Van Eeden heeft dit zonder één technische term bereikt, zonder één poging de psychose uit te leggen of te verklaren, zonder iets wat op een ziektegeschiedenis zou kunnen lijken. Vergeleken met de onechte en willekeurige verzinsels die men elders vindt, is dit een grote verdienste.
Men versta mij wel: andere schrijvers kunnen de menselijke ontreddering met hun pseudo-krankzinnigheid wellicht grootser en indrukwekkender geschilderd hebben, voor mijn gevoel blijven die psychosen ‘literatuur’.
Wat Van Eeden hier echter gepresteerd heeft is geen literatuur (tussen aanhalingstekens), hoe men ook verder over de waarde van het boek als geheel wil denken. Een waarde, die ik overigens met Rümke hoog aansla. Is het trouwens wel zo onbelangrijk in welke vorm men een mens ziet ondergaan, in welke vorm hij desintegreert en bezwijkt onder de druk van zijn leven? Noch het cliché, noch het barokke verzinsel zijn adequate vormen voor de ruïneuze ontreddering en ineenstorting van een wereld. Noch het opgewonden geijl van een aanstellerige hysterica, noch de belachelijke invallen van een potsenmaker kunnen ons voldoen.
De psychotische catastrofe van de menselijke geest is de meeste schrijvers en dichters te boven gegaan en zij hebben zich beperkt tot pseudo-dramatische ‘aanstellerij’, tot dronkemansdelier, tot extatische, mystieke dweperij, of tot willekeurige, barokke invallen.
Het lijkt mij de grootste verdienste van het essay van prof. Rümke deze gedachtengang aan de hand van Van Eedens boek aanvaardbaar te hebben gemaakt. Overigens biedt hij in dit geschrift nog heel wat meer. Beschouwingen over de verhouding van psychiater en kunstenaar, over de problemen van leven en dood, over de religieuze psychotherapie en over tal van vraagstukken die bij dit onderwerp te pas komen. Ik vind het jammer dat hij zich ook nog waagt aan een literair-historische waardering, waarmee de opbouw van zijn betoog allerminst versterkt, integendeel verzwakt wordt.
v.w.d. schenk