De Gids. Jaargang 128
(1965)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 77]
| |
Frits KiefGa naar voetnoot+
| |
[pagina 78]
| |
den de verwachting, dat de aanvaarding van de bijzondere school - de ‘schoolstrijd’ was in volle gang - de s.d.a.p. veel stemmen zou verschaffen. Gorter zag het anders. De aanvaarding van de bijzondere school zou niet alleen geen verkiezingswinst opleveren; ze zou, integendeel, de gelovige arbeiders van het socialisme afhouden. Ze zou dezen, via de opvoeding op school, bij de confessionele partijen houden. De bijzondere school zou een rem op de ontwikkeling van het socialistische bewustzijn worden.Ga naar eind3 Als de confessionele partijen erin zouden slagen, de ‘gesubsidieerde secteschool’ beter te maken dan de openbare, dan zou het kunnen gebeuren dat de bijzondere school regel, de openbare uitzondering zou worden. En nu de geworden praktijk. Het is de s.d.a.p. tot aan de Tweede Wereldoorlog niet gelukt, méér dan 22 tot 23 procent van de kiezers achter zich te krijgen. Zij moest, om dit schier magische getal te doorbreken, zichzelf en een aantal van haar socialistische beginselen ná de Tweede Wereldoorlog opgeven en in de p.v.d.a.. als ‘doorbraakpartij’ opgaan. In sommige delen van het land is de openbare school inderdaad uitzondering, de bijzondere regel geworden. Van kleuterschool tot universiteit is het bijzonder onderwijs opgerukt. Men kan dit een gewenste toestand achten, maar men kan óók van oordeel zijn dat hier, en nergens anders, de bron ligt voor hetgeen men de ‘verzuiling’ noemt. En men kan van oordeel zijn dat het lichtelijk hypocriet is, de kritiek op de ‘verzuiling’ in ons omroepbestel te richten, als deze ‘verzuiling’ reeds op de schoolbanken begint. Overziet men de argumenten van Gorter enerzijds, die van partijbestuur en kamerfractie anderzijds, dan blijken Gorters voorspellingen de meest realistische geweest te zijn.
Hoewel in 1900 niemand, ook Gorter niet, bij het ontstaan van de zogenaamde ‘agrarische kwestie’ kon bevroeden, dat het hierbij in wezen om een wereldhistorische zaak ging, is het desalniettemin zó geweest, dat Gorter daarin inzichten veroverde, die hem later boven al zijn socialistische tijdgenoten in Nederland, en boven velen in de Internationale zouden uittillen. Het Nederlandse conflict was simpel. Troelstra, Vliegen, Schaper en Van KolGa naar eind4 hadden - om stemmen van landarbeiders en pachters te winnen - in het verkiezingsprogramma van 1900 een passage opgenomen, die door Gorter flagrant in strijd met het socialistische programma werd geacht. De genoemden wilden gemeentegronden aan landarbeiders en pachters uitgeven. Gorter noemde deze eis onwenselijk en reactionair. Onwenselijk, omdat hij onuitvoerbaar is; reactionair, omdat hij tegen de ontwikkeling ingaat. ‘In kleine stukjes zou de gemeente haar grond verbrokkelen, talrijke kleine pachters zouden ontstaan, die met alle middelen kleine bazen zouden zien te worden, arbeiders zouden gaan uitbuiten als ze konden, en andere belangen zouden krijgen dan de arbeiders. Het kleinbedrijf zou zich ontwikkelen door toedoen van de arbeiderspartij, terwijl toch een der voorwaarden voor het socialisme de ontwikkeling van het grootbedrijf is! En de kleine boer, in den kapitalistischen concurrentiestrijd gebracht, zou zich afbeulen, zooals alleen een kleine boer het doet ... door ons toedoen.’ (Sociaaldemokratie en revisionisme, 1909, blz. 15). Van die eis van partijbestuur en kamerfractie is niets terechtgekomen, en hij moest dan ook later teruggenomen worden. Maar wij, die het beleven dat het bestaan van het agrarisch kleinbedrijf algemeen als onwenselijk wordt beschouwd; die de eisen kennen die nu aan de rentabiliteit van het landbouwbedrijf worden gesteld; die geconfronteerd worden met de nadeligheid voor de nationale economie van een bepaald soort landbouwbedrijven (om van gemeentegrond voor woning- en industriebouw maar niet te spreken!), moeten ons kunnen indenken, hóe gevaarlijk het inwilligen van de eis van partijbestuur en kamerfractie zou zijn geweest. Zelfs op de beperkt nationale schaal gezien was het inzicht van Gorter beter dan dat van de op stemmenwinst beluste parlementariërs.
Maar we zeiden, dat de twist van wereldhistorische betekenis zou blijken te zijn. Gorter was in de Eerste Wereldoorlog in Zwitserland bevriend geraakt met Lenin. Na de verschijning van Lenins boekje Staat en revolutie heeft hij dit in het Nederlands vertaald en zijn eigen brochure Wereldrevolutie - in 1918 verschenen - aan Lenin opgedragen. Gorter stond in 1917 aan de kant van de Russische Oktoberrevolutie, zij het niet zonder bedenkingen. Maar hij zag de Oktoberrevolutie als een etappe, als | |
[pagina 79]
| |
een eerste aanloop van de wereldrevolutie of op zijn minst - en daarop komt het aan - van de revolutie in de hoogontwikkelde kapitalistische landen. Daarom liet hij zich, samen met Anton Pannekoek, Henriëtte Roland Holst, D.J. Wijnkoop en dr. W. van RavesteynGa naar eind5 na de oprichting van de Derde (communistische) Internationale in het te Amsterdam gevestigde West-Europeesche Bureau van de Komintern benoemen. Samen met - in Rusland - Sjlapnikow en Alexandra Kollontai, in Duitsland Karl Schröder en Bernhard ReichenbachGa naar eind6, in Nederland met de arbeidersoppositie in de c.p.h. (eerder s.d.p., in 1909 uit de s.d.a.p. ontstaan, in 1919 in c.p.h. omgedoopt) rondom het blad De Rode Vaan (A. Korper, E. Korperen-tendele-B. Luteraan) stelde hij dat, wilde de Oktoberrevolutie als proletarische revolutie behouden blijven, zij haar uitbreiding moest vinden op zijn minst in Midden- en West-Europa en in Noord-Amerika. Zo niet, dan zou de realiteit van de klassenverhoudingen in Rusland het karakter van de Oktoberrevolutie als boers-burgerlijke revolutie bepalen. Duidelijk en scherp en herinnerend aan het opgemelde debat met Troelstra en anderen in de agrarische kwestie legde hij in zijn Open brief aan Lenin uit, dat, gemeten aan de tachtig procent nog ten dele lijfeigen boeren, een kleine arbeidersklasse geen socialistische oplossingen zou kunnen doorzetten. Voor het eerst in de geschiedenis werd het hoe en waarom van de bolsjewistische partijdictatuur onthuld en het wezen van de Russische ‘arbeiders-en-boerenstaat’ uiteengerafeld. Maar óók de aan de communistische partijen opgedrongen imitatie van organisatie en tactiek door de ‘21 voorwaarden voor het lidmaatschap der Derde Internationale’. Voor het eerst ook in de geschiedenis werd duidelijk gemaakt, dat de boer in het westerse kapitalisme een andere sociale categorie vormt dan de feitelijk lijfeigen moesjik, die de bolsjewistische revolutie deed zegevieren doordat men het land verdeelde en de oorlog beëindigde. (In het in 1921 door de vroegere leider van de Duitse communistische partij k.p.d., Paul Levi, uitgegeven boekje van Rosa Luxemburg Die russische Revolution vindt men een zelfde kritiek op de agrarische oplossing van Lenin en Trotski.) Aan de oprecht socialistische bedoelingen van Lenin heeft Gorter nooit getwijfeld. Van diens tragiek als leider van een feitelijke boerenrevolutie getuigt hij in een van zijn ‘Liedjes’. Het is in de communistische beweging usance Gorters kritiek door de ontwikkeling van de Sowjet-Unie weerlegd te achten. Men beroept zich dan op een uitspraak van Lenin over de ongelijksoortigheid van de ontwikkeling en de mogelijkheid van socialistische opbouw in één land, nog wel een onderontwikkeld land. (Lenin was veel voorzichtiger, hij sprak van de onvermijdelijkheid van de periode van het staatskapitalisme.) Wie evenwel scherp oplet, zal vinden dat aan de destalinisatie na het xxste congres van de c.p.s.u.Ga naar eind7 - van marxistisch standpunt gezien - iets heel opmerkelijks ontbreekt: de maatschappelijke verklaring voor het ontstaan van de persoonsverheerlijking. Want er moet immers gesteld worden dat, als de wetten van het historisch materialisme voor iedere maatschappelijke ontwikkeling gelden, het een zonderlinge zaak zou zijn als ze voor de Sowjet-Unie plotseling ongeldig zouden worden verklaard. In werkelijkheid is het zo, dat de landhervorming in de Sowjet-Unie na het uitblijven van de Europese revolutie, de binnenlandse politiek van het land heeft bepaald. In 1920 de zogenaamde Nieuwe Economische Politiek (de nep). In de jaren dertig de gedwongen collectivisatie. In de jaren zestig Chroesjtsjows (en nu Bresjnews) experimenten. Men moet vaststellen dat de hele misère op landbouwgebied hieruit verklaard moet worden, dat men deed wat Gorter reeds in 1900 bij Troelstra en de zijnen kritiseerde. Tot op dit uur worstelt de Russische regering met het deels openlijke, deels bedekte verzet van de boerse kleinburgerlijkheid. Bedriegen de tekenen niet, dan staan we op het punt dat het debat Gorter-Lenin heropend wordt. Waarbij de Sowjet-Unie in de moeilijke positie verkeert Gorters standpunt tegenover Lenin-Trotski (dat nu gestalte krijgt in Rood-China) te moeten gaan innemen, zonder dit openlijk te kunnen zeggen. Gorters vrienden zijn dood - op een enkele uitzondering na, zoals het tegenwoordige lid van de Britse Labourparty Bernhard Reichenbach en enkele anderen in Duitsland en Nederland. Een politieke groepering zoals Gorter die in 1920 mede trachtte te formeren, bestaat op het ogenblik niet. Des te opmerkelijker is het dat Soeslow, de Russische partijtheoreticus, zonder | |
[pagina 80]
| |
aanwijsbare aanleiding in zijn op 14 februari 1964 gehouden rede Gorters Open brief expliciet noemt.Ga naar eind8 Afwijzend, weliswaar. Maar het is in de geschiedenis van de communistische wereld meer vertoond dat men zegt te verwerpen wat men in werkelijkheid gaat verdedigen. Soeslows opmerking lijkt dan ook op een Freudiaanse ‘Fehlleistung’.
Trekt men datgene wat we ‘zeitbedingt’ hebben genoemd af en laten we, om der wille van de omvang, de kritiek op de vakbeweging buiten beschouwing, dan kritiseerde Gorter naast de landhervorming vooral het streven van Trotski (meer dan van Lenin) alle communistische partijen de ‘beproefde’ Russische tactiek en organisatievorm op te leggen, en eiste hij, dat organisatie en tactiek gebaseerd zouden worden op de realiteit van de klassenverhoudingen daar waar de partij moest optreden. Onderzoekt men de geschiedenis van de communistische partijen, dan ziet men herhaaldelijk conflicten opkomen, die wortelen in de ongerijmdheid van de opgelegde organisatievorm en tactiek met de ter plaatse aanwezige realiteit. Zo kon het gebeuren - om een voorbeeld te noemendat Wijnkoop en Van Ravesteyn (terecht) met ‘Moskou’ in botsing kwamen (1924/'25) toen hun door het Executief Comité van de Komintern (ekki) een tactiek werd opgelegd, die zij in strijd achtten met de Nederlandse verhoudingen. Zo moet men óók de breuk van Joegoslavië met Moskou verklaren, toen in 1948 de Joegoslavische partij haar vertrouwen bij het volk dreigde te verspelen. En zo ziet men thans alom - in ieder geval in Europa - de communistische partijen hun zelfstandigheid bepleiten. Hoezeer hier Gorter uit 1920 aan het woord is, moge blijken uit een debat met Trotski van die dagen. De rede die Gorter in het ekki destijds hield, is nimmer in het tijdschrift Die Kommunistische InternationaleGa naar eind9 gepubliceerd - dit, hoewel hij, evenals Pannekoek en Henriëtte Roland Holst, tot de Westeuropese redactie ervan behoorde. Wèl echter de lange redevoering die Trotski - Lenin was ziek - ertegen hield. Trotski memoreert Gorters toespraak, en wat hij ervan zegt is te mooi om niet op te diepen. Gorter zei - weergegeven in onze eigen bewoordingen - dit: Indien de Chinezen tegen jullie Russen zouden zeggen: je moet die en die tactiek toepassen, dan zouden jullie naar alle waarschijnlijkheid antwoorden: dat klinkt ons veel te Chinees, wij moeten uitgaan van onze eigen verhoudingen. Natuurlijk zou het baarlijke nonsens zijn te beweren, dat Gorter het Chinees-Russische geschil zoals het er nu ligt, zou hebben voorzien. Maar wèl is het zo dat hij, door te stellen dat organisatievorm en tactiek in een industrieel hoogontwikkeld land per definitie anders moeten zijn dan in een achterlijke landbouwstaat, heeft aangewezen, waar we het wezen van het tegenwoordige conflict moeten zoeken. Gorter, die geruime tijd in Berlijn heeft gewoond en daar - evenals in Essen in het Ruhrgebied - veelvuldig samen was met arbeiders uit de grote industrie, was te veel een man van het geïndustrialiseerde Westen om niet het wezenlijke verschil tussen de situatie in een industriestaat en een landbouwstaat in alle scherpte te doorzien. Bijzonder duidelijk vindt men dit geschetst in Karl Schröders sociale roman Jan BeekGa naar eind10, waarin een Nederlander samen met de titelfiguur onder meer naar Moskou reist en waarvan insiders weten dat met die Nederlander Gorter bedoeld is. De redactie van het toenmalige weekblad De Vlam heeft in het Gorter-nummer van 13 september 1952 een fragment afgedrukt, waarin het gestelde geadstrueerd wordt.
Gorter was ten diepste doordrongen van de noodzaak van organisatie in het algemeen, van politieke organisatie in het bijzonder. Na een in april 1927 - kort voor zijn dood dus - in Bussum gehouden conferentie, zond hij een van zijn befaamde briefkaarten aan A. en E. Korper - dat waren zijn geestverwanten, die politiekorganisatorisch optreden noodzakelijk achtten - om hun te laten weten dat hij hun zienswijze deelde. De vorm van organisatie die hij voorstond, onderscheidde zich principieel van de kader- of apparaatpartij. Met andere woorden, hij verwierp nadrukkelijk het bolsjewistische organisatiebeginsel. Niet de partij, de bedrijfsorganisaties en de arbeidersraden zouden de instrumenten moeten zijn waarmee het socialisme moet worden opgebouwd. De partij als samenvatting van de bewuste en geschoolde communisten, raadgever en gids en geen heerser. De dictatuur van de klasse en niet die van de partij.Ga naar eind11 | |
[pagina 81]
| |
Ook hier blijkt hij beginselen te hebben gesteld die - uiteraard in een ander tijdsgewricht en daaraan aangepast -thans een rol spelen in de communistische discussie. In het partijprogramma van de Joegoslavische Communistenbond, zoals dat in april 1958 te Ljoebljana werd aangenomen, zal men veel van Gorters opvattingen terugvinden. Op het in december van het vorige jaar te Belgrado gehouden nieuwe partijcongres heeft men discussies kunnen beluisteren, waarin opvattingen van 1920 aan de orde kwamen. Niet in de laatste plaats het beginsel - althans ten dele gerealiseerd - van niet onmiddellijke herkiesbaarheid en het - reeds eerder aangenomen - principe van onmiddellijke afzetbaarheid werden reeds in 1920 door Gorter gepropageerd. Het is bekend dat Joegoslavische onderzoekers zich in het bijzonder bezighouden met de discussies op het iide en iiide wereldcongres van de Komintern, waar Gorters opvattingen het onder de enorme druk van het gezag van de Russische partij hebben afgelegd.
Gorters laatste grote werk heet De Arbeidersraad. Een utopisch gedicht? Toen de Joegoslavische partij in 1948 zich aan het bureaucratisch centralisme van Stalin ontworstelde, begon zij de weg van de arbeidersraden en de bedrijfsorganisaties te gaan. Toen in 1953 de Oostduitse arbeiders in opstand kwamen, kozen zij als middel om democratischer toestanden te realiseren niet het westerse model van hettraditionele parlementarisme, maar de arbeidersraden (Stefan Brant, Der Aufstand, blz. 306). Toen in 1956 Poolse arbeiders in Poznán rebelleerden, deden ze hetzelfde. Toen in november van hetzelfde jaar Hongaarse arbeiders een middel zochten om democratische verhoudingen te verwezenlijken, kozen ook zij arbeidersraden. Nu in de Sowjet-Unie democratiseringstendensen aanwijsbaar zijn, denkt men aan iets soortgelijks. Wanneer men meent dat de actuele Nederlandse verhoudingen de ontwikkeling in de wereld uitdrukken, dan lijkt het erop, dat het debat met Gorter is afgesloten en voor hem in een nederlaag is geëindigd. Gaat men daarentegen van de ontwikkeling in de communistische wereld uit en ziet men wat zich voltrekt, dan blijkt dat de denkbeelden van de theoreticus en politicus Herman Gorter actueler zijn dan ooit. |
|