De Gids. Jaargang 128
(1965)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 54]
| |
K. van HippelGa naar voetnoot+
| |
[pagina 55]
| |
de terminologie is genuanceerder geworden, er zijn reportages verschenen over kapitalistische verschijnselen als de rem en i.b.m., die wel niet bijzonder goed, maar in ieder geval leesbaar waren. En verder was er het 21ste partijcongres van de c.p.n., waarop besloten werd tot ‘heroriëntering’ op de Nederlandse werkelijkheid. Er werd vastgesteld, dat de Nederlandse communisten zich beter op de hoogte moesten stellen van wat er in de Nederlandse massa gedaan en gedacht wordt. ‘We lopen te veel voorbij aan dingen die de massa op dit moment als het belangrijkste ziet’, zei H. Hoekstra. Er zouden nieuwe wegen gevonden moeten worden. Een en ander wekte werkelijk de indruk, dat de c.p.n. bezig was van de starste vormen van stalinisme afscheid te nemen. In die zin werd er ook in de niet-communistische pers over geschreven. ‘c.p.n. door de bocht?’ had De Groene zich al afgevraagd, daarbij voorbarig concluderend, dat het Nederlandse publiek dan ook wel wat meer begrip voor de communisten mocht tonen. Het Algemeen Handelsblad constateerde pogingen tot een ‘doorbraak’ en meende dat De Waarheid wat menselijker begon te worden.
Maar hoewel er uiterlijk inderdaad een paar dingen zijn veranderd, kleinigheden naar verhouding, is de oorzaak van de diepe malaise van het Nederlandse communisme blijven bestaan. Ik ga nu even voorbij aan de vraag, of een grote communistische partij in Nederland mogelijk zou zijn. Maar we hebben in ieder geval een kleine, en die zou waarschijnlijk veel beter kunnen functioneren dan ze nu doet. Wat het Nederlandse publiek van uit de c.p.n. en omgeving bereikt, is voornamelijk een onbegrijpelijk kabaal, en dat kabaal duurt al jaren. In 1958 verloren Wagenaar en Gortzak hun strijd tegen Paul de Groot en werden uit de partij gezet. Bij de verkiezingen in 1959 traden ze op als aanvoerders van de Bruggroep voor Vrede en Socialisme, maar het was al lang duidelijk, dat ze het als splintergroep tegen de georganiseerde c.p.n. niet konden opnemen: 0,59 procent van de stemmen was het resultaat. (De c.p.n. kreeg 2,41 procent). Kort daarna werd door de dissidenten de Socialistische Werkers Partij opgericht, maar ook dat heeft hun aanhang niet kunnen doen toenemen. Kwantitatief betekende de s.w.p. dus niet veel, maar haar bestaan heeft wel veel van de levensvreugde van de leiding van de c.p.n. bedorven. In De Waarheid wordt nu al zes jaren een campagne gevoerd, zo haatdragend en propvol met leugens, dat het pathologisch karakter ervan aan iedere leek opvalt. Paul de Groot kan zijn oude vrienden niet vergeten; kwantitatief zijn ze in de Nederlandse politiek te verwaarlozen, maar ze blijven een obsessie voor hem. Terwijl de s.w.p. de leiders van de c.p.n. woest maakt door onvermoeid te blijven voortbestaan, hebben zich nieuwe problemen aangediend. De Groot vindt, zoals iedere belangstellende weet, dat Chroesjtsjow de Sowjet-Unie op het verkeerde pad heeft gebracht. Of zijn oordeel over de verdwenen Sowjet-staatsman genuanceerder is dan ‘Chroejstjew-knoeichef’, weten we niet. Of hij gezien heeft, dat onder leiding van Chroesjtsjow de Sowjet-Unie tenminste gedeeltelijk uit een afstompend isolement te voorschijn is gekomen, is niet bekend. Over De Groots opvattingen van het streven van Chroesjtsjow naar een bevestiging van de Europese status quo hebben we nooit iets gehoord. Wel kunnen we op grond van artikelen die hij en zijn aanhangers in De Waarheid hebben geschreven, vermoeden dat hij Chroesjtsjow ervan verdacht, met Bonn een soort Molotow-Ribbentrop-verdrag te willen sluiten. Maar in een persconferentie, die hij na het aftreden van Chroesjtsjow hield, zei hij alleen dat hij er blij mee was; dat hij het een soort kabinetscrisis achtte; en dat het hem was opgevallen, dat zo'n crisis in Moskou veel vlugger werd opgelost dan in Den Haag. Zijn eigen crisis, dat valt ook op, gaat niet zo vlug voorbij. In september 1964 werd het eindelijk ook buiten de kringen van onze vooruitstrevende partij duidelijk, dat er met het lid van het dagelijks bestuur F. Baruch iets niet in de haak was. ‘Na een reis naar de Sowjet-Unie (had hij) gepoogd, de stellingname van het bestuur van juli 1963 inzake de discussie inzake de internationale communistische beweging omver te werpen.’ (Communiqué, gepubliceerd in De Waarheid). Een lelijke zaak, maar nog lang niet alles! ‘Hij verlangde herhaaldelijk, dat sommige uitlatingen in de Sowjet-pers over de internationale discussie kritiekloos in De Waarheid zouden worden overgenomen.’ Baruch trachtte wantrouwen te zaaien, | |
[pagina 56]
| |
hij gedroeg zich provocerend en haatdragend, ja, hij diende een discussiegrondslag met beginselloze inhoud in. Baruch kon dus niet gehandhaafd worden, werd weggestemd uit het dagelijks bestuur en verdween uit de kolommen van De Waarheid.
Nieuwe ellende, deze Baruch-kwestie, maar niet de laatste. Want inmiddels had zich in de partij een fractie ontwikkeld, die het zogenaamde Chinese standpunt verdedigde. In De Waarheid was daarvan opnieuw niets te merken, maar weldra kwamen de Chinezen met een eigen orgaan, dat ze na lang nadenken De Rode Vlag gedoopt hadden en waarin ze nog eens nader verklaarden, dat Nikita Chroesjtsjow een door en door slecht mens is. De houding van het c.p.n.-bestuur tegenover De Rode Vlag is tweeslachtig: hoewel namelijk de Chinezen binnen de partij als oppositie moeten worden beschouwd (De Groot heeft persoonlijk in het openbaar voor het Sowjet-standpunt gekozen), worden ze niet geroyeerd. Wel kwam op 2 december 1964 De Waarheid met sensationele onthullingen over De Rode Vlag. De publikatie zou een ‘onecht kind’ van De Brug zijn, verwekt om verwarring te stichten in de legale communistische gelederen. De beschuldiging werd door De Brug als ‘vuns gedoe van de c.p.n.-leiding’ verworpen.
Meer details te geven over al deze ruzies, lijkt van geen belang. Het bestaan van de kwesties De Brug, Baruch en De Rode Vlag toont aan, dat de malaise in de c.p.n. voortduurt. De leiding van de c.p.n., die geheel beheerst wordt door Paul de Groot, heeft enige schijnbewegingen in de richting van de destalinisering gemaakt, maar binnen de partij is de goede oude tijd nog niet voorbij. In zijn eigen kring is De Groot misschien een krachtige persoonlijkheid, maar een leider is hij niet. Hij is er, in tegenstelling tot sommigen van zijn collega's van andere Westeuropese partijen, niet in geslaagd nieuwe omstandigheden in de binnenlandse en de internationale politiek te onderscheiden en zich aantepassen. Hij heeft geprobeerd zijn wil aan zijn eigen ‘partij-intelligentsia’ op te leggen, en het enige resultaat is geweest, dat hij voor de c.p.n. belangrijk talent op de vlucht heeft gejaagd. Wagenaar en Gortzak zijn slagvaardige politici, volstrekt geen revisionisten zoals door de c.p.n. wordt gezegd, maar mannen die iets verder hebben gekeken dan De Groot gewend is. Ook voor Baruch is de armoede van het brein van de leider geen geheim. De aanwezigheid alleen al van deze journalist, schrijver van het economische schandaalboek Grote macht in klein land moet een voortdurende hinder voor hem zijn. Geen van drieën is dan ook nog verder getolereerd. De Rode Vlag daarentegen, die geredigeerd wordt door zeer eenvoudigen van geest, blijft binnen de partij enigszins stiekem aanvaardbaar. Wie zich van De Groots gelijkschakelingspolitiek een goed beeld wil vormen, kan het best een paar weken De Waarheid lezen. Ondanks de pogingen tot journalistieke face-lifting hebben de redacteuren geen afscheid kunnen nemen van het stalinistische bargoens, dat in de kolommen van dit volksdagblad wordt gebezigd. De opmaak op zichzelf verraadt een chronisch tekort aan vernuft. Een partij die zoveel kritiek op de maatschappij heeft, journalisten die zoveel om zich heen zien gebeuren dat ze radicaal willen veran- | |
[pagina 57]
| |
deren, zouden per dag aan een krant van tachtig pagina's nog niet genoeg hebben. Maar de staf van De Waarheid heeft al moeite om een aflevering van acht pagina's vol te krijgen. Grote koppen, veel wit, onnozel gemengd nieuws, overvloedig gebruik van acht-punts letter in plaats van zeven- of zes-punts, veel ruimte tussen de kolommen: stuk voor stuk typografische pogingen om een geestelijk vacuüm te verbergen.
Onder de leiding van De Groot is de c.p.n. een splinterpartij geworden van mensen die een natuurlijke aanleg tot meepraten hebben. Men zou zich erover kunnen verwonderen, dat iemand als Marcus Bakker, die in de Tweede Kamer dikwijls een gewone, aardige en scherpzinnige indruk maakt, zich zo kan conformeren. Maar Bakker en sommige andere figuren in de directe omgeving van de leider hebben zich waarschijnlijk voorgenomen, niet zo dom te doen als bij voorbeeld Wagenaar en Gortzak. Deze twee zijn politiek definitief uitgerangeerd, ze staan aan het hoofd van een splinterpartij, principieel maar niet winstgevend. De Groot, zo redeneert men ook binnen de c.p.n., is sterfelijk; en wie hem wil opvolgen, moet binnen de partij blijven. Is de tocht naar de groeve eenmaal achter de rug, dan heeft zijn opvolger partijapparaat en dagblad tot zijn beschikking om daarmee misschien een poging te doen, de fouten van zijn voorganger goed te maken. Zo ongeveer zullen de kroonprinsen van De Groot wel denken; want een gewoon mens, onder welke categorie schrijver dezes zich rekent, kan zich niet voorstellen dat iemand om andere dan opportunistische redenen de leugens, de verdraaiingen, de krompraterij en de vervolgingswaanzin van de leider blijft slikken. Dat De Groot op een of andere manier zou worden afgezet, lijkt erg onwaarschijnlijk. Want wie daartoe het initiatief zou nemen, zou alleen al door de toejuichingen van de ‘burgerlijke pers’ zo gecompromitteerd worden, dat hij zijn eigen carrière wel zou kunnen afschrijven. En zoals gezegd, de mensen in zijn directe omgeving zijn te veel opportunist om zich aan zo'n revolutionaire onderneming te wagen. Ook van iemand als Baruch, die nu enige publiciteit heeft gekregen, moet men niet veel verwachten. Hij is te intellectueel om grote aanhang te hebben, niet belangrijk genoeg en slecht van gezondheid, en hij spreekt bovendien gebrekkig Nederlands. Kortom, De Groot, aan alle kanten artsen raadplegend, blijft tot zijn laatste snik.
Onder deze omstandigheden heeft het communisme in Nederland dus niet veel perspectief. De kern ervan in de c.p.n. wordt aangevoerd door een dogmatische stalinist, die vrijwel alle talent van zich heeft vervreemd of tot meepraten heeft gedwongen. Nieuw talent, dat zich tot het communisme zou voelen aangetrokken, wordt door de verstikkende atmosfeer binnen de c.p.n. afgeschrikt of wil zich eenvoudig niet encanailleren. De nog steeds slinkende aanhang onder de kiezers wordt niet gevormd door de elite van de Nederlandse arbeidersklasse, maar eerder door onherstelbaar-rancuneuzen, nazaten van Had-je-me-maar, negativisten van beperkte intelligentie. De c.p.n. blijft afschrikken naar alle kanten, ze is niet ‘door de bocht’, ze heeft haar isolement het laatste jaar opnieuw verstrekt: ondanks het 21ste partijcongres, heroriëntering en nieuwe wegen; en dissidenten binnen de partij zijn machteloos. Wat blijft er nog over? De Rode Vlag probeert voor haar activiteiten in dit vèr ontwikkelde Westeuropese industrieland inspiratie te ontlenen aan een waterdichte dictatuur in een weliswaar enorm maar tegelijkertijd achterlijk agrarisch land in Azië. De Brug-leiders hebben een minuscule partij van trouwe marxisten, maar of dit steile marxisme hen in staat stelt iets van Nederland te begrijpen, moet gezien de inhoud van het blad De Brug ernstig worden betwijfeld.
Heeft communisme in Nederland eigenlijk nog wel enige toekomst? Kan een partij, die zich in de praktijk vrijwel uitsluitend richt op de ‘arbeidersklasse’ nog aan het lot van een splintergroepering ontkomen? Hoe langer hoe meer ziet men, dat in de geïndustrialiseerde landen van West-Europa elke partij haar aanhang zoekt onder alle delen van het kiezerskorps. Socialisten, liberalen, christendemocraten, labour en conservatief, allemaal streven ze ernaar, een dwarsdoorsnede van de bevolking te vertegenwoordigen, en in belangrijke mate slagen ze erin dit doel te bereiken. Er is een theorie (in Amerika verdedigd door de politicoloog Lipset, in Nederland bij voorbeeld door Pen), die zegt dat de maatschap- | |
[pagina 58]
| |
pij het op het ogenblik zelfs niet meer zonder deze partijstructuur kan doen. Een partij namelijk, die zich op klassetegenstellingen zou baseren en die deze verdwijnende tegenstellingen in stand zou willen houden, zou louter destructieve conflicten veroorzaken. Misschien halfbewust ziet de kiezer dat hij daarmee niet gediend is - en het resultaat is, dat deze politiek van de dwarsdoorsnede succes heeft, men kan rustig zeggen overal in West-Europa, uitgezonderd Italië. Daarbij moet dan nog worden vastgesteld, dat hier het loonconflict voor de zuivere politiek een steeds ondergeschikter betekenis heeft gekregen, in ieder geval niet meer ideologisch maar zakelijk van aard is en een Amerikaans karakter begint aan te nemen. Als beweging van de klassenstrijd bewijzen steeds meer communistische partijen in West-Europa, dat ze voor lege zalen werken. Maar dat wil nog niet zeggen dat een communistische partij in een land als Nederland geen functie meer zou kunnen hebben. Vooral in Nederland, waar de politiek zo sterk wordt bepaald door een onpersoonlijk conformisme en gebrek aan durf, zou zo'n partij nog behoorlijk werk kunnen doen, maar dat zou dan niet een gelijkgeschakelde partij zijn onder leiding van een stalinist die het uitzicht belemmert. Maar wat dan wel? Terwijl de communisten de heilstaat verbeiden, leveren ze onder meer kritiek op de zogenaamde kapitalistische samenleving. Die kritiek zou hun hoofdfunctie moeten worden. Sociologisch gezien hebben ze er de volmaakte positie voor. Ze vormen in feite nog altijd een revolutionaire partij, ze willen de maatschappij radicaal veranderen en aan de toestand van het ogenblik zijn ze in geen enkel opzicht gehecht. Ze hebben dus logischerwijs geen reden om wat dan ook te sparen. Gemakkelijker wordt hun kritische functie nog gemaakt doordat ze ook in hun persoonlijk leven geen bindingen hebben met de grote meerderheid om zich heen. Ze kunnen geen ambtenaar worden, geen officier, dragen vrijwel geen verantwoordelijkheid in het bedrijfsleven en worden geweerd uit de niet-communistische publiciteit. Ze hebben buiten hun eigen kring geen last van loyaliteiten of verplichtingen, ze zijn paria's, en daardoor staan ze vrijer tegenover de Nederlandse omgeving dan wie ook. Daarbij komt dat ze nog altijd een organisatie en een regelmatig verschijnend dagblad hebben, een uitgeverij en een paar periodieken - allemaal onafhankelijk van de bronnen van inkomsten waarop verder vrijwel de hele pers is aangewezen.
De communisten in Nederland hebben zowel van economisch als van psychologisch standpunt bezien een geweldige vrijheid. Maar het ontbreekt hun aan alle eigenschappen om daarvan een behoorlijk gebruik te maken. Prof. Rogier was het indertijd opgevallen dat het intellectuele peil van de katholieken in Nederland achterbleef bij dat van de overige bevolking. Te wijten aan hun isolement, en volgens sommigen ook onder meer aan de strikte, steile, calvinistische manier waarop de Nederlandse katholieken zich gedragen. Misschien is er met de Nederlandse communisten in versterkte mate iets soortgelijks aan de hand. Hun talent hebben ze op de vlucht gejaagd, en nieuw talent wil zich met zo'n uitzichtloze onderneming niet associëren. Hun leer, althans de opvattingen die daarvan in Amsterdam gelden, belet hun er enig begrip voor te hebben, hoe de Nederlandse samenleving werkelijk in elkaar zit. Hun informatie ervan is gebrekkig en wordt daarbij nog dogmatisch gefilterd. De taal waarin ze zich uitdrukken is vrijwel onverstaanbaar door het erin verwerkte jargon, en voor zover verstaanbaar, onverdraaglijk door de drenzende, ruzieachtige toon ervan. Het enige dat men zou kunnen bewonderen, zou hun energie zijn als men geen medelijden kreeg omdat ze die dag in dag uit verspillen. De Waarheid zou wat kundiger en minder moeten schelden, meer moeten speuren, zich verwonderen, en niet zo op een koopje half vol geschreven moeten worden. Haar medewerkers zouden gewoon Nederlands moeten leren en vooral veel slimmer moeten zijn. Dan zou De Waarheid misschien nog niet een van de betrouwbaarste, maar wel een van de leesbaarste kranten van Nederland kunnen worden. Zonder Paul de Groot en met een goed geredigeerde krant en behoorlijke kamer- en raadsfracties zou de c.p.n. altijd nog een kleine partij blijven. Maar ook als marginale groepering kan ze voor de Nederlandse verhoudingen zin hebben. Nu levert ze voornamelijk onzin en is van tijd tot tijd een publieke vermakelijkheid, net als de bibliothecaris van Staphorst, die op zijn manier ook vindt dat hij gelijk heeft. |
|