[Commentaar]
Kort voordat op de vijfde juni de vijandelijkheden uitbraken tussen Israël en de Arabische landen schreef Pierre Mendès France aan een vertegenwoordiger van de Verenigde Arbeiderspartij van Israël (de Mapam) onder andere het volgende: ‘Thans hebben de omstandigheden - weliswaar onder de bedenkelijkste voorwaarden - de politieke en militaire eenheid der Arabische landen verwezenlijkt. En paradoxaal genoeg: nu is het gesprek met Israël, gisteren nog onmogelijk, denkbaar. Niet alleen over bijzondere problemen (de Golf van Akaba, de grensgebieden, het lot der vluchtelingen, geleidelijke vermindering van de militaire wedloop enzovoort), maar over de totaliteit van het Israëlische probleem. De staatslieden, die verantwoordelijk zijn voor de wereldvrede, moeten nu globale onderhandelingen afdwingen tussen de verenigde Arabische staten en Israël.... Is het te veel gevraagd van de regeringen, die hun aantijgingen en ophitsingen vermenigvuldigen, zich daartegenover te wijden aan het kalmeren der openbare mening in hun landen, in plaats van die tot fanatisme op te zwepen?’ En in Le Nouvel Observateur schreef Jean Daniel: ‘Een grote droom is misschien bezig te sterven. De droom van een Joods-Arabische Palestijnse federatie, die Israël en Jordanië zou omvatten. En toch was en is het de enige oplossing. Een utopie? Niet meer dan de schepping van de staat Israël.’
Op de vijfde juni echter konden de pleitbezorgers van de sociaal-economische integratie van Israël in de Arabische wereld en van een federale structuur van het Nabije Oosten slechts zwijgen. Voor de derde maal in nog geen twintig jaar was een oorlog ontbrand. Sinds 1948 heeft Israël zich steeds bedreigd gevoeld en in 1948, 1956 en 1967 militaire successen behaald. Het heeft grenzen gewijzigd, de golf van Akaba opengebroken, tegenstanders teruggeslagen met de financiële, economische en militaire hulp van de westelijke wereld. Maar het is in het defensief gebleven, het kan nooit een beslissende overwinning op het slagveld behalen. Mocht eens de bijstand van de Verenigde Staten en West-Europa aan de Joodse staat ontvallen - een bijstand die in Arabische ogen des te meer verdacht is, nadat men daar het zionisme is gaan beschouwen als een instrument van westerse kolonisatiedrang - dan zou de positie van Israël uiterst worden verzwakt. En de Arabische wereld heeft door haar strategische positie, haar olierijkdommen en haar Suezkanaal grote betekenis. Als dit gebied, ontredderd en verarmd, het toneel zou worden van een revolutionaire volksoorlog - tegen Israël en het Westen - kan het als een tweede Vietnam de wereldvrede in gevaar brengen.
Het voortbestaan van Israël is een hoog ideaal. Maar het behoud daarvan hangt ten slotte af van een compromis met de Arabische volkeren. Hun grieven jegens het Westen, gegrond op historische ervaringen, zijn niet ijdel. Wie van Israël een voorpost wil maken van de Atlantische wereld en - zoals na de vijfde juni gebeurde-oorlogsgeest wekt tegenover de mohammedaanse naties van het Nabije Oosten, bewijst daarmee de bedreigde Joodse staat geen dienst. Dit besef moge na het staken der vijandelijkheden aanwezig zijn. - (Co)
|
|