De Gids. Jaargang 129
(1966)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |
J. Bernlef
| |
[pagina 38]
| |
nomen, in 1923. Toen was Elly, laat eens even kijken, tweeënveertig. De zon werpt zo nu en dan licht door de brede ramen van de aula en lijkt dwars door de hoofden te schijnen, dwars door de dunne gerimpelde huiden die de gedachten erbinnen nog maar nauwelijks meer kunnen verbergen. De een na de ander staat op en vertrekt. Het echtpaar schuifelt als laatste naar de massieve deur, die door de man in jacquet met een lichte buiging wordt opengetrokken. Hij houdt aan het hele gezelschap twee dubbeltjes over. | |
2De man die in de aula een sigaar had gerookt keerde zachtjes mompelend huiswaarts. Toen hij 's middags langzaam en steunend de bollen in de grond van de kale tuin stopte, dacht hij aan Elly. In Rijswijk, bij tante Johanna, had ze gelachen om een anekdote die hij haar verteld had, uit zijn Indische tijd, die geschiedenis met die baviaan die de weg kwijt was. Ze had haar hoofd achterovergebogen en ze had gelachen en de rillingen waren hem over de rug gelopen. Omdat het lachje en de bewegingen erbij die van de jonge Elly waren zoals zij vroeger verlegen achter de piano ging zitten en met tegenzin een sonate van Mozart speelde - en de gespannen hals nu precies vertelde hoe oud ze was, tweeënzeventig. Drie dagen later dacht hij nog een keer aan haar. Dat was toen hij in het donkere halletje stond, waar het naar langzaam rottend hout rook en hij naar het ingelijste prentje dat boven de paraplubak hing keek, een stadsgezicht, op Keulen - in koperdiepdruk. Zijn vrouw en Elly waren hem daar op een weekend komen opzoeken toen hij daar bezig was verwarmingsinstallaties te plaatsen. Zijn vrouw had later tegen hem gezegd, ik begrijp niet dat Elly geen man heeft, de mannen kijken toch naar haar. Dat was zo. In gedachten had hij haar meermalen bezeten. Hij wist zich nog een windstille zomeravond in Schoonhoven te herinneren. Hij keek uit het raam van zijn hotelkamer over weilanden uit. De doffe vlek van een koe die de slaap niet kon vatten bewoog en hij had zich onmenselijk triest gevoeld. Een van de weinige keren in zijn leven dat hij niet wist wat hij moest doen. Toen had hij Elly op willen bellen. Hij had het niet gedaan. Hij was gaan biljarten, beneden in de gelagkamer, met een vertegenwoordiger uit Wassenaar en een onderwijzer die Timmermans heette. Maar de tweede en de derde keer en iedere volgende keer dat hij langs de koperdiepdruk van Keulen liep, dacht hij niet meer aan haar. De bollen groeiden in de grond en zijn doos sigaren was bijna leeg. Een jongen sloop door zijn voortuin op zoek naar een tennisbal. Hij maakte het stapeltje kranten in orde voor het jongetje dat die iedere woensdagmiddag met zijn zeepkistkarretje kwam halen. Een jongetje dat kinderverlamming had gehad. Hij sleepte met zijn linkerbeen. | |
3Het echtpaar sprak nog een avond over de dode. Dat was de avond na de begrafenis toen de man naar de brievenbus was gelopen, de krant eruit had gehaald en hem al in de gang in twee delen uiteennemend, bij het binnenkomen in de warme huiskamer had gezegd, gefluisterd bijna, want hij was verkouden geworden op de begraafplaats: ‘Het is net een schaakspel, denk ik wel eens.’ ‘Wat’, had zijn vrouw gezegd, die niet naar hem geluisterd had. ‘Al die kennissen die doodgaan, als stukken op een schaakbord, wie zal het laatste overblijven’? ‘Ik weet het niet’, had de vrouw geantwoord. ‘Zal ik nog wat koffie bijschenken of zullen we | |
[pagina 39]
| |
wachten tot na de nieuwsdienst’? ‘Laten we wachten tot na de nieuwsdienst’, had de man gezegd. | |
4De twee vrouwtjes met het dunne haar waren zusters. Ze woonden in een houten huis in een klein dorp. Elke gelegenheid om uit te gaan grepen zij aan: verjaardagen, koperen bruiloften of begrafenissen, overal kregen de zusters lucht van en overal verschenen zij, elkaar geen ogenblik uit het oog verliezend en smiespelend, kritiserend en kwaadsprekend. ‘Ze had een afwijking. Waarom zou ze anders niet getrouwd zijn?’ De zusters stonden in de keuken en keken naar de vier kijvende spreeuwen op het met grind bestrooide dak van hun schuurtje. ‘Ze had het te hoog in haar hoofd.’ ‘Misschien heeft ze een ongelukkige liefde gehad?’ ‘Gezegend zal je zijn met zo'n vrouw. Ik kan me best voorstellen dat geen man...’ ‘Een ongelukkige liefde.’ ‘Til jij die bussen eens op, dan kan ik daar stof afnemen. Wat zullen we vanavond eten?’ ‘Of zou ze een of andere ziekte hebben gehad...?’ ‘Zeur nou niet zo en zeg wat je vanavond eten wilt, de groenteman komt over een minuut of tien.’ ‘Spruitjes en een klein karbonaadje, niet te vet.’ ‘Alweer spruitjes. Nou vooruit, toe dan maar. Ik geef jou ook altijd je zin.’ | |
5Elly had op een kamer in een straat met uitdrukkingsloze eendere huizen in een buitenwijk van de stad gewoond. Haar naambordje was schuin boven de naam van het echtpaarwaar ze in huis woonde op de deurpost aangebracht. Wàs, want de zestienjarige zoon van het echtpaar had het met een zakschroevendraaiertje al van de deurpost verwijderd en toen de man met de snor voor de deur stond, zag hij nog slechts de omtrek van het naambordje van zijn nicht. Daarbinnen was de verf lichter van kleur. Hij belde dan ook maar bij het echtpaar aan, ook haar bel zou al wel niet meer werken. En waarom ook, dacht hij, wie belt er bij een dode vrouw aan die al een week geleden begraven is. Toen de deur geopend werd riep hij in het donkere trapgat dat hij voor juffrouw Lingen kwam. Stom, dat had hij niet zo moeten zeggen. Er kwam geen antwoord van boven. Moeizaam klom hij de trappen op. Hijgend ging hij een openstaande deur binnen. ‘U komt zeker voor de inboedel.’ Hij knikte. Hij beefde toen de vrouw een verdieping hoger de deur van Elly's kamer openmaakte. Hij ging langs haar naar binnen en bleef met zijn rug naar de vrouw toe in de kamer staan, net zo lang tot hij deur achter zich dicht hoorde gaan. Dit was dus haar kamer geweest, de laatste elf jaar. Tien jaar had hij haar niet meer gezien. Hij herkende niets en toch leefden deze voorwerpen, die een week lang dode voorwerpen waren geweest, voorwerpen van niemand, weer op. Hij liep naar het bureautje dat voor het schuin in het dak aangebrachte raam stond. Een diepe vensterbank met een begonia. Verlept. Mooi licht had ze hier gehad. Hij begon de laatjes van het bureau open te trekken, toch met het gevoel een inbreker te zijn. Wat had hij hier te maken? Hij moest de inboedel verkopen. Van de opbrengst moest de begrafenis worden betaald. Wat er overbleef moest weggegeven worden aan een liefdadige instelling. Als er wat overbleef. Een vouwbeen, een la lager nog een, precies dezelfde. Een bruin portemonneetje vol met spaarzegels van | |
[pagina 40]
| |
een kruideniersbedrijf. Een blauw schrijfmapje waarin alleen enveloppen zaten. Op de bovenste was krachtig met een ballpoint gekrast. Tegenover het bureautje stond tegen de muur een smal bed waaroverheen een bruine sprei lag. Daarin was ze gestorven. Hij raakte het bed niet aan, ook het witte medicijnkastje aan de muur erboven niet. Toch werd alles weer van haar doordat hij ernaar keek. Door hem leefde ze nog een keer op in deze kamer waarin ze tien jaar geleefd had. Wat had ze die tien jaar gedaan? Hij liep naar het boekenkastje dat in de donkerste hoek van de kamer stond. Onder zich hoorde hij de zoon des huizes iets zeggen. ‘Kan morgen ook wel’ of zo iets. Hij kon het niet goed verstaan. Allemaal Franse boeken. Hij wist niet dat ze Frans las. Een boek van Couperus, De stille kracht. Een hondje van koper bewaakte een stapeltje tijdschriften met bruine omslagen. De Kampioen, een uitgave van de A.N.W.B. Het was de complete jaargang 1957. Hij herkende het blad uit de wachtkamer van zijn tandarts. Had ze een gebit gehad of had ze nog echte tanden? Hij wist eigenlijk niets van haar. Het enige portret dat zich in de kamer bevond stond links, op een open plaatsje op de bovenste plank, helemaal naar achteren geschoven, alsof ze niet wilde dat het in het oog viel. Hij pakte het op. Een man en een vrouw op de plecht van een zeilboot staande die aan een houten steiger lag gemeerd. Ook de achterkant van de foto gaf hem niet meer informatie dan het merk van de gebruikte film. Zij was het niet. Deze vrouw had een grotere neus en breed aangezette lippen. De man naast haar was dik en behaard. Zijn buik puilde over zijn zwembroek heen. Hij steunde met een gestrekte arm tegen de mast van de zeilboot, die op het zeil de volgende letters en cijfers had staan: BM 16-57. Hij zette het portret weer neer, pakte het daarna weer op en stopte het in de binnenzak van zijn colbertjasje. Het moest voor haar betekenis hebben gehad, dit portret. Er hingen verder nog wat ingelijste gravures van Dürer. Twee mannenportretten. Hij vond ze lelijk. Hij ging op het lichte houten stoeltje achter het bureau zitten en keek naar de verlepte begonia. Toen hij de deur van haar kamer achter zich dichttrok, veranderden Elly's meubels en voorwerpen in nummers van de catalogus van de eerstkomende veiling van gebouw ‘De Maan’. Nummer 1435 tot 1469 om precies te zijn. Een hoop dingen hadden ze niet willen kopen en waren op de vuilnisbelt terechtgekomen. Het bureau (met de twee vouwbenen, het pakje enveloppen en het bruine versleten portemonneetje met spaarzegels erin) bracht f 16,- op. Het portret met de BM verdween in een la van een kast waarin de man met de snor twee jaarverslagen van de firma waar hij achttien jaar gewerkt had bewaarde en waarin verder nog drie afsluitdoppen voor glazen stolpen lagen. | |
6Maar is het niet mogelijk dat in de Marjoleinstraat 16 in Den Haag, of in Kingstreet 365, Houston of op de Corso Buenos Aires in Chiavari iemand plotseling aan haar denkt? Is het bij voorbeeld niet mogelijk dat de student die haar eens in zijn auto naar een feestje in Den Haag reed en die toen zij instapte en het portier achter zich dichttrok een ogenblikje haar gezicht zag, waarop de regendruppels die op het portierraampje zaten zich door het licht van een lantaren als lichtbewegende donkere vlekjes reflecteerden - is het niet mogelijk dat die student twaalf jaar na haar dood, op zijn eigen sterfbed liggend als laatste vervagende beeld van deze wereld een smal meisjesgezicht ziet met bewegende donkere vlekjes erop. Ja, is dat zelfs niet zeker? |
|