J.M. den Uyl
In memoriam H.M. van RandwijkGa naar voetnoot+
Na de jaren van dagelijks samenwerken in het naoorlogse Vrij Nederland heb ik Henk van Randwijk nog slechts toevallig ontmoet. Die ontmoetingen eindigden steevast met de afspraak ‘dat we daarover (Indonesië, uitgeverij, Partij van de Arbeid) nog verder zouden praten’. Het kwam er niet van en als we elkaar weer eens zagen, was er geen excuus nodig. We wisten beiden: er wordt eindeloos veel begonnen en maar heel weinig wordt voleind.
De laatste keer dat we elkaars blik vingen, was bij dat vreemde intermezzo op Schiphol, waar het lijk van Soetan Sjahrir even toefde voor het doorgevlogen werd.
Van Randwijk was een geobsedeerd man. Toen hij mij najaar 1945 overhaalde van Het Parool bij Vrij Nederland te komen, was hij vervuld van Indonesië, de net geworpen bom op Hiroshima, de strijd tegen de opkomende restauratie in Nederland. Hij trok het kleine ploegje mensen mee in een stroom van ideeën, plannen, acties, en daartussendoor ratelde hij zijn fameuze hoofdartikelen op de schrijfmachine, profetisch en pathetisch, vol minachting voor de routine van de politiek, maar altijd vibrerend door de persoonlijke inzet. Hij was trouwens een van de weinigen die het zich na 1945 konden veroorloven pathetisch te zijn zonder belachelijk te worden. Veel van zijn plannen is papier gebleven. Hij zag de grote lijn en kon van het detail niet afblijven. Uren kon hij bezig zijn met het eigenhandig uittekenen van weer een nieuwe kop van het weekblad dat zijn schepping was. De dingen die eenmaal organisatorisch in het vat gegoten waren, boeiden hem maar matig. Zo heeft zijn functie in dit volk, die tussen '40 en '45 een centrale was, na 1945 grotendeels afzijds het officiële beweeg gelegen, een randfunctie, dat kon en dat wilde hij niet anders. Een boetprediker, die zijn sermoen op ongelegen tijden hield.
Hoe vaak ben je bezig met mensen die je goed kent, maar weinig ziet? De zondag voor zijn dood ben ik langs Ilpendam gereden, de Beemster door, zijn land, zijn woorden: ‘Nee, niet voor doodgaan ben ik bang, veel banger ben ik voor het driftig bloed.’ Hij is vaak bang geweest voor de dood, hij hoeft niet meer bang te zijn voor het driftig bloed.
Er zal dus nu geen nieuw sermoen meer komen.