De Gids. Jaargang 130
(1967)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 241]
| |
A.L. Constandse
| |
[pagina 242]
| |
(door het verdrag van München) bleek als wettig te worden beschouwd. De Bondsrepubliek wilde het annuleren ervan wel (voorwaardelijk) aanvaarden, maar niet de wettelijkheid ervan betwisten. En natuurlijk ging ook deze regering voort, Pools gebied op te eisen en te betogen dat er met het Duitse rijk geen vredesverdrag was gesloten, en dat dus de Oder-Neisse-lijn niet de definitieve westgrens van Polen zou zijn. En zo werd een hele reeks van mythen herhaald: dat de Russen en communisten de voornaamste oorzaak waren van de verdeling van Duitsland; dat het Westen nooit genoegen zou hebben genomen met de Oder-Neisse-lijn; dat de Bondsrepubliek de enige legitieme Duitse staat zou wezen. En zo ook werd er van de Berlijnse kwestie een karikatuur gemaakt.
Het wordt tijd tegenover deze mythenvorming te herinneren aan een aantal historische feiten. Bij de onvoorwaardelijke capitulatie van het Derde Rijk in 1945 hield dit op te bestaan. De term ‘onvoorwaardelijk’ had geen andere betekenis: soeverein werden op het grondgebied van het Reich de drie overwinnaars en bezetters. Er is inzake de capitulatie van het leger wel onderhandeld met de gevolmachtigde van wijlen de Führer, admiraal Dönitz, wiens ‘regering’ in Flensburg zetelde, maar deze ploeg werd op 23 mei door de Britten gevangen genomen, en op 5 juni werd door de overwinnaars (bij wie zich ook de Gaulle had mogen voegen) nog eens vastgesteld, dat op 8 mei de opperste verantwoordelijkheid over het beheer van het veroverde gebied en zijn bevolking bij de bezettende mogendheden was komen te liggen, en dat dit gebied nog slechts ‘samenvattend’ Duitsland werd genoemd, hoewel ‘er geen centrale regering of overheid’ meer bestond. Tegelijk werd bekend gemaakt dat ‘voor bezettingsdoeleinden Duitsland werd verdeeld’, in vier zones plus Berlijn, dat in vier sectoren werd gesplitst. Opgemerkt moet hierbij worden dan in de voorafgaande conferenties de geallieerden het slechts eens waren geworden over het herstel van Oostenrijk en Tsjechoslowakije volgens de grenzen van 1937, en ook over de noodzaak dat Polen zou worden schadeloos gesteld (op kosten van Duitsland) voor het afstaan van oostelijke gebieden aan de Sowjet-Unie. Als volkomen aanvaardbaar was gesteld de ontbinding (dismemberment) van Duitsland, zoals was gebleken op de Brits-Amerikaanse conferentie van Casablanca (januari 1943), waarna president Roosevelt in Teheran (van 28 november tot 1 december) hetzelfde ook met Stalin overeen was gekomen. Op 5 februari 1945 was te Jalta nog eens geformuleerd wat later aan de Duitsers werd meegedeeld als een ‘Zergliederung des Reichsgebietes’. En op die basis was dus het Duitse rijk op 8 mei van de kaart geveegd. Sindsdien is het niet herrezen. Men kan zonder twijfel zeggen, dat het Reich sinds 1945 niet meer bestaat, en... dat er geen vrede mee kan worden gesloten. De toekomst van hetgeen dan nog ‘samenvattend’ Duitsland werd genoemd, lag in de handen van de bezetters, die ieder voor zich soeverein waren in hun bezettingszones. Wel namen zij zich voor, gezamenlijk het uiteindelijke lot van het vroegere Reich te regelen, en vandaar de gemeenschappelijke aanwezigheid in Berlijn. De Russen moeten later veel spijt hebben gehad van deze overeenkomst. Berlijn lag in hun zone (de afbakening daarvan was in Jalta tot stand gekomen) en als zij zelf ook consequent hadden aangestuurd op een blijvende deling, dan hadden zij stellig aan de andere geallieerden geen plaats ingeruimd in Berlijn, het hart van hun bezettingsgebied. Maar reeds in Jalta hielden zij de mogelijkheid open voor een latere hereniging na de deling, zij... de Russen, en niet de Anglo-Amerikanen. Hoewel Churchill een definitieve deling van Duitsland niet geheel wilde onderschrijven, zei hij toch ook, dat dit ‘een probleem van de tweede rang was’. Het was Stalin, die een zwenking maakte op het ogenblik van de Duitse capitulatie. Op 9 mei zei hij: ‘De Sowjet-Unie viert de overwinning, hoewel zij er niet op uit is Duitsland in stukken te slaan of te vernietigen.’ De Russen - zo betoogden ook de Duitse communisten - waren gekomen om het Duitse volk te bevrijden van het nationaal-socialisme en het de vrede te brengen. Het was wel duidelijk dat de Sowjet-Unie medezeggenschap wilde over het Ruhrgebied. Zij wenste dat aan het Duitse volk een schadeloosstelling zou worden opgelegd van twintig miljard dollar, dat de helft daarvan zou worden bestemd voor de Sowjet-Unie die inderdaad een bijna onvergelijkbare oorlogsschade had geleden, | |
[pagina 243]
| |
en dat de hoogst ontwikkelde westelijke zones de grootste vergoeding zouden opbrengen. En daarbij kwam het verlangen, toe te zien op een grondige ontwapening en denazificatie van alle delen van het vroegere Reich. Maar een feit was toch, dat - toen de geallieerde troepen waren gegroepeerd in de overeengekomen zones - in juli Berlijn werd opengesteld voor Amerikaanse, Engelse en Franse troepen, en dat op 30 juli de controleraad der vier mogendheden zijn eerste zitting hield. De Russen wilden zo spoedig mogelijk vertegenwoordigende organen van Duitsers toestaan, om hun medewerking te verkrijgen voor een blijvend Russisch-Duits samengaan. In hun eigen zone lieten zij in juni al een communistische en een socialistische partij toe (die weldra moesten samensmelten in de S.E.D.) en daarna twee ‘burgerlijke’ partijen, die van de christen-democraten en de liberaaldemocraten. In juli schiepen zij gewestelijke Duitse bestuursorganen, die onder hun militair toezicht moesten functioneren.
Op de conferentie van Potsdam (17 juli tot 2 augustus 1945) is het Oostpruisische gebied van Koningsbergen definitief en eenstemmig overgedragen aan de Sowjet-Unie. Omtrent de schadeloosstelling aan Polen kwam er meningsverschil tot uiting, maar dat betrof veel smaller gebiedsstroken dan later algemeen is aangenomen. Zo liep de strijd voornamelijk over de vraag, of Stettin Duits of Pools moest zijn, en of de Görlitzer of de Glatzer Neisse het zuidelijke deel van de Pools-Duitse grens moest vormen. Dit probleem werd naar later verschoven. Maar in feite werd de Oder-Neisse-lijn, door Stalin voorgesteld en door de Fransen (niet te Potsdam aanwezig) later onderschreven, ook gebillijkt door Amerikanen en Britten. Van een juridisch standpunt is dit vrij klaar. Wanneer zij de verloren Duitse provincies hadden beschouwd als door Polen bezette gebieden, dan hadden zij (evenals Frankrijk) ook Polen moeten toelaten tot de geallieerde controleraad, als vijfde bezetter van Duits gebied. De Anglo-Amerikanen hebben dit overwogen, maar afgewezen. Zij hebben het beheer over de gebieden ten oosten van de Oder-Neisse-lijn aan de Polen overgedragen, weliswaar onder reserve van een definitieve regeling, maar zonder enig recht hunnerzijds op inmenging of medezeggenschap. En zij stemden in met de verdrijving uit Polen, Tsjechoslowakije en Hongarije van de Duitse bevolkingsgroepen. Wanneer men verder sprak over ‘Duitsland’, kon dit niets meer betekenen dan het gebied ten westen van de Oder en de Görlitzer Neisse. Daar werd géén centrale Duitse regering geduld (zoals in Oostenrijk het geval was), maar er zouden wel democratische partijen, van nazi's gezuiverd, worden toegelaten, evenals technische beheersorganen en lokale en gewestelijke besturen. De ontwapening en de bestraffing van oorlogsmisdadigers lagen voor de hand. De Fransen waren zodanig tegen het herstel van Duitse politieke organen, dat zij zich op 7 augustus zelfs uitspraken tegen het toelaten van Duitse partijen en tegen technische beheersorganen voor het gehele bezettingsgebied. Zij wilden het Saargebied annexeren. Indien toen desondanks één mogendheid de zaak der Duitse hereniging heeft bepleit, dan is het de Sowjet-Unie geweest, welke oogmerken zij daarbij ook heeft gehad. Het is daardoor dat er pas sinds Potsdam gesproken kon worden van ‘vrede met een Duitse eenheidsregering’, omdat men dacht aan de mogelijkheid van herstel van hetgeen er van het Reich was overgebleven. Op de vierde conferentie van ministers van buitenlandse zaken (te Moskou bijeen van 10 maart tot 24 april 1947) kwam Molotov met het volgende voorstel: 1. het instellen van centrale Duitse beheersorganen; 2. het opstellen van een voorlopige democratische grondwet, met medewerking van Duitse vertegenwoordigers uit de gewesten, evenals van partijen, vakbonden en antifascistische organisaties; 3. verkiezingen voor een voorlopige Duitse regering; 4. goedkeuring der grondwet door het volk. Er is van dit plan nooit iets terechtgekomen. Oost- en Westeuropeanen waren het oneens over de betekenis van ‘uitroeiing van het fascisme’, over het begrip ‘democratie’, en over de betaling van schadevergoeding. De economische opbouw verliep in de Russische zone geheel anders dan in West-Duitsland. In de loop van 1946 had de Sowjet-Unie geweigerd (evenals Frankrijk, dat echter separatistische bewegingen in zijn zone begunstigde) om in te stemmen met de vestiging van algemeen-Duitse economische be- | |
[pagina 244]
| |
stuursorganen, zolang de politieke hereniging onzeker was. De ‘koude oorlog’ werd in 1947 een feit. Toch kan men de verantwoordelijkheid voor de sindsdien bevestigde deling niet op de Sowjet-Unie laden. De eerste beslissende stap kwam van het Westen, dat in juni 1948 een geldzuivering doorvoerde, waardoor de rijksmark (in omloop in alle zones) werd vervangen door een Duitse mark, alleen geldig in de westelijke zones en in West-Berlijn. Toen begon de splitsing van Berlijn in twee duidelijk gescheiden delen, wat de Russen een aanleiding verschafte tot het blokkeren van de westelijke sectoren der stad. Daarna deed het er weinig meer toe, wie het eerst de politieke deling van het romp-Duitsland voltrok. Opgemerkt moet echter worden, dat de westelijke bezetters op 23 mei 1949 de Bondsrepubliek in het leven riepen, en de Russen pas daarna op 7 oktober 1949 de Duitse Democratische Republiek. In haar grondwetten zijn de respectieve grenzen nauwkeurig afgebakend, overeenkomstig de grenzen der militaire zones, terwijl Berlijn met zijn vier sectoren bezet gebied bleef. Westduitse aanspraken op West-Berlijn, opgenomen in de grondwet der Bondsrepubliek, zijn door de westelijke bezetters niet erkend en niet van kracht verklaard. In het hart van de D.D.R. ligt geen Westduitse enclave, wel een Amerikaans-Brits-Franse bezettingsmacht, die er soeverein is. En zij ligt daar door een misrekening van Stalin, die gehoopt had door het inruimen van drie sectoren in de hoofdstad (dus binnen de Russische zone) medezeggenschap te verwerven in de westelijke zones.
Wanneer men tot zover de ontwikkeling volgt, kan men moeilijk tegenspreken dat de D.D.R. juridisch even legitiem is als de Bondsrepubliek. De twee staten zijn door soevereine bezetters geschapen, en de overwinnaars hebben in de periode van 1949 tot 1955 geleidelijk hun soevereine rechten overgedragen aan de twee republieken, afgezien van de servituten die erop zijn blijven rusten. Zo hebben in beide republieken de vroegere bezetters een bijzondere status bedongen voor hun troepen die er zijn gebleven als betrekkelijk autonome machten. De tot bondgenoten geworden overwinnaars hebben het monopolie voor de vervaardiging en het gebruik (of doen gebruiken) van kernwapens. De Sowjet-Unie erkent de wettelijkheid van beide republieken. Wanneer het Westen dit niet doet, is dat een politieke beslissing. Elke regering kan ten slotte weigeren een regime, dat de facto bestaat, ook de jure te erkennen. Maar dit betekent geenszins dat West-Duitsland enig recht zou hebben op Oost-Duitsland, zelfs niet op West-Berlijn. Als eens per jaar de Bondsdag daar vergadert, is dat evenzeer een gunst als dat de D.D.R. er haar ministeries heeft mogen vestigen: geen sector van Berlijn behoort tot het territorium dat onder de soevereiniteit valt der twee staten. Voorts kan men concluderen, dat West-Duitsland - een republiek die pas in 1949 is geschapen - geen oorlog heeft gevoerd, zodat er ook geen vrede mee behoeft te worden gesloten. Dit is een opluchting. Maar deze staat heeft ook niets verloren. Aan de Bondsrepubliek is de Oostduitse D.D.R. niet ontnomen of onthouden: zij heeft er eenvoudig niets mee te maken. Zij heeft geen gebieden moeten afstaan, die nu Pools zijn, want zij is het Reich niet. Zij heeft juridisch evenmin iets te doen met Sudetenland en het verdrag van München. Alle aanspraken om mee te praten over deze zaken berusten op een eenzijdige en op zichzelf nog tamelijk onbeduidende verklaring van de westelijke bezetters. Dezen zeiden in 1950, dat alleen de Bondsrepubliek het recht had, ‘voor alle Duitsers te spreken’, of ‘voor geheel Duitsland te spreken’. Men lette wel: ‘te spreken’. Dat nu het Westen niet erkende dat de D.D.R. het woord mocht voeren namens ‘alle Duitsers’, is nogal duidelijk. Ulbricht sprak met de stem van Moskou, en Bonn met de stem van het Westen, en het vertegenwoordigde drie kwart der Duitsers. Maar deze vriendelijkheid van het Westen is voor de Bondsrepubliek van geen praktisch nut. Men zou kunnen denken, dat de Atlantische wereld nu de D.D.R. boycot. Daar is geen sprake van. In de D.D.R. wordt twee maal per jaar de Leipziger Messe georganiseerd, en elke westelijke onderneming van betekenis wil daar vertegenwoordigd zijn. De handel met de D.D.R. neemt sprongsgewijze toe: ten slotte is de D.D.R. de vijfde industriële mogendheid van Europa. En waarom zou het westerse bedrijfsleven de D.D.R. schuwen, als de Westduitse firma's in het eerste gelid staan om er zaken mee te doen? Op | |
[pagina 245]
| |
de laatste Messe overtroffen de Westduitse stands die van alle andere Atlantische naties. De nieuwe Duitse regering heeft ten slotte diplomatieke relaties aangeknoopt met Roemenië, hoewel dit ook de D.D.R. erkent. Gaat Bonn op deze weg voort om invloed te verwerven in Oost-Europa (en een legale basis voor zijn handel en zijn economische contacten!), dan zou het bereid moeten zijn alle communistische staten als wettelijk te aanvaarden... behalve de D.D.R. En waarom? Omdat het zich met Oost-Duitsland wil verenigen? Dan echter zou het juist de regering van Oost-Berlijn moeten erkennen, omdat anders zelfs de kans op vorming van een confederatie (een statenbond) niet bestaat. Neen, de enige verklaring voor een duurzame weigering de relaties met de D.D.R. te normaliseren, moet de begeerte zijn om de Oostduitse republiek te annexeren. Een ander motief kan men niet vinden. Want het argument dat de Oostduitse bevolking zich niet vrijelijk kan uitspreken over haar regeringsvorm, snijdt in dit geval geen hout. Geldt dit immers ook niet voor de bevolking van de Sowjet-Unie en Roemenië, waarmee Bonn wel diplomatieke betrekkingen onderhoudt? En als aan de D.D.R. wordt verweten, dat zij geen oppositie toelaat tegen het gevestigde regime, valt dan ten aanzien van Bonn niet het verwijt, dat het de communistische partij heeft verboden? Natuurlijk zijn de vrijheden in de Bondsrepubliek veel groter dan in de D.D.R., dank zij het Westen dat de Bondsrepubliek in het leven riep. Maar dit neemt niet weg dat West-Duitsland in wezen beoogt ‘de oostzone’ in te lijven, en het enige land in Europa is met territoriale eisen, op grond van de aanspraak het enige legitieme Duitsland te zijn. Hoe kon Kiesinger in Berlijn (midden maart) ontkennen, dat zijn regering ‘de zone’ wilde annexeren, terwijl hij het recht van Bonn (en Willy Brandt sprak van ‘de plicht van Bonn’) op alleenvertegenwoordiging hoog hield? Hoe weinig men in West-Duitsland nog geneigd is de werkelijkheid onder het oog te zien, bleek toen in de conservatief-liberale F.D.P. de heer Wolfgang Schouwer optrad als ‘taboebreker’. Hij ging uit van de stelling - onder andere door professor Karl Jaspers verdedigd - dat hereniging niet bereikbaar is, maar dat het erop aankomt, voorwaarden te scheppen waardoor het lot van de bevolking der D.D.R. verbeterd kan worden. Afgezien van economische betrekkingen met dit doel bepleitte Schollwer het met rust laten van het Oostduitse regime, waardoor dit zich niet voortdurend bedreigd zou voelen. In dat geval zou ook in de D.D.R. een ‘liberalisering’ mogelijk zijn, zoals die zich in andere Oosteuropese landen al had doorgezet. Er wordt door Schollwer ook aangedrongen op het prijsgeven door Bonn van de stelling der alleenvertegenwoordiging. Voorts zou West-Duitsland de Poolse westgrens moeten aanvaarden (Oder-Neisse) en met alle communistische staten diplomatieke betrekkingen moeten aanknopen op basis van de bestaande grenzen. Maar hoewel Schollwer van die diplomatieke erkenning de D.D.R. voorlopig nog uitsloot, brak er een storm los die zijn partij, de F.D.P., ertoe bracht hem onmiddellijk te verloochenen. En dat terwijl deze partij nog het meest had geijverd voor ontspanning in de verhouding tussen de twee Duitse republieken.
Zolang Bonn vasthoudt aan zijn juridische mythen, zal het voortgaan Europa te verontrusten. Deze Westduitse ‘Europeanen’ streven als geen ander land van West-Europa nationale doeleinden na. In zijn boek Wohin treibt die Bundesrepublik? heeft Karl Jaspers daartegenover in 1965 aanbevolen, de nieuwe grenzen als een voldongen feit te aanvaarden. Het Duitse Reich heeft het geweld ontketend, waaraan het ten onder ging. ‘Wie elk recht vernietigt, mag voor zichzelf van een verleden uit dat nu niet meer bestaat, geen rechtsaanspraken doen gelden. Hij moet, wanneer de genade van de overwinnaar hem in het leven heeft gelaten, en niet zijn Auschwitz met een nieuw, tegen hem gericht Auschwitz heeft beantwoord, uit het nu gegevene zijn nieuwe bestaan opbouwen.’ De Bondsrepubliek, niet ‘in vrijheid’ maar door de westelijke overwinnaars geschapen, heeft volgens hem ook daarom geen rechtsaanspraken: zij matigt zich die slechts aan. En zij spreekt van ‘gevaar voor de vrede’, wanneer anderen die niet erkennen. Van wie gaat dan echter het gevaar uit? Jaspers zegt het terecht aldus: ‘Het oorlogsgevaar gaat uit van hem die bestaande grenzen wil veranderen, niet van degeen die ze wil behouden.’ En | |
[pagina 246]
| |
verder: ‘De bewering dat het uitblijven van de hereniging een gevaar is, kan slechts betekenen: de Bondsrepubliek brengt de vrede in gevaar.’ Zolang men in West-Duitsland voortgaat aanspraken te formuleren die geen grond hebben, moet Europa bezorgd zijn. En hoeveel redenen heeft men daar telkens weer voor! Men weet dat de Verenigde Staten sinds geruime tijd proberen, de Sowjet-Unie en andere landen over te halen tot het tekenen van een non-proliferatieverdrag ten aanzien van kernwapens. Voor zover de staten deze reeds bezitten, zouden zij ervan moeten afzien ze aan anderen voor eigen gebruik af te staan, en moeten weigeren hun de middelen te verschaffen ze te vervaardigen. De niet-bezitters behoren ze evenmin te fabriceren. Men kan zich voorstellen dat er bedenkingen rijzen tegen een duurzame monopolisering van dit wapentuig door enige grote mogendheden, en dat wordt verlangd dat ook deze ervan afzien. Maar de Bondsrepubliek staat buiten deze problematiek, want zij heeft zich verplicht geen kernwapens te maken. Doet zij dit, dan schendt zij plechtig onderschreven verdragen. Desondanks behield Kiesinger zich het recht voor op medezeggenschap voor het gebruik, en op mede-eigendom van een eventueel collectief te vervaardigen ‘Europese’ kernmacht. Toen nu het voorstel kwam tot non-proliferatie, was de reactie daarop in West-Duitsland onbeschrijflijk. Wie werd uitgesloten van de kennis omtrent de produktie van nucleaire wapens, zou - zo kon men lezen - daardoor ook de kennis missen om kernenergie voor industriële doeleinden aan te wenden. Men staat onthutst tegenover de uitingen van Westduitse hysterische verontwaardiging, die Der Spiegel in zijn nummer van 27 februari verzamelde. De wijdverbreide Springer-pers maakte vergelijkingen met het verdrag van Versailles en het plan-Morgenthau, tijdens de oorlog in Amerika ontworpen om te verhinderen dat het Reich als krachtig industrieland zou herrijzen. En de heer Adenauer beschuldigde de Amerikanen ervan, dat dezen ‘de controle over de totale Europese economie in handen der Sowjet-Unie wilden leggen’. Op bezoek bij Franco zei hij: ‘Ik hoop dat de Bondsrepubliek haar doodvonnis niet zal ondertekenen.’ Binnen de regeringspartijen zei de fractievoorzitter der christen-democraten, Barzel, over de non-proliferatie: ‘Daartegen maar één ding: neen.’ En zijn partijgenoot minister Franz-Josef Strauss: ‘Dat is een nieuw Versailles, en nog wel een van kosmische afmetingen.’
Hoe lang moeten wij nog wachten, voordat de Duitsers berusten in het feit dat zij een door hen ontketende oorlog hebben verloren? Voordat zij inzien, dat het door Bismarck geschapen en door Hitler uitgebreide Reich ter ziele is? Voordat zij leren te leven met de wetenschap, dat zij (als wij de Oostenrijkers meetellen) zijn verdeeld over drie republieken? Wanneer zij daarvan de onvermijdelijkheid inzien, komt ook de dag dat zij kunnen pogen vredelievend en in vriendschap samen te leven. En wie weet vormen de Bondsrepubliek en de D.D.R. dan nog eens een confederatie in een ontspannen Europa, waarin Oost en West elkaar hebben leren verdragen. Zolang dit echter niet het geval is, zolang met name de rancune nog bestaat over de nederlaag en het verlangen het Reich van 1937 te herstellen, ten koste van de Polen en de Russen (en misschien ook van de Tsjechen), is het beter dat de deling onverminderd voortbestaat. In die omstandigheden heeft het woord ‘hereniging’ een onheilspellende klank. In 1870 heeft Bismarck een oorlog nodig gehad om de Duitse staten in een zegevierende eenheid aaneen te smeden. In 1938 voegde Hitler daaraan Oostenrijk en het Sudetenland toe door een overmachtige militaire bezetting. Het jaar daarna begon hij de meest barbaarse oorlog in de historie om het Duitse ‘Lebensraum’ uit te breiden en ook de verspreide ‘volksduitsers’ met de moederstam te verenigen. Aan het ideaal der Duitse eenheid kleeft te veel bloed om het hoog te schatten. Zolang dit verleden nog zo levend is en zo besmettelijk, is het een geruststelling dat de Duitsers verdeeld zijn. Nochtans is het nuttig, ook af te rekenen met de mythe dat de Bondsrepubliek een uitzonderlijke opdracht zou hebben gekregen om de hereniging door te voeren. Alleen bescheidenheid en lotsaanvaarding kunnen ertoe leiden dat zij een constructieve bijdrage zou leveren voor de ontspanning in een vreedzamer Europa. |
|