Stokpaard
In deze rubriek drukken de redacteuren van De Gids om beurten hun poëtische stokpaarden af. Ditmaal was de keuze aan Sybren R. de Groot.
De klacht van den oude
Ik word aan 't oud zijn niet gewend.
De lichterlaaie die ik heb gekend
zit nog te diep in mijne knoken
en blijft mij dag en nacht bestoken.
Mij beetren heb ik steeds gewild,
en menig, menig uur verspild
aan op te zien naar ginder boven,
aan bidden leeren en gelooven.
Helaas, ik schaam mij en beken
dat ik wel diep verdorven ben.
Want God en Ziel en andre dingen
waarvoor de menschen psalmen zingen,
Geweten, Vaderland in nood,
De Sterrenhemel en de Dood,
het wil, het wil tot mij niet spreken,
wat ik ook tracht het ijs te breken.
Maar waar ik wèl toe ben bereid,
dat is voor elke jonge meid
zooals er honderdduizend loopen,
de kleeren van mijn lijf verkoopen
en heel mijn huis en heel mijn vrouw.
Ik zou het doen, en geen berouw
zou in mijn oogen staan te lezen,
en 't zou nochtans een misdaad wezen.
Wanneer ik langs de huizen trek
loert men mij na, als ware ik gek,
alsof mijn plannen en mijn zonden
op mijnen rug te lezen stonden.
Ik ben een schurk, ik ben een hond,
geen rustplaats waard in heil'gen grond,
en 'k wil een hoog rantsoen betalen
voor elken bundel zonnestralen:
Maar laat mij doen met eigen vuur
wat ik verkies, zoolang duur.
En terg ons niet: mij armen stakker,
en Satanlief, mijn laatsten makker.
Rotterdam, 14 Februari 1910.
Willem Elsschot (1882-1960)