Martin Hartkamp
Een huwelijk
voor Jan en Joke
1
Nog even blijven de gordijnen dicht;
dit is een ogenblik van groot gewicht,
want nu hij trouwt ‘voor goede en slechte tijden’,
zal hij geen nacht meer liggen waar hij ligt.
2
Vanuit de kast staart het mij ernstig aan:
hoe goed, hoe zelfbewust zal het mij staan;
in een jacquet kan men veel handen schudden,
en ìk heb het gehuurd, peinst hij voldaan.
3
Het centrum door en na de buitenwijken
de buitenweg, die zonder eind kan lijken...
neen, ook al woont zij in een andre stad,
vandaag is zij niet moeilijk te bereiken.
4
Zij neemt de jurk, maar denkt aan't bruiloftskleed
waarin zij - kind nog - haar gedroom verdeed,
waarin zij - werklijk bruid, want ongenaakbaar,
en zeer alleen - door groene lanen schreed.
5
Nu Gij er bent - iets wat men nooit kan weten -
wil ik U, Zon, van harte welkom heten,
ook namens hèm, want hij - snel afgeleid -
kan de gewoonste dingen nog vergeten.
6
Het huis is als de bruid zèlf opgemaakt
en, op dit uur, zo helder dat het kraakt
tot in zijn voordeur, die, los voor de gasten,
de toegang niettemin zeer streng bewaakt.
7
Toch nog te vroeg komt hij verlegen binnen,
de man die zij onstuimig moet beminnen -
goedschiks of kwaadschiks - en beminnen zàl:
zij is bereid... laat nu de roes beginnen.
8
Hoewel hij ongetrouwd het huis verliet,
is er geen twijfel aan: terug kan hij niet,
al ziet hij't mooglijk anders in de wagen,
die zich een weg baant door het grensgebied.
9
In 't paradijs van bruidegoms en bruiden
hoort men een ambtenaar de liefde duiden;
zeer langzaam nadert hij de grote vraag,
waarop het antwoord zelden ‘neen’ zal luiden.
10
Dan naar de kerk, kerkafwaarts zo men wil;
hij glimlacht vaag, zij is opvallend stil;
't rumoer moet men nu bij de andren zoeken...
maar voor de vroomsten maakt dat geen verschil.
11
Met aandacht luistert hij naar alle vragen:
waar een pastoor is, vreest hij hinderlagen,
en wil zij knielen, goed, maar hij knielt niet.
Zal hij zijn trouwring rechts of links gaan dragen?
12
Nooit valt een vriendschap zonder meer in duigen
wanneer een vrouw zich over ons komt buigen;
er hoeft niets af te gaan, er komt iets bij,
en dat is goed, zo mijmert een getuige.
| |
13
U volgt de kronkelweg en stuit voorbij
het dorp dan op een grote boerderij,
waarnaast een uitspanning is opgetrokken.
Welnu, daarbuiten recipiëren zij.
14
Maak het vooral toch kort, dames en heren;
wie vreest dat hij niet goed kan formuleren,
die mag - ginds in de stal - als eregast,
zijn toespraak op de varkens uitproberen.
15
Tante Christien doet aan liefdadigheid,
maar raakt niet àlles aan de armen kwijt;
of dus het bruidspaar eens een blik wil werpen
op d'achterbank?... De vrouw wordt weggeleid.
16
Verwanten, vrienden en vriendinnen, buren...
Hoe lang wel zou een brulioft kunnen duren?
Wie nooit een vriend zag trouwen, weet nu dat
de weemoed toeslaat in de zwoelste uren.
17
Nauwlijks bespied neemt hij haar bij de hand
en voert haar fluistrend langs de stilste kant;
zij stappen in, zij sluiten de portieren,
wuiven, en reizen naar een ander land.
|
|