[Commentaar]
In dit nummer van De Gids hebben wij mondelinge en geschreven bijdragen verzameld van mensen, die hun aanvankelijke overtuiging kritisch aan nieuw-verworven inzichten hebben getoetst. Dezulken worden vaak betiteld met de laatdunkend-veroordelende term renegaten. Wij menen dat dit in de meeste gevallen ten onrechte geschiedt. Het zoeken van nieuwe oriëntatie is immers niet slechts een menselijke mogelijkheid, maar ook een opdracht. Wanneer men daaraan depreciërende kwalificaties hecht, keert men de verhoudingen om.
We hebben niet gezocht naar trekken van overeenkomst tussen de verschillende auteurs en zegslieden. Naar onze opvatting zijn hun bevindingen op zichzelf reeds interessant genoeg.
Van meet af aan zat de klad in de Nobelprijs voor de letterkunde. Toen in 1901 Sully Prudhomme als eerste werd bekroond, werd terstond geprotesteerd door onder meer Strindberg, dat Tolstoj was gepasseerd. Ook zijn negen resterende jaren is hij niet aan de beurt gekomen, evenmin als Strindberg zelf trouwens; men nam liever José Echegaray (1904) en Paul Heyse (1910). Vooral met de Russen schijnen de Zweden het moeilijk te hebben. Ook Tsjechow en Gorki waren niet goed genoeg. In 1933 was het de emigrant en nietskunner Boenin, een Tolstoj-epigoon, die met zijn bekroning de politieke overtuiging der heren moest uitdrukken; in 1958 de brave maar niet zo talentvolle Pasternak, die door dezelfde misselijke overwegingen in verlegenheid werd gebracht. Intussen is ook de koude oorlog voorbij, een nieuwe generatie grijsaards is opgegroeid in Stockholm, en men besloot heel vooruitstrevend om Sjolochow te bekronen: weliswaar auteur van het epos der revolutie die de arme Boenin het land uitdreef, weliswaar verdoemer van de arme Pasternak, maar gelukkig niet meer creatief. Althans sinds jaar en dag met niets anders meer bezig dan met het kuisen van zijn werken voor Stalin, wiens beschermeling hij was, en sinds het XXste Partijcongres het aanklagen van stalinistische literaire functionarissen als Fadejew, wiens bevelen hij opvolgde, - en die na Sjolochows persoonlijke aanval op datzelfde congres zelfmoord pleegde.
Gelukkig is er nog het grandioze gebaar, waarmee Sartre deze gecorrumpeerde, uit schuldgevoelens voortgekomen prijs vorig jaar de nekslag toebracht.
En wat Vestdijk betreft: wij stellen voor, hem in 1966 kandidaat te stellen voor de Vredesprijs, gezien de lankmoedigheid waarmee hij het steeds weer opneemt.
|
|