Chr.J. van Geel
Vijftien gedichten
Lopen naar het water
Onder door wortels gebonden
door klimop voorovergebogen bomen,
waar 's ochtends een zon stijgt
die 's avonds vuur morst,
Het zijn de doden, het is de dood,
die dijk en gras, kant en wal,
Overreden pad
Dichter bij de aarde - aarde zelf
die op wil springen - leeft geen beest,
Niet in het net van ouderdom,
niet bijziende doodgegaan:
wars van dood, in worstelen bekwaam.
Zweet om te vergeten, zonlicht zweet!
Droog tot stof, tot as, minder dan aarde,
hem die dood nog springt op je gezicht.
Padde
Hij is zo mooi, zo droog, zacht leer,
een zak voor goud, een voor de ouderlingen
op tafel neergelegde wel-
gevulde, dungesleten kerkezak.
De dood is een omhelzing van de wind
waarachter van nature niets dan onbruik
en dor geraamte zich bevindt.
Een pad misschien, hij is zo oud,
zijn vleugels zijn vergaan, een plant
als steen teruggevonden, zwart
altaar, hij denkt, hij denkt erover na.
Zerken
Boven wie in de aarde slaapt
staan ze rechtop hun rust te merken.
Hoe onknap ook van uiterlijk,
de wind holt op ze toe, een kind
dat aan komt rennen, armen om
Voorjaar
Alleen de wind geeft vat op zich,
ik luister aan een stam, ik hoor
boven de dood een stem in hout,
een slag in de lucht, stilte
blijft onbegraven, op wind
gedragen in blinkende paniek.
Kerkhof Tuitjehorn
Steen in de grond kan niet verweren,
blank is de voet die niet kan vergaan.
Ik klop aan het kruis om het wakker te krijgen,
moet daartoe op doden gaan staan.
Grafnaald
Een dichte mond die roept, een oog stijf in
de rozen, streep van koud fluweel, van koel
wit marmer in de korte schokjes regen.
Schaduw van blaren die graniet bewegen.
Grafspiegel
Galgevoet, harige bokspoot, aardtak boven mij,
druppels hoor ik die de toppen van de aarde
lispelende ophitsende lippen iedere nacht.
| |
Na twintig jaar
Elke seconde bezig te sterven,
de onbegrijpelijke knoppen
tot onbegrijpelijker blad gegroeid.
Gedroomd grafleggen
Zij droeg haar skelet onder de arm
en zocht tussen rotsen een graf.
Plek van voormalig concentratiekamp
Foto 1893
Zijn hand rust op de steen
zijn witte boord, zijn schoenen blinken
Kerkhof
Kiezel drijft mij het geruisloos
gras in, stenen zwijgen dood.
Gesprek tussen een stervende en zijn schaduw
- Hoe lang moet ik hier liggen?
- Geduld, zodra de zon op is
Allerzielen
Naaldhakputjes vult de regen
|
|