De Gids. Jaargang 129
(1966)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 87]
| |
W.L. Brugsma
| |
[pagina 88]
| |
de Sinaï wat minder hartelijk maakte. Want een gevecht van man tegen man was het natuurlijk toch niet geweest. De Israëli's wonnen de slag in de Sinaï, omdat zij luchtdekking hadden en de Egyptenaren niet. Omdat de Egyptische luchtmacht uitgeschakeld was door de precisie-bombardementen van de RAF en de Israëlische nog snel wat Mirages toegespeeld had gekregen. Een tank in de Sinaï wordt een zittende eendvogel wanneer hij niet van boven wordt beschermd.
De slag in de Sinaï werd niet gevoerd door twee jongens die even hun jasjes hadden uitgetrokken: de kring van omstanders deed mee. Britse en Franse omstanders hielden de Egyptische jongen vast, gaven de Israëlische stenen in de hand en sprongen de Egyptische ten slotte in de rug. Zo was het trouwens van tevoren afgesproken. Niet afgesproken was, dat Amerikaanse en Russische omstanders (de Russen zelf met één hand elders bezig) de vechtenden zouden scheiden, voordat Nasser aan de ongelijke strijd zou bezwijken. Waar de Israëlische commando's zich het hoofd volstrekt niet over braken, daar kietelde het kwade geweten wel bij Israëli's achter het front. Zèlf te vaak door omstanders van achteren vastgehouden bij straatgevechten in Warschau en Minsk, in Boedapest en München, schemerde, achter de opluchting over de florissante gang van de strijd, de vrees dat er op dit soort zege niet veel zegen zou rusten. Het stàk de Israëlische socialisten, die het nadenken moeilijk konden laten, dat zij zich uit lijfsbehoud in een combine hadden begeven die hen ideologisch en op lange termijn zelfs nationaal-politiek volkomen vreemd was. Als socialisten konden zij geen enkel bezwaar maken tegen Nassers nationalisatie van het Suezkanaal. Als Israëli's hadden zij alle reden om een ontzaglijk wantrouwen tegen de Britse conservatieven - en niet alleen de conservatieven - te koesteren. Als socialisten wisten zij dat zij zich in Guy Mollet met een socialist hadden ingelaten, die zich slechts met het socialisme onledig hield wanneer hij niets beters had te doen. Zoals bij voorbeeld het pacificeren van Franse parachutistengeneraals door oorlog tegen Nasser te voeren. Als mensenkenners wisten zij dat Anthony Eden, zonder de hand van Churchill in zijn kraag, niets meer was dan een Hamlet met een München-neurose. Als Israëli's èn socialisten wisten zij dat zij in deze combine bezig waren het imago waar te maken, dat de derde wereld al over Israël had opgebouwd: Israël, voorpost van het westers imperialisme. Hoewel zij dat allemaal wisten, maakten zij van de gelegenheid gebruik om alle secundaire overwegingen achter te stellen bij de primaire wens om Nassers Egypte één ontzaglijke opdonder te verkopen. En de historische tendens van alle historische gebeurtenissen van de historische herfst 1956 vond hier zijn kwintessens: ‘first things first’. Die eerste dingen waren niet de ideologische constructies, maar het vlees en bloed van de nationale belangen op korte termijn. Welke ideologische rationalisaties men daar ook omheen gedrapeerd mocht hebben. Die draperieën werden vooral in Nederland naarstig geweven: links en rechts fabriceerden er zelfs een verrassende eenheid uit. Nasser was Hitler no. 2, want hij was een dictator en een antisemiet. Hij hield redevoeringen op luide toon, liet de Egyptische jeugd in uniformen met vlaggetjes paraderen en vergreep zich aan buitenlandse eigendommen. Een eigenaardige projectie van Europese toestanden op Arabische omstandigheden, die voorbijging aan het feit dat er in Egypte, in tegenstelling tot Europa, tot de herfst 1956 nooit pogroms tegen de joden waren gehouden. Dat de nationalisatie van het Suezkanaal met de slechtste wil ter wereld geen vergrijp tegen het volkenrecht kon worden genoemd. Projectie die voorbijging aan het eenvoudige feit dat Gamal Abd el Nasser volstrekt geen tweede Hitler, zelfs niet zozeer een tweede Kemal Ataturk, maar gewoon Gamal Abd el Nasser de eerste is. Een niet zeer aangename man, wiens belangen niet altijd synchroon lopen met de onze. En die een land regeert dat zich in een ander deel van de wereld in een ander stadium van ontwikkeling bevindt dan het onze. Ingewikkelder is het werkelijk niet.
De eensgezinde theorie van de Nederlandse democraten die op ideologische gronden de overval op Egypte billijkten, vond zijn pendant in de verkeerde gronden waarop zij de Sowjet-interventie in Hongarije attaqueerden. Door- | |
[pagina 89]
| |
trokken van de notie dat de tegenstellingen in deze wereld in eerste - in plaats van pas in laatste - instantie berusten op een ideologisch conflict tussen totalitaire dictatuur en parlementaire democratie, zagen zij in de Hongaarse opstand de revolte van Hongaarse K.V.P.'ers, C.H.U.'ers, A.R.'ers, V.V.D.'ers en P.v.d.A.'ers tegen Hongaarse C.P.N.'ers en hun Sowjet-partijgenoten. Zij bevonden zich met deze stelling overigens in het verrassende gezelschap van de agit-props van de C.P. van U.S.S.R. Die zeiden namelijk dat de contrarevolutionaire Hongaarse bourgeoisie zich had vergrepen aan de voorhoede van de Hongaarse werkende klasse. Nederlandse en Sowjet-ideologen, verstrengeld in deze verblindende omhelzing met de wereld der ideeën, zagen daarbij één eenvoudig feit over het hoofd. Namelijk dat de revolte in Boedapest, zoals de voorafgaande in het Poolse Poznán die Gomoelka aan de regering bracht, zoals de rebellie in Oost-Berlijn die Ulbricht helaas niet vermocht te wippen, begonnen was door goeddeels communistische arbeiders. En wel door mensen die terecht niet tevreden waren met hun levensomstandigheden en die de gebrekkigheid daarvan terecht toeschreven aan het feit dat zij geregeerd werden door filiaalhouders als Rákosi, Bierut en Ulbricht van de Sowjet-russische macht, die nog steeds doende was hun nationale economieën leeg te zuigen. Op die nationale impuls begon bij Poolse en Hongaarse communisten een revolte, die niet-communisten, boeren, burgers en buitenlui achter zijn vaandels kreeg. Die in Polen een emotie van nationale verbroedering door het land deed slaan, waarin de katholieken Gomoelka ‘Sto Lat’ (Honderd Jaar) toezongen, een wens die inmiddels sterk is afgeëbd. Die in Hongarije communist, schaarse democraat en Pijlkruiser op de barricaden dreef, waar ze van afgeschoten werden door Russische arbeiders in uniform, die tot hun verbijstering bemerkten dat ze niet op kapitalistische bourgeois hadden te mikken, maar vooral gewone proletariërs onder hun rupsbanden moesten vermorzelen. Een traumatische ervaring waarvan sommigen nog steeds niet bekomen heten. Dat zou te hopen zijn, want het kan de bewoners van de Sowjet-Unie niet genoeg ingehamerd worden, dat Ruslands legitieme nationale belangen allerwegen begrip verdienen, maar dat gewapende ideologische export van de Sowjet-Unie op toe-deur moet stuiten. Prevalentie der nationale belangen boven de ideeënwereld: welk land deed er niet aan mee in de herfst van 1956? Groot-Brittannië en Frankrijk streden omdat zij vreesden dat de olietoevoer door het Suezkanaal - hun polsslagader - zou kunnen worden doorgesneden. Zij dachten te kunnen profiteren van de revolte in Hongarije om snel een vogelnestje uit te halen. De Unie van Socialistische Sowjet-republieken koos in de strijd tussen het overwegend socialistische Israël en Nassers regime, dat communisten in concentratiekampen sloot, voor het laatste, omdat dat beter paste bij Ruslands nationale interesse. En wat deed het land, dat de reputatie heeft veel meer idealen in zijn buitenlandse politiek te doen dan enig andere staat in de wereldhistorie? Ideologisch bezien maakten Eisenhower en Dulles de beschuldiging van de John Birch Society waar, dat zij handlangers van het wereldcommunisme zijn. Dulles, de architect van de roll-back-politiek, liet na de belofte in te lossen die Radio Free Europe zo vaak had geïmpliceerd. Namelijk dat als een volk in een Oosteuropese satelliet zich zou verheffen, het op steun van de Verenigde Staten zou kunnen rekenen om het Sowjet-communisme terug te dringen. Dulles had het te druk om te zamen en in vereniging met de Sowjet-Unie het avontuur van Britten, Fransen en Israëli's tot staan te brengen. Ook Washington voerde nationale politiek. Het liet na het aangetaste Sowjet-imperium het éne zetje te geven, dat het misschien nodig had om ineen te storten. Het vreesde dat een operatie in de vitale belangensfeer van de Sowjet-Unie, een actie àchter de demarcatielijn van de status quo, Rusland tot het laatste verweer, het nucleaire, en daarmee de wereld tot voorlopig de laatste wereldoorlog zou dwingen. En terwijl Hongaarse communisten en niet-communisten, in de straten van Boedapest strijdend, vertwijfeld om westerse hulp schreeuwden, hielden de Amerikanen zich bezig met herstel van de orde in het eigen kamp, aan de andere kant van de demarcatielijn. Het had voor de politieke actie tegen de | |
[pagina 90]
| |
Britse en Franse bondgenoten een eigen rationalisatie: de Verenigde Staten zijn vader en moeder van de historische strijd tegen het Europese imperialisme. Maar wie kan betwisten dat de diplomatieke operatie van de Verenigde Staten een andere, fundamenteel-nationale basis had: de Verenigde Staten als sterkste macht in het westelijk bondgenootschap behouden zich het recht voor uit te maken waar, onder welke omstandigheden en met welke machtsmiddelen het Westen tot actie overgaat en dus een conflict riskeert waarin ook het territoir der Verenigde Staten betrokken zou worden.
Wie in deze stroomversnelling der historie met ideologische riemen zocht te roeien, moest kapseizen. Alleen de toeschouwers, de Nederlanders bij voorbeeld, konden zich dat gekrakeel, die academische exercitie, veroorloven. Het enige waarin het conflict hun belangen raakte, was een serie benzineloze zondagen. Hun voornaamste reactie: het niet-deelnemen aan de Olympische Spelen in Melbourne. De spikes van hun atleten mochten niet bezoedeld worden door de sintels die reeds tevoren door de (snellere) Sowjet-hardlopers waren beroerd. Er werden ook - voor het eerst in onze historie - ambassade-ruiten ingekinkeld, voorval dat zich later, zij het bij andere diplomatieke percelen, zou herhalen. Maar onze handelsbetrekkingen met Oost-Europa bleven onbeschadigd. Zo ver drijven zelfs wíj de ideologische liefhebberij niet. Het voeren van een buitenlandse politiek wordt in Nederland wèl voortdurend begeleid door het kritiseren van de politieke instellingen in wat minister Luns zo treffend noemde: het vele buitenland waarover Nederland beschikt. Links kritiseert Spanje, Portugal, Zuid-Afrika en nog een reeks rechts-autoritaire dwarsstraten. Rechts spuugt zijn gal uit over Cuba, de U.S.S.R., Tsjechoslowakije en andere staten waar een deel van het proletariaat zijn dictatuur oplegt aan de rest. Rechts en links ten slotte trappen elkaar tegen de enkels omdat zij de ander blind noemen voor wat hun extremistischer familieleden in politicis doen. Uitzonderingen op die groepen met één oogklep zijn slechts wat militante sociaal-democraten en wat liberale nazaten van regenten en kooplieden. Die twee groepjes zijn althans consequent. Het eerste verzet zich strijdbaar, en als het moet met alle middelen, tegen iedere vorm van dictatuur, schuwt geen geweld om de democratie te verdedigen of haar zelfs uit te breiden. Zelf eerder behorend tot het groepje niet-gebonden liberalen (bereid om veel over andermans kant te laten gaan) geloof ik dat die sociaal-democraten met ideologisch haar op de tanden geen gelijk hebben. Hun overtuiging is geboren op het moment dat Nederland uit zijn immoreel geworden neutraliteit werd gewekt om een heldenrol te spelen. Gewekt dan door de Oosterbuurman en niet omdat het zelf erom gevraagd had. Maar voor wat deze militanten aangaat, is er geen reden tot spotten. Want zij behoorden tot de paar procent Nederlanders die na 1940 dachten: ‘Dat verdom ik’, en daarnaar handelden. In tegenstelling tot deze ideologen-bij-uitstek staan (of vaker zitten) mijn luttele soortgenoten die vinden dat een regering een regering is, als zij aanwijsbaar regeert, onverschillig of zij door een Castro of een Franco, een Kosygin of een Verwoerd, een Salazar of een Mao Tsetoeng wordt voorgezeten. Dat betekent zomin instemming als verachtelijke onverschilligheid. Het betekent misschien wel twijfel aan de universele geschiktheid van thuis toegepaste recepten op staatkundig, religieus of non-religieus gebied. Het betekent zeker aanvaarding van een pluriforme wereld en verwerping van de gedachte dat die verbeterd zou kunnen worden door enigerlei bestaande of nog uit te vinden uniforme ideologie. Toegegeven zij, dat het een hoogst onoorspronkelijke, zelfs bijzonder ouderwetse gedachtengang is. De betere kant van de traditionele diplomatie deed er al zijn voordeel mee. Niet zonder weemoed nog dit: een diplomatie niet voor de voeten gelopen door ideologische liefhebberij. Want dat is nu eenmaal niet de betere kant van de democratie.
Na deze principiële uiteenzetting van een onprincipiële houding in zaken der internationale politiek, inzake betrekking tussen staten, ontkom ik niet aan de verleiding mijn gelijk uit de praktijk te construeren. De praktijk van ná 1956, want daar gaat het hier om. En vooral de praktijk in Europa. Want van het Suezavontuur kunnen we eigenlijk afscheid nemen. | |
[pagina 91]
| |
Die actie is om niet gevoerd. De nationale oogmerken van de drie landen die eraan deelnamen, zijn er geen haar door vooruitgekomen. Israël is niet gevorderd op de weg naar wat zijn nationale hoofddoel moet zijn: een normalisering van de betrekkingen met zijn natuurlijk Arabisch achterland. De actie heeft Frankrijk niet geholpen Algerije te behouden. En wie zich ook zenuwachtig mag maken over de Arabische oliestroom naar West-Europa, toch zeker niet de Westeuropeanen. Hooguit de Arabieren, die zich moeten bekommeren om een ongestoorde afzet van hun enige natuurlijke rijkdom in een wereld waarin het straks aan energie niet zo verschrikkelijk zal schorten. Wat de Britse en Franse deelnemers aan de Suez-actie inmiddels wel zal zijn opgevallen, is dat zij een verkéérde nationale politiek hebben gevoerd, dat zij gehandeld hebben uit een laatste imperiale reflex in een tijdperk waarin voor Franse en Britse imperia geen plaats meer is. En dat is in eerste instantie geen morele maar een machtspolitieke vaststelling. Die door uiteenlopende figuren als Charles de Gaulle en Harold Wilson, ieder op zijn eigen manier, getrokken is. Om tegenwoordig imperiale of neo-imperiale constructies in stand te houden, moet men van anderen huize komen, van Amerikaanse of Sowjetrussische huize bij voorbeeld. Wat dat betreft hebben de Poolse en Hongaarse opstanden van 1956 toch hun nut gehad. Al is het een betrekkelijk nut, omdat het noodzakelijkerwijs werd ingeperkt door de realiteit. Dat betrekkelijk nut hebben niet alleen Polen en Hongaren ervaren, maar ook de rest van Europa en de twee supermachten. In willekeurige volgorde zijn er de volgende pluspunten: het stilzwijgend verdwijnen van de irreële en daarom gevaarlijke roll-back-politiek van Dulles. Moreel, politiek èn praktisch op de proef gesteld toen Hongarije om hulp schreeuwde, ging zij in rook op. Van die dag af wist de Sowjet-Unie dat het Westen zich had neergelegd bij de status quo in Europa. Dat het veranderingen in de toestand achter het IJzeren Gordijn over zou laten aan de centraal-Europese volken zelf en ook de verleiding zou weerstaan hen, eenmaal opgestaan, daarbij te hulp te komen. Als er iets heeft bijgedragen tot het losser maken van de Sowjet-houdgreep op de Europese volksdemocratieën is het deze Hongaarse proef op de som voor Moskou geweest. Hij heeft meegeholpen van het IJzeren Gordijn een ijzeren vergiet te maken. Toegegeven, de Berlijnse muur staat er nog. Maar dàt geval apart helpt een andere fundamentele waarheid verbergen. Aan de Hongaarse grens stond in 1956 enige tijd lang volstrekt geen muur. Het Westen bouwde zichzelf daar een onzichtbare muur, waaroverheen het vervolgens weigerde te klimmen. De gebeurtenissen van 1956 hebben de Sowjet-Unie geholpen afgedwongen een vrij wat verlichtere politiek te voeren jegens de landen in haar voorveld. In die verlichting zit een stuk beter begrip voor de nationale belangen van landen als Polen en Hongarije. Dat spreekt uit het wat minder gulzig leegslurpen van de volksdemocratische economieën. Maar ook uit het inzicht dat een zetbaas minder waard is dan een bondgenoot met evenwijdige nationale belangen. De verhouding tussen Polen en Rusland grondt zich voor het eerst in de historie op het onweerlegbare feit dat Polens nationale voortbestaan door zijn oostelijke buurman wordt gegarandeerd. Want de garantie van Polens westgrens - en daarin ligt het nationale voortbestaan van Polen - wordt daadwèrkelijk alleen en uitsluitend door Moskou gegeven. Het is onbegrijpelijk dat Moskou hier een nationaal belang heeft onderkend, dat het Westen nog steeds veinst te negeren. Met uitzondering dan van de Gaulle.
Het zijn de legitieme nationale belangen van de centraal- en Oosteuropese landen - ook die van Rusland - die het Westen, los van enigerlei ideologische overweging, zal moeten erkennen en stimuleren wil het in Europa een doel bereiken, dat toevallig nog met zijn ideologische wensen overeenkomt ook: meer vrijheid en een beter leven voor de mensen dáár. Dat zou het bijprodukt zijn van een politiek die nog wel wat meer op zijn naam zou kunnen schrijven ook: geleidelijke ontwapening, een modus vivendi tussen Oost en West, vrijmaken van economische potentie om de tegenstelling Noord-Zuid te verminderen. Paradoxaal | |
[pagina 92]
| |
genoeg: wie de status quo wil veranderen moet hem eerst erkennen. Deze inzichten breken nu overal baan. In Nederland wat langzamer dan elders, maar dat zal wel komen omdat wij zulke ontzaglijke principiële mensen zijn, gaarne bereid om juist geachte overtuigingen overeind te houden, ook al werken zij averechts en ten koste van ànderen. Het ‘dilemmatisch’ karakter van de macht is ons vreemd geworden, zo wij het al ooit gekend hebben. Wij zijn niet, wij zijn voor of tegen. Voor of tegen het Sowjet-optreden in Boedapest, voor of tegen de Amerikaanse interventie in Vietnam. Voor of tegen de werkelijkheid. Zij die voor de Sowjet-interventie in Boedapest waren, zijn tegen het Amerikaanse optreden in Vietnam. Zij die vonden dat de Sowjets de vrijheid in Boedapest aan gruizels sloegen, neigen nu vaak tot de stelling dat de Amerikanen de vrijheid aan Zuid-Vietnam brengen. Tragische irrelevantie van moreel goed bedoelde overwegingen. Relevant is dat de Sowjets tien jaar geleden bezig waren, en de Amerikanen vandaag de dag doende zijn, te pogen hun glacis in de hand te houden. Voor de continentale grootmacht Sowjet-Unie is dat de kring van landen om zijn grenzen. Voor de maritieme grootmacht Amerika zijn dat de kuststroken aan de overkant van de Atlantische en Pacifische Oceaan. Toen die oceanen in zichzelf voldoende bescherming boden, waren de Verenigde Staten isolationistisch, met bijbehorende ideologische rationalisatie, dàt wel. Nu die watermassa's dat niet meer zijn, is Amerika weliswaar niet expansionistisch in de zeventiende-eeuwse Nederlandse zin van het woord, maar wel doende om zijn eerste verdedigingslinies zo ver mogelijk vooruit te leggen. De wens om een verdedigingsoorlog bij voorkeur op andermans grondgebied te voeren is niemand vreemd. De wens een oorlog te voorkomen trouwens evenmin. Wanneer de Verenigde Staten in hun continentale schulp kruipen en pas tot actie overgaan wanneer de eerste raket boven San Francisco of New York verschijnt, dan inviteren zij de missielen per eerste post en daarmee de oorlog. Is dat een verdediging van het Amerikaanse optreden van nu, of het Sowjet-optreden van toen? Het is hooguit een poging tot definitie. Nazoeken van wàt er werkelijk gebeurt is belangrijker dan uitroepen van wat er zóu moeten gebeuren. Is althans primair. Want het tweede kan pas zin krijgen, als het eerste is gebeurd. Verbetering van de werkelijkheid is onmogelijk op basis van werkelijkheidsontkenning.
In de werkelijkheid van 1966, zoals in die van 1956, rest bij voorlopig gebrek aan beter, voor het handelen van iedere regering slechts één uiteindelijk criterium: het nationale belang. De vraag is in welke tijdsruimte zij dat nationale belang kan, of wil, projecteren: het korte zicht of het lange. Het antwoord op die vraag - en dat is de wrede empiriek der politiek - wordt later door de onverbiddelijke praktijk verstrekt. Die praktijk heeft Britten, Fransen en Israëliërs meegedeeld dat zij hun actie in Suez hebben gebaseerd op een kortzichtig nationaal belang. De praktijk heeft de Sowjet-Unie in 1956 al geleerd dat zij in de Oosteuropese filialen een domme, bijziende politiek had bedreven. Uit de rekening die zij daarvoor in 1956 gepresenteerd kreeg, heeft zij althans enige lering getrokken. Zij weet dat zij het zich niet kan permitteren nog eens zo'n opstand zó neer te slaan en probeert door verlichter beleid zulke opstanden te voorkomen. Of de Amerikaanse actie in Vietnam uiteindelijk, gemeten aan het criterium van Amerika's nationale belang, op lange termijn (waarmee het onze, of wij het leuk vinden of niet, een heel stuk verweven is) een succes zal worden, is met geen mensenmogelijkheid te voorspellen. Die actie kan het Chinese revisionisme versnellen, zoals het ‘policy-document’ van de Rand Corporation voorspelt, en daarmee een derde wereldoorlog voorkomen. Zij kan er ook toe leiden dat de Verenigde Staten in Europa hun Atlantische voorveld verliezen, ja zelfs van de Atlantische wal in de Pacifische sloot raken. De Gids van 1976 zal daar een speciaal nummer aan wijden. Als De Gids er dan nog is. Hetgeen onder meer zal afhangen van succes of falen, van ruim of kort zicht van de politiek van het land dat door de historie met de grootste macht ter wereld is opgezadeld. | |
[pagina 93]
| |
Naschrift voor een vriendHerlezend wat hiernaast staat, blijkt het een koud betoog te zijn. In een blad en in een tijd waarin het geweten van het westelijk deel van de wereld zich vaker en heviger laat horen dan ooit tevoren, staat een stuk met schrale troost voor hem die hier en nu iets aan de bloedige onvolkomenheid wil doen. Al was het maar op de tramrails gaan zitten om lucht te geven aan de ontzetting dat ditmaal niet de tegenstander maar de medestander naar de wapens der repressie heeft gegrepen. Slechts schijnbaar ‘ditmaal’ overigens, want het is altijd zo geweest. Alleen hebben onze geschiedenisboekjes ons daarover slechter ingelicht dan de christelijke leer. En de herders weer slechter dan die leer het zelf verklaarde. Slechts één keer in het afzienbaar verleden is het zeldzame geschied: ideologie en nationaal belang dekten elkaar volkomen. Zodat men het nationaal belang vergeten kon. Hetgeen overigens niet iedereen deed. Sommigen gingen al vroeg naar Spanje, terwijl anderen slechts op de tramrails en de meesten gewoon op hun stoel bleven zitten. Anderen kwamen in die lange worsteling pas later voor de keuze: doorlopen of blijven staan bij het zien der gele sterren. Nog traumatiseert die periode hele groepen die te oud, te rijk, te arm, te bang of zelfs te jong waren, om toen te blijven stáán en vervolgens wakker te worden in de nachtmerrie-bij-dag van Neuengamme, Dachau of Natzweiler. Daarom misschien wel werden er in 1956, worden er in 1966, uit die groepen stenen gegooid door ambassade-ruiten, maken mensen zich los om plaats te nemen op de openbare rijweg. Empirisch advies nu van een niet-spijthebbende die één keer is blijven staan: in die zeldzame gevallen dat ideologie of moraal werkelijk het nationale belang dekken - er zelfs boven uitstijgen - weet men het terstond. Let op het volgende verschil. Als een Amsterdamse agent een Vietnam-demonstrant met de lange wapenstok aftuigt, gaat men eerst op de openbare rijweg zitten en vervolgens weer naar huis. Als een Grüne een jood uit zijn woning sleept, laat men het niet bij op de rijweg zitten en gaat daarom dan later ook niet naar huis. Dat is overigens geen vrije keuze, het is gebeurd voordat men het weet. Dat gaat zo met authentieke reflexen. Blijf dus in twijfelgevallen thuis. Alleen met het torment. Waarop niemand een monopolie heeft. Uit dat torment moet de wereld vooruitgemillimeterd worden. De ideologie blijft achter de hand voor het geval dat er nog eens een werkelijke historische ‘Fehlerscheinung’ optreedt. |
|