[Commentaar]
Kollega Sjolochow uit de Sowjet-Unie (over wie ik in De Gids no. 8, 1965, blz. 166, al enkele inlichtingen heb verstrekt) verklaarde op het XXIII-ste Partijkongres over de achterlijke veroordeling van Sinjawski en Daniel:
‘Als deze schurken met een slecht geweten in de twintiger jaren gepakt waren, toen de rechtspraak nog niet door strikte bepalingen van het Wetboek van Strafrecht was vastgelegd, maar geleid werd door een revolutionair rechtsgevoel, dan zou de straf voor deze verraders heel anders zijn uitgevallen.’
Hijzelf zou ze niet 7 en 5 maar 20 jaar hebben gegeven, verklaarde hij; en hij zei dat hij zich schaamde voor mensen, die het voor de veroordeelden opnamen. Hiermee doelde hij op de brief van Wosnessenski, Jewtoesjenko, Agmadoelina c.s.: de uitgerangeerde hoop van de russische literatuur.
De woorden van deze minderwaardige worm, van deze verachtelijke jakhals en hyena - om nog even in de stalinistische terminologie te blijven - zijn in kracht verdubbeld door de Nobelprijs, die hij vorig jaar ontving. Hierbij herinneren wij ons de motivering van Sartre bij het weigeren van diezelfde prijs: hij wenste niet, dat het gezag van zijn woorden los van hun waarheid verhoogd werd. Steeds meer blijkt, dat deze daad van Sartre behoort tot het weinige licht, dat in onze eeuw schijnt. - (Mu)
|
|