[Commentaar]
Dat Beatrix van Oranje trouwde met Claus von Amsberg is natuurlijk ontzaglijk belangrijk, maar vrij wat belangrijker en interessanter voor iedereen is het feit, dat dat huwelijk gepaard ging met rookbommen, gehoon en geransel, met op de achtergrond onverschilligheid en malaise. Dit alles ontbreekt in het officiële gedenkboek ‘10 3 1966’, dat onlangs is verschenen.
Het eerste woord van dit boek, op de titelpagina, is het woord ‘Staatsuitgeverij’. Naast de belabberde kwaliteit van de kleurenfoto's heeft het ook dit gemeen met dergelijke uitgaven uit Moskou en Peking. Uit het begin van de tekst, op de volgende pagina, citeer ik:
‘Nun Prinzessin Beatrix als dritte Braut des Hauses von Oranien in dieser Kutsche den Weg gegangen ist, der - davon sind wir überzeugt - auch sie glücklich machen wird, hat die Regierung geglaubt, diesen neuen Höhepunkt in diesem Buch festlegen lassen zu müssen. Sie macht das in der Überzeugung, dass die Muse der Geschichte bestätigen wird, was Ihre Majestät die Königin in ihrer Ansprache am 28. Juni 1965 während der Bekanntgabe der Verlobung ihrer Tochter zum Ausdruck brachte: “Ich kann Ihnen versichern, es ist gut.” - J.M.L.Th. Cals, Minister-Präsident.’
Beter één muze in de hand dan tien op het dak, dacht Cals blijkbaar, en gaf de Staatsuitgeverij opdracht tot dit boek, dat hem voor het aangezicht van Clio schoon moet wassen.
Ik kan u verzekeren, dat het niet goed is.
| |
Het is regelrechte geschiedvervalsing, - en dezelfde man, die de direkte verantwoordelijkheid draagt voor de janboel van 10.3.1966 in Amsterdam, blijkt plotseling over een apparaat daarvoor te beschikken: de Staatsuitgeverij. Dit instituut - noodzakelijk voor technische uitgaven, zoals de Handelingen, de Staatscourant, etc. - heeft zich met deze uitgave ontwikkeld tot een levensgevaarlijk koekoeksjong (het zoveelste) dat in deze vorm terstond uit onze samenleving dient te verdwijnen. Een regering, die de hoogovens van de hand doet, die de exploitatie van de bodemschatten uitbesteedt aan partikulieren, maar wel zelf er een uitgeverij op nahoudt om haar politieke blunders mee te verdoezelen, is wat mij betreft ‘zum Kotzen’ - om in stijl te blijven. Bovendien beschikt deze uitgeverij over een idiote konkurrentiepositie: zij kan niet failliet gaan, en bovendien haar uitgaven doordrukken met materiaal, dat voor de bona fide uitgeverij onbereikbaar is - zoals in dit geval de foto's uit het paleis en de Westerkerk.
Het is te hopen, dat de Uitgeversbond hier een duidelijke uitspraak over doet, en verder dat de Volksvertegenwoordiging op korte termijn van de minister van Binnenlandse Zaken de verzekering ontvangt, dat de Staatsuitgeverij zich in het vervolg zal beperken tot strikt technische zaken.
Het lijkt mij te veel van het goede, wanneer wij nu al voor een eventuele meerderheidspartij, een rechtse diktatuur of een kwaadaardige president de instrumenten voor de volksmisleiding opbouwen.
Mocht daarentegen de minister volgens goed vaderlands gebruik tot de slotsom komen, dat niemand enige blaam treft, dan wordt het natuurlijk zaak, dat vooral wij schrijvers razend snel de bakens verzetten, eer het te laat is. Misschien mag ik alvast daarin voorgaan, en de Staatsuitgeverij beleefd op enkele verdere mogelijkheden attent maken. Die verdwenen rookbommen en ranselende rechercheurs in het gedenkboek zijn natuurlijk wel aardig, maar toch niet meer dan een bescheiden beginnetje. Nu moet er ook doorgezet worden.
Zoals steeds kunnen wij ook in dit opzicht van het buitenland veel leren.
Op de eerste van bijgaande afbeeldingen, een persfoto uit 1920, ziet men Lenin op het Swerdlowskplein tijdens een rede voor de troepenafdelingen, die naar het front gaan om tegen de ‘witte polen’ te vechten. Rechts op het trapje staat Trotsky. De tweede foto is afkomstig uit een officieel gedenkboek van de moskouse Staatsuitgeverij uit 1960. Evenals de foto's in het haagse gedenkboek ‘10 3 1966’ is het een zoekplaatje geworden: waar is Trotsky? De haagse Staatsuitgeverij zal misschien zeggen, dat zij niets geretoucheerd heeft, maar dat kan de moskouse ook volhouden. Aan de houding der hoofden en de vlaggen in de verte is te zien, dat de foto's met twee of drie sekonden tussenruimte zijn genomen, en wel door twee verschillende fotografen. Uit de stand van het spreekgestoelte tegen de gebouwen op de achtergrond kan men opmaken, dat de fotograaf van de eerste foto iets lager stond dan de tweede fotograaf, en wel links van hem. Trotsky moest misschien plotseling als de bliksem naar de w.c.
Ik bedoel maar, dat het misschien aardig zou zijn om in een tweede druk van het gedenkboek Bernhard de Vries af te beelden, terwijl hij het jonge paar op 10 maart 1966 een oudhollandse cruytcoeck aanbiedt, ikzelf in jacket glimlachend toekijkend, hoge hoed in de hand. In elk geval is ‘die Muse der Geschichte’ eindelijk ook in Nederland op de goede weg.
Hartelijk gefeliciteerd! - (Mu)
|
|