De Gids. Jaargang 130
(1967)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 247]
| |
Han Lammers
| |
[pagina 248]
| |
noodrecht opleverde. Zoals het er nu uitziet, gaat dat niet door. Ook gaat niet door een voorgenomen beperking van de vrijheid van arbeidskeuze. Dat wil zeggen: slechts dienstplichtige werknemers kunnen voor het verrichten van burgerlijke diensten worden gerekruteerd. Een eerder ontwerp voorzag in de mogelijkheid dat alle werknemers onder een dergelijke regeling zouden kunnen vallen. Het stakingsrecht wordt niet ingeperkt. Het nieuwe ontwerp houdt echter geen rekening met de wensen, zoals die door de S.P.D. en de Westduitse vakbonden waren geuit. Zij wilden dat het stakingsrecht in de noodgrondwet uitdrukkelijk zou worden gegarandeerd. De S.P.D. heeft nu genoegen genomen met een bepaling waarin staat dat stakingen ter wille van de vervulling van arbeidsvoorwaarden en dergelijke geen aanleiding kunnen vormen om een binnenlandse noodtoestand af te kondigen. Belangrijk is, dat er geen recht geschapen zal worden, op grond waarvan de Bondsregering noodverordeningen kan afkondigen. De Bond krijgt echter wel de bevoegdheid om zich op terreinen van wetgeving te bewegen, waar anders alleen de afzonderlijke landen autonoom zijn. De Bondsdag en de Bondsraad ten slotte kunnen volgens het regeringsontwerp iedere noodmaatregel opheffen, en op ieder gewenst ogenblik de noodtoestand voor geëindigd verklaren.
Het ziet er alles dus tamelijk onschuldig uit. Maar de vraag is overeind blijven staan, waarom het noodzakelijk is dat de Bondsrepubliek een dergelijke toch zeer rigoureuze extra-wetgeving krijgt. De Bondsregeringen hebben steeds beweerd dat het hier gaat om een aanvulling waaraan niet valt te ontkomen, wil men een behoorlijk alternatief bij de hand hebben voor de nog bestaande bevoegdheden van de geallieerden. Artikel 5 van het Duitslandverdrag (23 oktober 1954) luidt onder meer: Die von den drei Mächten (bedoeld zijn Engeland, Frankrijk en de Verenigde Staten) bisher innegehabten oder ausgeübten Rechte in Bezug auf den Schutz der Sicherheit von in der Bundesrepublik stationierten Streitkräften, die zeitweilig von den drei Mächten beibehalten werden, erlöschen, sobald die zuständigen deutschen Behörden entsprechende Vollmachten durch die deutschen Gesetzgebung erhalten haben und dadurch in Stand gesetzt wird, wirksame Massnahmen zum Schutz der Sicherheit dieser Streitkräften zu treffen, einschliesslich der Fähigkeit, einer ernstlichen Störung der öffentlichen Sicherheit und Ordnung zu begegnen. Vooral de laatste zinsnede is van belang: het gaat er niet alleen om dat de geallieerde troepen van bescherming verzekerd kunnen zijn, ook de openbare veiligheid als zodanig moet zijn gegarandeerd. Deze voorwaarde was voor de Westduitse regeringen onder Adenauer en Erhard een uitnodiging om met bijzonder ingrijpende ontwerpen op tafel te komen, die tot in details rekening hielden met een eventuele oorlogssituatie, binnenlandse troebelen of een natuurramp. De bevoegdheden van de Bondsregering kregen een dusdanige uitbreiding, dat gerust gesproken kon worden van nieuwe Ermächtigungsgesetze, wetten waarmee in een handomdraai het hele openbare leven onder een autoritair bewind kon worden gebracht. Op het ogenblik zegt bij voorbeeld de Westduitse constitutie dat alleen de Bondsdag de macht heeft om een zogenaamde Verteidigungsfall uit te roepen. Daarop kan één uitzondering worden gemaakt: Bondspresident en dito kanselier zijn gerechtigd de Verteidigungsfall af te kondigen, als aan het samenkomen van het parlement onoverkomelijke hinderpalen in de weg staan. Volgens de grondwetswijziging die men in ieder geval nog vorig jaar op het oog had (of men daar nu iets anders over denkt is niet erg duidelijk), kunnen staatshoofd en regering zo'n Verteidigungsfall ook aanwezig verklaren als de Bondsdag wèl bijeen is, doch om de een of andere reden niet in staat is besluiten te nemen. De Bondsdag is niet beschlussfähig als bij voorbeeld de gegevens die de regering tot handelen nopen zo geheim zijn, dat ze niet aan een uitgebreid gezelschap als het parlement kunnen worden voorgelegd. Aldus wordt het de leiding van de staat mogelijk gemaakt om op volstrekt eigen gezag de wet te verzetten, de burgerlijke rechten en vrijheden in te korten, de federale structuur van de Bondsrepubliek te doorbreken, kortom: de parlementaire democratie te doen eindigen. Nogmaals: het is niet geheel duidelijk of men deze volmachten thans, onder het bewind Kiesinger-Brandt, wil afzwakken of elimineren. Men moet er rekening mee houden dat | |
[pagina 249]
| |
ze substantieel toch zullen worden gehandhaafd, al was het alleen maar impliciet onder de noemer van de geldende opvatting dat een regering, ongeacht welke regelingen er bestaan, in een bepaald dringende situatie naar bevind van zaken moet kunnen handelen.
Indertijd heeft Rudolf Augstein, hoofdredacteur van Der Spiegel en een van de meest fervente tegenstanders van de noodwetplannen, erop gewezen dat er een ervaringsregel bestaat, luidende dat iedere wet een eigen werking ontplooit, die volstrekt kan verschillen van de bedoelingen die de oorspronkelijke wetgever heeft gehad. Het kan, met andere woorden, best zijn dat er achter de voorgenomen wetswijzigingen prima juridische intenties schuilgaan (maar dan nemen we het wel heel ruim) doch dat, de wetten er eenmaal zijnde, aanzienlijk minder eerbare motieven ertoe zullen leiden dat ze in werking worden gesteld. Duitslands verleden geeft in dat opzicht alle aanleiding tot bezorgdheid en waakzaamheid. Ten slotte is daar de democratie altijd òf voor- òf naspel van de dictatuur geweest. Er is nog een andere factor, die tot nauwlettend toezien noopt. In de periode-Erhard is bijzonder nadrukkelijk en enthousiast gefilosofeerd over de Formierte Gesellschaft. Het was een vrucht van Erhards brein. De redenering luidde, samengevat, dat, wil West-Duitsland op zijn weg naar het jaar 2000 niet bij de andere geïndustrialiseerde landen ten achter blijven, het zich moet ontdoen van de moeizame besluitvorming die nu eenmaal een van de onvermijdelijke nevenverschijnselen van de parlementaire democratie is. De federale regeringsvorm moest vereenvoudigd worden, de belangengroepen moesten van hun ‘egoïsme’ worden afgebracht, coöperatie zou afgedwongen moeten kunnen worden. Alleen op die manier zou het algemeen belang (vooral in economische termen gevat) kunnen prevaleren boven de deelbelangen, zoals die nu door arbeidersbeweging, interessegroepen, pers, politieke partijen en volksvertegenwoordiging worden behartigd. Het algemeen belang is in de conceptie van de Formierte Gesellschaft praktisch identiek met dat van de industrie, dat wil zeggen van de grote concerns. Zij moeten snel en ongehinderd kunnen beslissen, willen zij internationaal kunnen bijblijven. Wanneer men nu de gedachte van een Formierte Gesellschaft en het systeem van de Notstandsgesetze naast elkaar ziet, dan valt het op dat zij wonderlijk goed in elkaar passen. De tegenstanders van beide stelsels in West-Duitsland hebben daar herhaaldelijk op gewezen. Zij betoogden dat de Notstands-wetgeving in de toekomst zeker kan worden gebruikt als middel om de Formierte Gesellschaft tot stand te brengen. In De Groene van 16 april vorig jaar vatte ik de voorstelbare gang van zaken als volgt samen: Een niet door enige medezeggenschap van anderen gehinderd staatshoofd kondigt in samenwerking met de regeringsleider op grond van geheime aanwijzingen de Verteidigungsfall af (er is altijd wel een buitenlandse dreiging te construeren; men denke aan de Cuba-crisis, de Muur en dergelijke), het parlement wordt naar huis gestuurd, het openbare leven totaal onder de macht van de staat gebracht, de bureaucratische machine gaat werken en na verloop van tijd kan worden uitgeroepen dat de samenleving formiert is, en gereedstaat om de taken die de toekomst stelt op zich te nemen. Op deze schildering moet aan de hand van de laatste gegevens een correctie worden aangebracht. Het parlement kan niet naar huis worden gestuurd, maar blijft bevoegd om noodmaatregelen en dergelijke op te heffen. Ook kan het de noodtoestand voor geëindigd verklaren. Maar al is dat zo, en zelfs al worden de bevoegdheden van staatshoofd en regeringsleider om een Verteidigungsfall uit te roepen ingeperkt of ongedaan gemaakt, dan nog blijven de plannen bedenkelijk. Want de noodwetten behelzen dan nog elementen die een permanente werking eerder bevorderen dan verhinderen. Om dat goed te beseffen is het nodig tot zich te laten doordringen welke de verregaande strekking is van de wetten die reeds door het parlement zijn aangenomen. We noemden ze aan het begin van dit overzicht: vier Sicherstellungsgesetze (economie, verkeer, voedselvoorziening, waterstaat), twee Schutzgesetze (houdende onder meer de verplichting van burgers om zich georganiseerd tegen oorlogshandelingen te beveiligen - Selbstschutzgesetz) en een wet die de oprichting regelt van een Zivilschutzkorps. | |
[pagina 250]
| |
De Selbstschutzgesetz. Deze wet zou begin 1966 in volle werking zijn getreden, ware het niet dat daarmee werd gewacht omdat er te veel geld mee gemoeid zou zijn. De wet verplicht alle mannen en vrouwen tussen de minderjarige en pensioengerechtigde leeftijd aan zelfbeveiliging te doen. Iedereen moet ervoor zorgen dat hij of zij kan beschikken over uitrustingsstukken tegen de inwerking van radioactieve neerslag, chemische en biologische strijdmiddelen en dergelijke. Ieder gezin moet voor veertien dagen levensmiddelen in huis hebben, ook drinkwater. De huiseigenaar moet ervoor zorgen dat er in zijn panden batterijradio's aanwezig zijn, brandblusapparaten en werktuigen om puin te ruimen. Verder moet hij ervoor zorgen dat er verduisterd kan worden. Degenen die verplicht zijn tot zelfbeveiliging moeten tot een bedrag van minstens 500 DM in de kosten bijdragen. Alle burgers tussen de zestien en vijfenzestig jaar moeten aan regelmatig te houden oefenbijeenkomsten deelnemen. In de bedrijven worden de zaken als volgt georganiseerd: de ondernemer is tevens commandant van een Betriebsselbstschutztruppe. De werknemers zijn verplicht in zo'n Truppe dienst te nemen. Wie dat weigert, kan fristlos ontslagen worden. Dreigt er gevaar, dan behoort de werknemer allereerst zijn plichten ter beveiliging van het bedrijf na te komen. Hem komt niet zonder meer het recht toe om naar huis te gaan om te zien of hij daar beter op zijn plaats is. Een ondernemer kan voorts beschikken over mensen, die op het ogenblik van dreigend gevaar toevallig in zijn bedrijf aanwezig zijn. Volgens een reeds aanvaarde Schutzbaugesetz moet iemand die een huis laat bouwen ervoor zorgen dat er schuilruimtes worden aangelegd. De kosten daarvan moet de bouwheer hoofdzakelijk zelf dragen. Een huiseigenaar kan ze weer op zijn huurders verhalen. De geldbedragen die dit alles niet alleen van de particulieren maar ook van de gemeenschap gaat vergen, zijn fabelachtig van omvang. In opdracht van de Vereinigung Deutscher Wissenschaftler heeft het Europese instituut voor toegepast economisch onderzoek te Bazel, PROGNOS AG, uitgerekend wat de reeds aanvaarde Notstandsgesetze, als ze eenmaal ook werkelijk zijn ingevoerd, gaan kosten. Het instituut is tot de conclusie gekomen dat het totaalbedrag zo om en nabij de 83 miljard DM in tien jaar ligt. Een stad als Düsseldorf, met 699 220 inwoners, zal jaarlijks 102 785 340 DM moeten opbrengen om de aanleg van schuilkelders en het uitreiken van alle mogelijke beveiligingsmateriaal te kunnen betalen. Wat de gevolgen van zulke verplichte uitgaven voor de volkshuishouding betekenen, is met geen pen te beschrijven. Een dergelijke extra-post werkt ontwrichtend, zoals ook de daarmee samenhangende ambtelijke bemoeienissen met allerlei facetten van het privé- en openbare leven een beslist demoraliserende werking zullen hebben. Hier geldt opnieuw wat voor de Notstandsgesetze als geheel opgaat: de maatregelen zullen een eigen leven gaan leiden, en kunnen heel gemakkelijk vervormingen aannemen, die de oorspronkelijke ontwerpers niet gaarne als behorend bij hun produkt zullen aanvaarden. Overigens mag wel de vraag gesteld worden of die ontwerpers eigenlijk wel zo schuldeloos en naïef zijn. Zoals gemeld bevat het laatste regeringsvoorstel voor de grondwetswijzigingen niet als voorheen de bevoegdheid van de executieve om noodverordeningen uit te vaardigen. Maar wat hielden de vroegere plannen in? Men wist geruime tijd dat er zogenaamde Schubladengesetze bestonden, wetten die een regering zonder meer zou kunnen hanteren wanneer eenmaal de noodtoestand zou zijn afgekondigd. Maar pas sinds kort is bekend geworden wat die bureaula-verordeningen allemaal bevatten. Het is onthullend voor de mentaliteit van de makers.
Om te beginnen waren er maatregelen op het gebied van de rechtspleging. Politieke misdrijven zouden kunnen worden behandeld door Richter kraft Auftrags, buitengewone rechters dus, Sonderrichter. Hoger beroep kon in zulke zaken pas dan worden ingesteld, als de rechters in eerste instantie daaraan hun zegen gaven. De dagvaarding behoefde niet langer in alle affaires het resultaat van een gerechtelijk vooronderzoek te bevatten. De bevoegdheden van de vervolgende instanties zouden drastisch uitgebreid kunnen worden. Zou de po- | |
[pagina 251]
| |
litie bij voorbeeld niet in staat zijn om een strafvervolging doortastend ter hand te nemen, dan zouden ambtenaren van het Bundesamt für Verfassungsschutz alle maatregelen kunnen nemen die dienstig zouden kunnen zijn voor het veilig stellen van strafvervolging en bewijsmateriaal. De normen van vervolging en berechting logen er ook al niet om. Citeren we een ontwerpbepaling, de Notverordnung über Sicherheitsmassnahmen. Zij luidde: § 1.1) Eine Person kann in polizeilichen Gewahrsam genommen werden, wenn erhebliche oder tatsächliche Anhaltspünkte für den Verdacht vorliegen, dass sie Handlungen begeht, fördert oder veranlasst, die strafbar sind als Staatsgefährdung, Landesverrat, Straftat gegen die Landesregierung oder gegen die Sicherheit der drei Mächte. 2) Eine Person kann ferner in polizeilichen Gewahrsam genommen werden, wenn sie auf Grund ihres früheren Verhaltens dringend verdachtig ist, dass sie unter Ausnutzung der während des Ausnahmezustandes bestehenden besonderen Verhältnisse Handlungen der genannten Art begehen, fördern oder veranlassen wird. 3) Ein dringender Verdacht liegt vor, wenn eine Person in den letzten 5 Jahren Bestrebungen einer Vereinigung, deren Zwecke oder deren Tätigkeit sich gegen die verfassungsmässige Ordnung oder gegen den Gedanken der Völkerverständigung richten, als Rädelsführer oder Hintermann gefördert hat. Voor de interpretatie van dit stukje juristenarbeid komt het er vooral op aan afdeling 3 van deze paragraaf goed tot zich te laten doordringen. Voeg die bij 2, en men beseft dat onder omstandigheden een regering die deze bepalingen hanteert, iedere willekeurige politieke tegenstander kan laten opsluiten. Bijzonder kenmerkend is ook de verklikkersparagraaf, zoals die in de vroegere ontwerpen voorkwam. § 14.1) Wer von dem Vorhaben oder der Ausführung einer landesverräterischen Waffenhilfe, einer landesverräterischen Begünstigung, einer landesverräterischen Zersetzung oder der Freischärlerei zu einer Zeit, zu der die Ausführung oder der Erfolg noch abgewendet werden kann, glaubhaft erfährt und es unterlässt, der Behörde oder einer Dienststelle der Bundeswehr rechtzeitig Anzeige zu machen, wird mit Gefängnis bestraft. Volgt dan afdeling 2 van deze paragraaf, waarin wordt bepaald dat men in bijzonder zware gevallen maximaal vijf jaar tuchthuis kan krijgen. Illustratief is ook de inhoud die gegeven wordt aan het begrip landesverräterische Zersetzung. Dat is: het doen van beweringen, waarvan de verspreiding ertoe kan leiden dat onder de bevolking angst en schrik wordt gewekt. De tegenstanders van de noodwetgeving hebben in dit verband begrijpelijkerwijs herinnerd aan de laatste weken van de tweede wereldoorlog. Toen verspreidden de geallieerden waarschuwingen per radio, dat die of die Duitse stad zou worden gebombardeerd. Velen die op grond van zulke berichten familie of kennissen trachtten te bewegen om een goed heenkomen te zoeken, zijn het slachtoffer geworden van standrechtbanken, die optraden op grond van dezelfde bepaling die men op het punt stond in de Westduitse wetgeving te voegen. De regering-Kiesinger wil gematigder te werk gaan. Zij heeft begrepen dat er op stugge tegenstand kan worden gerekend, vooral van de kant van vakbonden en geëngageerde intellectuelen. Maar een feit blijft dat er toch voldoende stuwkracht in het apparaat en de tot nu toe praktisch alleen regerende C.D.U./C.S.U. heeft gezeten om de Bondsrepubliek op te schepen met een ontwerp-wetgeving, die tot in details de dictatuur binnen handbereik bracht. Men mag aannemen dat die kracht niet geringer is geworden, al is ze op het ogenblik minder manifest. En alles bijeengenomen betekent het verloop van plannen en voornemens dat de democratie in West-Duitsland voor nog maar betrekkelijk weinigen een levend beginsel is. Het toespitsen van de wetgeving op een eventuele oorlogssituatie symboliseert voorts het volslagen misse karakter van de Westduitse buitenlandse politiek. In plaats van zich in te spannen voor het nabijbrengen van een gegarandeerde vrede in Europa, hebben politici en complete ambtenaarlijke staven zich beijverd om de geesten rijp te maken voor de aanvaarding van een zoveelste noodlottige oorlog. Behalve dat men zich militairement heeft bewapend, heeft men ook de burgerbevolking gevechtsklaar willen maken. De reeds | |
[pagina 252]
| |
aangenomen Notstandsgesetze leveren daarvan het bewijs. En daaraan doet niets af het feit dat men er inmiddels weer aan is gaan denken om die aangenomen wetten opnieuw in parlementaire behandeling te geven. Hooguit betekent dit, dat de publieke opinie, binnen en buiten de Bondsrepubliek, een nieuwe kans krijgt om zich te weren. Het is zaak dat West-Europa in dat opzicht niet bij Oost-Europa achterblijft.
Amsterdam, 12 maart 1967. |
|