Herzberg maakt uitdrukkelijk onderscheid tussen ‘het jodendom’ als ideeën-historische stroming en ‘de joden’ als verzameling van enkelingen, al of niet als groep verbonden, in elk geval als zodanig vervolgd. De nazi's wilden, aldus Herzberg, met de joden heel de joods-christelijke moraal vernietigen. Herzberg zegt niet dat ze daartoe inderdaad bij de joden moesten zijn: ‘Verreweg het grootste deel der joden... had en heeft niets met het joodse geestelijk erfdeel... te maken en wil of wilde dat ook niet.’
Ik schreef mijn opstel tijdens een vakantie, anders had ik in Herzbergs ‘Kroniek’, bij voorbeeld op bladzijde 29, kunnen lezen dat hij ook in 1950 al onderscheid maakte tussen de ideeën van het jodendom en de feitelijke joden. Schrap dus, lezer, nu dadelijk, voor hen die na ons komen, Herzbergs naam uit mijn artikel, maar houd het potlood nog wel even bij de hand: de aanvulling komt nog.
Had Abel J. Herzberg een ingezonden stuk geschreven, mijn weerwoord was beperkt gebleven tot deze rechtzetting in alle ootmoed. Hij heeft echter zijn reactie uitgebreid met een complete beschouwing over de joodse problematiek. In dat betoog is voortdurend sprake van ene ‘De Swaan’, die met mij weliswaar een naam gemeen heeft, maar dat is dan ook volstrekt het enige. Deze ‘De Swaan’ sluit, aldus Herzberg, zijn ogen en oren liever voor de moeilijke vraag ‘wat de joden dan wèl zijn’. Sterker nog: ‘Er bestaan helemaal geen joden’, snatert hij, nog steeds volgens Herzberg. Dit in scherpe tegenstelling tot zekere AdS (ook al een naamgenoot, maar voor deze teken ik) in Propria Cures van 7 november 1964: ‘Wie aan deze omschrijving voldoet (van joods-orthodoxe voorouders te stammen en daarom door de Duitsers te zijn vervolgd in W.O. II) kan voor dit artikel, en wat mij betreft voor de rest van mijn leven, een jood genoemd worden, zolang binnen die aanduiding maar onderscheid gemaakt wordt met de in de aanhef genoemde religieuzen en a.s. staatsburgers van Israël.’
Herzberg vat dit samen als: Behalve Israëli en gelovigen ‘is het begrip “jood” een illusie, een fantasie of produkt van sentimentalisme’ voor ‘De Swaan’. Daar kan hij mij niet mee op het oog hebben, getuige ook mijn Gids-artikel: ‘Als alles gezegd en weerlegd is, kan een jood beschreven worden als iemand met meer angst, verdriet en wantrouwen dan zijn medeburgers die nooit vervolgd zijn. De recente geschiedenis heeft de geldigheid van deze definitie verlengd voor mensenheugenis.’
En nu terug naar bladzijde 87 van dit nummer. Daar ontwikkelt Herzberg naar aanleiding van een Heine-citaat precies dezelfde stelling. Hij doet dat in een ronduit magistrale passage, die ik dankbaar aanvaard als steun van een gedeeld standpunt. Maar ‘De Swaan’ genus-Herzberg heeft er allemaal weer niets van begrepen. Hij wil de angst genezen door camouflage en miskent het belang van bewustwording en bemoediging, aldus mijn (?) opponent. Ik (dit is: ik!) schreef: ‘Die gevoelens (haat, angst, pijn, razernij) op zichzelf kunnen niet zoveel kwaad, maar onverteerd en niet herkend slaan ze om in rancune... hoogmoed... huichelarij. Die moeten dienen om alle angst en verdriet over het joodse lot grondig in te vriezen.’
Het onnozel waterdier dat door Herzbergs regels plonst, ‘De Swaan’ (niet ik), zegt: ‘De jood moet onder de grond gestopt worden en vergeten.’ Ik daarentegen schrijf er kolommen over vol, schrijf mezelf nog eens een jood. Ook dat kan tegen mij gebruikt worden. Boer Koekoek en Pierre Janssen maken zich er toch ook niet druk over, zegt Herzberg, waarom De Swaan dan wel? En hij is niet eens een renegaat!
In andermans ogen ben ik dat wel. En over diegenen had ik het: over wie mij aan mijn afkomst willen verplichten.
‘De joodse geboorte en al wat er over bestaande of vermeende joodse eigenschappen verkondigd, gebazeld of gelasterd wordt, kan hij van mij cadeau krijgen. Laten we afspreken dat we het daarover niet zullen hebben.’ Akkoord, maar daarover ging het in De Gids.
‘Maar dat de sociale complicaties die er aan dit alles vastzitten, ook maar één jood in de wereld koud laten, is rondweg een leugen.’ Goed gesproken, zij het buiten de orde, want het was al gezegd met elke vorm van nadruk (in De Gids).
Het is nu duidelijk genoeg dat de domme en schadelijke opvattingen die Herzberg in zijn stuk aan mij toeschrijft en die hij vervolgens met zoveel nadruk bestrijdt, mij even verre zijn