De Gids. Jaargang 128
(1965)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
Carel SwinkelsGa naar voetnoot+
| |
[pagina 50]
| |
eens te spreken over de oude dagen. Ik wil dat wij vrede hebben. Ik ben intussen ook gehuwd. En als ik u iets mag bidden, komt dan spoedig bij ons. Het zal ons een groot genoegen zijn.
De tocht naar Onkel Max is eigenlijk een heel apart hoofdstuk, dat nergens in thuishoort. Wij vertrokken heel vroeg uit Amsterdam in de automobiel van mijn vader, waar wij allen oprechte angst voor koesterden. Het was een metaalgrijs gevaarte, van het merk f.n., met grote geschubde banden. Wij waren gekleed alsof wij in stilte een hoge berg gingen beklimmen, waarvan niemand het bestaan vermoedde. Mijn vader droeg een grijze pet en een stofbril. Verder een grijs reispak met een kniebroek en dikke wollen kousen met hoge schoenen met haakjes. Mijn moeder heb ik nooit mooier gekend dan op de reis naar Onkel Max. Zij droeg een kanten bloes met lovertjes en een lange blauwe rok, die ik later pas heb teruggezien bij Manet en hoe ze allemaal heten. Mijn moeder zat naast mijn vader, omdat ik dat wilde. Ik wilde dat, omdat ik daardoor een geluk ervoer, dat ik nadien nooit meer heb gekend. Ik zat achterin de open f.n.-coupé van Vader, met een geel strooien hoedje en in een donkerblauw pakje met een kniebroek en een piqué vestje en ik keek naar buiten en naar overal en naar het zomergroen, maar vooral naar Vader en Moeder daar vóór mij en ik dacht dat ik ooit Koning zou worden of God, als deze reis maar lang genoeg zou duren. Ergens voorbij een brug met witte spijlen hielden wij halt bij een buitencafé. De waard, een gezwollen rode man, gaf Vader een hand. - Ik zie, gij zit al in het duivelstuig, zei hij. En ik schrik er niet van. De wereld moet vooruit. Voor het café stonden ijzeren hekjes. Aan een van die hekjes stond een paard, rozebruin met witte vlekken en een zadel erop. Vader zette zijn stofbril af en praatte met de mannen die bij het paard hoorden. Hij deed het als een man die alle paarden ter wereld heeft bereden en daarna is overgestapt op iets anders. - Er wordt tegen gepreekt, zei een van de mannen. - Ze praten bij ons al van de antikrist, zei de ander.
Mijn vader heeft nooit fraaier in zijn coupé gezeten dan toen wij het café voorbij de brug met de witte spijlen hadden verlaten. Hij nam de bochten met groot geweld en mijn moeder lachte juichend. Toen wij bij een plotselinge bocht in een dorp bijna tegen een rijtuig reden, riep mijn vader alleen maar Nom de tonnère en gooide daarna met groot vertoon het stuur om, zodat wij allen moesten lachen. Toen wij dichter bij het dorp van Onkel Max kwamen, werden wij stiller. Wij zagen een rivier in de verte en er voeren boten op. Moeder hield een hand op Vaders schouder en begon te praten in de taal van Onkel Max. Later zagen wij het huis van Onkel Max aan de rivier liggen. - Ik rijd hem ertegen, zei mijn vader, die de stofbril iets omhoog had geschoven. Wij kwamen met de f.n.-coupé op een groot grasveld. Toen wij uitstapten, stond Onkel Max op een trap te wuiven. Iets achter hem stond, vriendelijk lachend, een vrouw met blonde haren, met een scheiding in het midden. Ik zie mijn vader nog omhoog komen uit het lagere grasveld, met de pet in de hand. Hij liep nu weer als een paardrijder en hij kuste de hand van de vrouw met de blonde haren. - Gnädige Frau, zei hij, ik groet u. U bent een juweel dat past aan deze rivier. | |
[pagina 51]
| |
Onkel Max heeft later alles gedaan wat van hem verwacht kon worden. Hij heeft ons binnengeleid in een prachtig portaal met licht van uit de weiden, maar ook vanaf de rivier. Er hing een portret van mijn moeder in een ovale lijst. Ik zag meteen dat het mijn moeder was, een bijna bovenaards mooi meisje in een kanten bloes en met ogen zoals ze eens op de triljoen mensen wel eens voorkomen en ik ging er dichterbij staan, om het goed in mij op te nemen. Mijn vader zei alleen: - Och kijk, hangt dat hier, en hij hield zijn hand boven zijn ogen omdat het licht van de rivier nogal fel naar binnen viel. Later liepen wij door het kasteeltje als vakantiegasten. - Volgens de legende heeft Napoleon hier nog gestaan, zei Onkel Max. En ook zijn adjudant heeft een kamer gehad, de blauwe. Mijn vader zei niets, tot wij in een zaaltje kwamen waar een biljart stond. Onder het biljart lag een oude teckel, die gromde toen wij binnenkwamen. Mijn vader streelde de hond over de kop en zei toen: - Maximiliaan, wij moesten hier eigenlijk een kleine partij à la Russe spelen. Onkel Max lachte en legde zijn handen op de schouders van mijn vader. - Het is goed, Johan, zei hij. Maar drinken wij eerst zum Wohl.
Een blond meisje bracht later drie hoge glazen binnen en een fles met een kraag van goudpapier. - Ik vraag vergeving, Johan, zei Onkel Max. Het is maar Sekt. Champagne is hier niet te krijgen . Onkel Max opende de fles en bediende ons. Mijn vader stond kaarsrecht toen hij dronk. - Santé, mon ami, zei hij. Ik dronk uit het glas dat ik in de hand hield. Later heb ik vaak gedroomd, dat ik toen al wist wat er zou gebeuren, al was het begin weinig enerverend. Mijn vader begon te stoten als een kaarsrechte pikeur. Hij stootte een van de witte biljartballen tegen de enige blauwe die in het spel was en die dan verdween in een van de zakken die in de hoeken van het biljart waren aangebracht. Toen ik mijn glas had leeggedronken, legde Onkel Max zijn hand op mijn voorhoofd. Ik zag dat hij heel grote ogen had, van een blauw dat ik nog nooit ergens was tegengekomen. - Wij spelen biljart à la Russe, mijn jongen, zei hij. Russen zetten alles op alles. Maar niet dat je het zien kunt. Ik kom uit Silezië en kan het weten. Russen zijn net als de Maas. Hij wees door een boograam naar de rivier. Ik keek vluchtig naar buiten in een groene vallei, met in de verte de rivier. Maar ik zàg alleen mijn vader. Hij stootte beheerst als een ruiter van internationale klasse en noteerde zijn score op een leitje, dat op een tafeltje ter zijde lag. Toen mijn vader tien keer gestoten had, legde hij zijn keu op het biljart. - Ik denk niet, zei hij, dat ik het leitje mee hoef te brengen. Onkel Max deed de glazen nog eens vol met Sekt en keek van onder uit de grote blauwe ogen naar mijn vader. - Johan, zei hij, je wint. Maar wij drinken nog één Sekt. Prosit.
Later zijn wij naar huis gereden. De tocht verviel halverwege in het donker en wij moesten drie maal de weg vragen voor wij thuis waren. Toen wij thuis waren, ging mijn vader in zijn grote leren stoel zitten. - Het was een goede reis, zei hij. En nu weet ik héél precies wat het is. Het is een blauwe tijger. Het klinkt misschien vreemd, maar ik wist op dat moment precies wat mijn vader be- | |
[pagina 52]
| |
doelde. De ogen van Oom Max waren blauw, maar van een bijzonder soort. Dat was mij nooit zo opgevallen als in het kasteel van Onkel Max aan de Maas. Misschien kwam dat door het contrast met het groen. Maar zeker kwam het doordat ik ontdekt had, dat de ogen van Onkel Max leken op die van een tijger. Toen hij Prosit zei, met de Sekt in zijn hand, keek hij naar mij, maar hij loerde naar Vader. Toen Vader zijn keu op het biljart legde, keek hij naar mij, zoals ik dat had afgebeeld gezien in Wonderen der natuur, bij de afdeling Roofdieren. Ik wilde het zeggen, maar mijn moeder keek verdrietig en sloot de gordijnen. - Wat geweest is, zei ze, moet je vergeten. Hij ìs nu eenmaal zo. Ik hoop alleen dat er een kind komt. Zij is de dochter van hun oude rentmeester uit Silezië. Zij zal voor hem door het vuur gaan. Maar wat hem bezielt zal ze nooit begrijpen.
Van Onkel Max hebben wij nadien niet veel meer gehoord. Hij bleef weg als mijn vader op reis was naar het buitenland. Opa Mogendorff kwam nog, rookte een pijp en nam nu ook de oude schilderijen mee: Gezicht op de Maas van Henri Upmeier en een portret van mijn grootvader met opgestreken knevels maar zonder lijst. Het eerste bericht dat wij van Onkel Max vernamen, heb ik aan voelen komen met een bijna wurgende angst. Het kwam op een zondag, toen mijn vader pas de telefoon in huis had gekregen, een dreigend instrument van mahoniehout en zwart metaal, dat aan de muur hing met een piepklein etagèretje eronder om aantekeningen op te maken. Mijn vader rookte een lange zwarte sigaar toen hij de telefoon aannam. Ik zag dat hij later op zijn sigaar begon te bijten en hij zei alleen maar ja ja, ja natuurlijk en nog later werd hij lijkbleek en draaide zich van mij af, nadat hij de sigaar op het etagèretje had gelegd.
Toen wij voor de tweede keer naar Onkel Max reden, wilde mijn moeder achterin. Zij huilde en ik weet nog dat ik heel hard geschreeuwd heb dat we maar thuis moesten blijven, in plaats van een heerlijke dag te verknoeien aan die vuile blauwe tijger met zijn loerende rotkop. Mijn vader legde zijn hand opmijn hoofd, zoals ik mij dat nu nog heel precies van hem herinner. Hij legde zijn lange gewelfde hand boven op mijn schedel, enigszins bezwerend en toch, van uit de nogal harde manchet, verstrooid, alsof hij nu heus wel andere zaken aan zijn hoofd had. Het was herfst en onderweg repeteerde ik de namen van de laatste les: herderstasje, ratelaar, paardebloem, en ik telde de bomen langs de weg: één, twee en dan een dikke net op de stam als je voorbijrijdt: een nogal flauw spelletje dat lang niet altijd uitkomt. Bij het kasteel van Onkel Max stonden mannen van de politie, helemaal in het blauw met witte koorden erover. Vader zei dat wij getelefoneerd waren en toen mochten wij onmiddellijk doorlopen. Het vreemde is, dat Moeder mij toen al heel erg kneep en dat zij mij later heeft vastgegrepen en dat ik al die tijd ben doorgelopen als in een beklemmende en mistige droom, waarvan ik de inhoud al veel langer kende, maar die ik nu eindelijk eens van mij of kon zetten. De burgemeester, een kleine geknepen man met een kaal hoofd, die in het portaal naast het portret van mijn moeder stond, zei met stemverheffing, alsof hij een tentoonstelling opende, dat wij waren uitgenodigd op speciaal verzoek van wijlen de heer Graaf, die zijn laatste wensen in een aantal brieven had kenbaar gemaakt. Wij liepen verder aan de zijde van de burgemeester, die zich herhaaldelijk | |
[pagina 53]
| |
bekruiste. In de slaapkamer, een iets hoger gelegen vertrek, zagen wij een dubbel rococobed, met op de kussens de hoofden van Onkel Max en zijn vrouw. De hoofden waren wasbleek en hadden gaten aan de slapen. De ogen waren gesloten. - Nu gaat het wel weer, zei de burgemeester. Onze zusters hebben dit helemaal verzorgd. Ook de lakens, want alles zat vol bloed. Wij liepen door naar het zaaltje, waar Vader een partijtje biljart à la Russe gespeeld had met Onkel Max. De hond lag op precies dezelfde plaats onder het biljart waar hij de vorige keer gezeten had. Zijn grijze neus lag omhoog. De bek was open en aan de kant waar wij het zaaltje binnenkwamen, was een grote wond zichtbaar tussen de ogen. De zusters waren aan de hond kennelijk nog niet toegekomen, want naast zijn kop lag geronnen bloed op het parket. Toen wij doorliepen naar het woonvertrek, kneep Moeder mij onafgebroken in mijn bovenarm. In het woonvertrek was weinig te zien. Er was een hoge Biedermeierzetel bij de open haard gezet met een met de hand geschreven overlijdensbericht van Onkel Max erin en alle gebeden die hij daar tot in lengte van eeuwen aan verbonden wenste te zien, op grond van het feit dat hij de landerijen bij beschikking vermaakt had aan de kerk. In het woonvertrek was ook nog zichtbaar dat Onkel Max de kanarie, op wiens kooi met koperen letters de naam Pipi was aangebracht, in zijn laatste intenties had betrokken. Ik heb Pipi heel goed bekeken. Zijn kopje was van zijn romp geschoten door een blauwe tijger. Zo iets ziet men niet alle dagen. |
|