendige correspondentie over een groot aantal onderwerpen. Het was vergeten, hoe Sneevliet zich op de lezersconferentie van het tijdschrift De Nieuwe Weg met al het geschut van zijn debatersgaven tegen mevrouw Holst had gekeerd, die niets had teruggezegd, haar zwarte mantel, zwarte kapothoedje en zwarte tasje had opgenomen en stil het gebouw was uitgegaan: een oude vrouw, langzaam vereenzamend. Met deze laatste periode in Sneevliets leven had de oude eenzame dichteres zich dan ook in 1942 grotendeels verzoend:
De blonde zoons haalde de Maaier vroeg.
Onder de slagen kromde zich zijn rug,
maar niet in deemoed, alles wat hij vroeg
van 't lot nog was: zijn zaak zien triumferen,
zijn machteloze groep groeide in macht.
Nog dienden hem zijn scherp verstand, zijn
kracht
van wil. Toen neerwierp ook dit land geweld,
bleef hij vanuit het ondre perk braveren...
Was roekeloos hij, een dwaas? Was hij een
held?
En het laatste, medelijdend, een klein beetje kritisch:
Eén zwerftocht was geheel zijn leven
en zwervend is hij in den dood gedreven,
mijn arme, opgejaagde kameraad.
Gaven van hart en geest gaf leven mede
hem overvloedig, maar de gulden snede
ontbrak... Nu ontsteeg hij aan goed en
kwaad.
| |
[pagina 343]
| |
Henk Sneevliet bleef tot het laatst toe vasthouden aan Henriëtte Roland Holst zoals hij haar gekend had. Van uit zijn dodencel schreef hij op 10 april 1942 aan zijn vrouw: ‘En ik kan het leven niet zien als een mislukking, omdat veel zaad op de steenrotsen viel en omdat nu de dood roept in deze gestalte. Ik denk aan de dichtregels van Henriëtte Roland Holst “Ik weet dat dezulken bestaan om de kloof te helpen dempen, waardoor het volk moet gaan”. Ik erken die waarheid, en hoop uit haar de kracht te putten tot het laatste ogenblik.’ |
|