| |
| |
| |
Carl Friedrich von Weizsäcker
Voorwaarden tot de vrede
De ‘Börsenverein des Deutschen Buchhandels' kende in oktober 1963 zijn jaarlijkse Vredesprijs toe aan de kernfysicus Carl Friedrich von Weizsäcker, hoogleraar in de filosofie te Hamburg. Weizsäcker, in 1912 geboren als zoon van de Duitse gezant bij de Heilige Stoel tijdens het Hitlerregime, Ernst Freiherr von Weizsäcker, was een van degenen die verhinderden dat de geheimen der kernfysica Hitler in handen vielen. In 1957 ontketende hij veel rumoer als initiator van het manifest der achttien Duitse atoomgelerden, waarin deze plechtig uitspraken hun medewerking te zullen onthouden aan de ontwikkeling der kernwapenen. Het is daarom bepaald een moedige daad van de ‘Börsenverein’, dat zij aan deze speciaal van regeringszijde zo aangevochten geleerde haar grote prijs toekende. De rede die Weizsäcker uitsprak ter gelegenheid van de prijsuitreiking volgt hier in vertaling.
Toen het eerste bericht mij bereikte dat mij de ‘Friedenspreis des Deutschen Buchhandels’ was verleend, heb ik een ogenblik geaarzeld of ik deze prijs wel mocht accepteren. Heeft iemand van ons - | |
| |
en dan nog wel ik - genoeg voor de vrede gedaan? Is de vrede al zozeer verzekerd, dat men daarvoor een prijs verlenen kan? Maar deze prijs moet vermoedelijk niet als waardering voor een afgeronde prestatie worden verstaan, veeleer als ondersteuning van een nog steeds durende krachtsinspanning. Deze krachtsinspanning is overigens niet het werk van een enkeling. Ik ben vandaag geroepen, om als één van velen en uit naam van die velen te spreken. Men verwacht waarschijnlijk vooral van mij, dat ik zal spreken uit naam van de kring der atoomfysici, ruimer gesteld der natuuronderzoekers, en in het algemeen der geleerden. En inderdaad, voor de wetenschap is in de laatste twee decennia de vrede op een vroeger niet vermoede wijze tot een bijzonder probleem geworden, dat men niet uit de weg kan gaan.
In de afgelopen jaren heb ik herhaaldelijk, deels samen met collega's en vrienden, deels alleen, in het openbaar uitgesproken, wat naar mijn overtuiging op het ogenblik politiek noodzakelijk is in ons land. De bereidheid om zulke uitspraken te doen is, naar het mij voorkomt, mijn plicht als staatsburger. Ik heb niets van het destijds gezegde terug te nemen en ik ben bereid, wanneer dat nodig blijkt, mij opnieuw uit te spreken over concrete aangelegenheden van het ogenblik. Vandaag heb ik echter een ander doel. Ik wil spreken over de algemene voorwaarden, waar we van uit moeten gaan bij het beoordelen van alle concrete beslissingen en bijdragen tot beslissingen. De politieke reacties die men bij ons openlijk te zien krijgt, zijn veel te veel bepaald door twee elementen: lethargie en blinde emotie. Beide zijn het gevolg van dezelfde fout: men weigert te denken. Ieder die met weloverwogen voorstellen voor het publiek treedt, doet de bittere ervaring op, dat de kritiek en vaak ook de bijval zich blijft concentreren op details, die alleen maar tegen de achtergrond van een totaal beeld van de wereldsituatie zouden kunnen worden beoordeeld. Deze wereldsituatie is gecompliceerd en stelt ons denken voor grote problemen. Op de simplificerende manier, die in een rede van een half uur nu eenmaal de enig mogelijke is, wil ik over die problemen spreken. Ik verzoek u door de koele toon van de analyse niet te willen vergeten, dat deze analyse erop gericht is doelbewuste stappen mogelijk te maken op de weg naar de vrede.
Ik spreek dus over de voorwaarden van de wereldvrede. Wanneer we daarover nadenken, zijn er diverse taken te onderscheiden. Er is zo iets als politieke generalestaf-arbeid, waardoor een ‘strate- | |
| |
gie voor het bewaren van de vrede’ wordt ontworpen. Deze arbeid moet zich met de kleinste details bezighouden. Het is een van de sterke punten van de huidige Amerikaanse politiek, dat zij op zulke arbeid berust. Wij zullen geen goede bondgenoten van deze politiek zijn, noch, wanneer dat eenmaal nodig mocht blijken, goede critici daarvan, wanneer wij niet leren evenzo te plannen. Ik kan u echter geen resultaten van dergelijke arbeid voorleggen. Ze staat in ons land nog in de kinderschoenen en ze behoort in haar bijzonderheden niet tot mijn vak. Maar dit staat vast: deze planning voltrekt zich tegen de gegeven achtergrond van de structuur van onze huidige wereld en de mogelijkheden van de wereld van straks. Over deze structuur en deze mogelijkheden na te denken, behoort tot mijn vak; en daarover wil ik dan ook spreken. De specifieke aangelegenheden van Duitsland zal ik daarbij alleen maar zijdelings aanroeren.
Ik begin met drie thesen:
1. | De wereldvrede is noodzakelijk. |
2. | De wereldvrede is niet de ‘Gulden Eeuw’. |
3. | De wereldvrede eist van ons een ongewoon grote morele inspanning. |
Deze stellingen schijnen mij heden ten dage bijna vanzelfsprekend. Wanneer we ze au sérieux nemen, vloeien er echter zeer veel consequenties uit voort. Ik herhaal mijn thesen dus, eerst met slechts enkele verklarende toevoegingen:
1. De wereldvrede is noodzakelijk. Men mag haast zeggen: de wereldvrede is onvermijdelijk. Ze is de levensvoorwaarde van het technische tijdperk. Menselijkerwijs gesproken is er maar één alternatief: we zullen in een toestand leven die de naam wereldvrede verdient, òf wij zullen niet leven.
2. De wereldvrede is niet de ‘Gulden Eeuw’. Niet de eliminatie der conflicten, maar de eliminatie van een bepaalde manier om ze op te lossen is de onvermijdelijke vrede van de technische wereld. Deze wereldvrede zou heel goed een van de duisterste tijdperken in de geschiedenis der mensheid kunnen blijken. De weg erheen zou een laatste wereldoorlog of bloedige omwenteling kunnen zijn, haar gestalte die van een onontkoombare dictatuur. Niettemin is ze noodzakelijk.
3. Juist daarom vereist de wereldvrede van ons een ongewoon
| |
| |
grote morele inspanning. Ze is onze levensvoorwaarde, maar ze komt niet vanzelf, en niet zo maar in een aanvaardbare gestalte. Zolang de mensheid bestaat, is, voor zover wij weten, een algehele wereldvrede niet voorgekomen; er wordt van ons iets verlangd dat tot nu toe zonder voorbeeld is. De geschiedenis der mensheid leert, dat het tot dusver ongekende vaak op zekere dag werkelijkheid wordt. Maar dit geschiedt niet zonder buitengewone inspanning. En wil de vrede menswaardig wezen, dan moet die inspanning van morele aard zijn.
Ik treed nu wat meer in details, en bij wijze van titel herhaal ik mijn stellingen opnieuw met telkens een korte motiverende toevoeging:
De wereldvrede is noodzakelijk, - want de wereld van de toekomst is een wetenschappelijk-technische wereld.
De wereldvrede is niet de ‘Gulden Eeuw’, maar haar komst tekent zich af in de langzame verandering van wat tot nu toe buitenlandse politiek was in een soort binnenlandse politiek op wereldniveau, - ‘Welt-Innenpolitik’.
De wereldvrede vergt van ons een buitengewoon grote morele inspanning, - want we moeten niet minder dan een complete ethiek ontwikkelen voor het leven in de technische wereld.
Hoe zien deze verbanden er in bijzonderheden uit?
1. De wereldvrede is noodzakelijk, want de toekomst is een wetenschappelijk-technische wereld. In hoeverre is ze een wetenschappelijk-technische wereld? Hoe diep gaan de eisen die zij stelt? In hoeverre maakt zij de wereldvrede noodzakelijk? Ik kies de eenvoudigste voorbeelden, maar zal proberen ze zo ver mogelijk uit te werken.
De techniek voedt ons. Wat hebt u vandaag bij uw ontbijt gegeten of gedronken? Van het Deense ei via het broodje van Canadese tarwe tot aan de Braziliaanse koffie zijn al uw levens- en genotmiddelen op een gerationaliseerde, technische wijze geproduceerd, met moderne technische middelen aangevoerd, vers gehouden, gebakken en gekookt. Een herinnering aan twintig jaar geleden is voldoende om ons duidelijk te maken wat er gebeurt, wanneer deze apparatuur ons niet meer op betrouwbare wijze bedient. Heden ten dage moeten de ontwikkelingslanden industrialiseren en hun landbouw techniseren, willen ze aan de naakte honger ontkomen. Onze eigen landbouw zal op zijn beurt in de wereldcon- | |
| |
currentie hoogstens nog kunnen bestaan, voor zover hij zich consequent moderniseert; waar dat niet in voldoende mate gelukt, zullen staatssubsidies alleen maar het einde ervan nog wat kunnen opschorten, maar ook niet meer dan dat. De technische wereld vergunt ons weliswaar een leven in een tot dusver ongekende rijkdom aan materiële goederen, maar haar wetten zijn niet minder onbarmhartig dan die van het leven in de natuur.
Waarom worden thans vele volkeren der aarde door de naakte honger achtervolgd? Ik ga hier niet in op het grote probleem van de juiste verdeling der goederen, dat namelijk al behoort tot wat ik de ‘Welt-Innenpolitik’ noemde. In de millennia voor de ontwikkeling der moderne techniek bestond er geen grote wereldhandel in elementaire voedingsmiddelen, en toch hebben deze volkeren, ofschoon ze ook perioden van hongersnood kenden, te eten gehad. Waardoor komt dat? Doordat toenmaals het bevolkingscijfer tijden lang ongeveer constant bleef, of wel doordat de verovering van landen gelijke tred met de bevolkingsaanwas wist te houden. Het wetenschappelijk inzicht en de technische middelen van de moderne medische wetenschap en hygiëne hebben een voorlopig onstuitbaar schijnende bevolkingsaanwas veroorzaakt. Wetenschap en hygiëne komen ons nergens zo zegenrijk voor, en waarschijnlijk terecht, als op het gebied der medicijnen. Maar juist deze zegen wordt hier tot de bron van het misschien wel grootste probleem van onze tijd. Wat is hiertegen te doen? Ik zie maar twee mogelijkheden, die kans maken om op grote schaal succes te hebben. Beide behoren zelf ook tot het gebied van techniek en medische wetenschap. Het zijn: vergroting van de levensmiddelenproduktie en beperking van het geboortencijfer.
Tot de vergroting van de levensmiddelenproduktie als voornaamste doel dient de technisering van de ontwikkelingslanden met de daardoor noodzakelijk geworden omverwerping van oeroude maatschappijvormen. En dat is een weg die veel belooft voor de toekomst. Maar op zekere dag zal het geboortenaccres tot staan moeten worden gebracht, want de aarde is eindig en de wereldruimte blijft gesloten voor massale emigratie. Hoe later het geboortenaccres tot staan komt, des te strenger zullen de eisen zijn die aan het kunstig weefsel van produktie en verdeling moeten worden gesteld; des te kwetsbaarder wordt dus ook het apparaat waarvan de voeding der mensheid afhankelijk is. Het ongestoord functioneren van de wereldeconomie heeft de wereldvrede tot voorwaarde; alleen al
| |
| |
om die reden is de vrede noodzakelijk. Het geboortenaccres op zijn beurt zal niet uit biologische oorzaken tot stilstand komen; onze kennis van de wetten des levens geven althans geen aanleiding tot een zo geriefelijke verwachting. Een beperking van het geboortencijfer zal dus intreden hetzij als gevolg van een steeds algemener wordende gewoonte, hetzij op bevel van de staat. Zó diep wordt in de wetenschappelijk-technische wereld de mens gedwongen, in zijn natuur en in de uitoefening van zijn vrijheid in te grijpen. Ik zal niet trachten hier de ethische en wereldpolitieke gevolgen van deze feiten te schetsen.
Zichtbaarder voor ons allen blijkt de noodzakelijkheid van de vrede uit de ontwikkeling van de wapentechniek. De kernfysica, ontstaan uit puur wetenschappelijke interesse, heeft ons de mogelijkheid der atoomwapenen geboden. De politieke en maatschappelijke situatie waarin de mensheid verkeert, is van dien aard, dat van zulk een mogelijkheid gebruik zal worden gemaakt, ongeacht of enkelen weigeren eraan mee te doen. De kennis van de mogelijkheden die de moderne wapenen bieden, is niet meer uit te roeien; in die zin is het bedoeld, wanneer ik zeg dat wij voor alle tijden met de bom zullen moeten leven. Toch kan een duidelijke actus van weigering om aan de atoombewapening mee te doen, zin hebben. Zulk een actus kan erop wijzen, dat de politieke en maatschappelijke situatie waarin de mensheid zich bevindt en die dit gevaar met zich meebrengt, veranderd dient te worden.
Er zijn af en toe fasen van voorbijgaande zelfstabilisering in het historisch proces, die ons voorkomen als de ingreep van een genadige voorzienigheid, als een tijdsruimte die ons nog wordt gelaten, opdat wij haar zullen gebruiken. Zo is op het ogenblik het gevaar voor een grote oorlog juist door de kennis van de vernietigende kracht van deze wapenen verminderd. Maar het behoedzame handelen van de verantwoordelijke staatslieden is zelf een actus van moeizaam verworven inzicht. Dit inzicht dient tot in details te worden uitgewerkt. Daarvoor zijn experts nodig: er is een wetenschap en een techniek, of, zoals ik in het begin zei, een strategie voor het waarborgen van de vrede voor nodig. De technische wereld stabiliseert zich niet vanzelf; ze stabiliseert zich slechts in zoverre als mensen léren haar te stabiliseren.
Daarom is de bewust gewilde, geplande en nagestreefde wereldvrede de levensvoorwaarde van het technische tijdperk. Laten we de weg die tot de vrede leidt vergelijken met de beklimming van
| |
| |
een nog niet bedwongen bergtop. In vroeger eeuwen ging de mensheid opwaarts over hellingen vol los gesteente, waarin een voortdurend terugglijden onvermijdelijk was, maar niet dodelijk. Op het ogenblik naderen wij de omgeving van de top. We bevinden ons op hard gesteente, het gesteente van de historische noodzakelijkheid. Op dit terrein is het misschien veiliger klimmen. Maar men moet dan ook wìllen klimmen, en men moet er de technische bekwaamheid voor hebben. Uitglijden op deze hoogte zal waarschijnlijk dodelijk zijn.
In verband hiermee nog een laatste opmerking ter verduidelijking. Zoals diverse anderen heb ik in de afgelopen jaren nu en dan in het openbaar gezegd, dat een methodisch gebruik van de beschikbare wapens de mensheid vermoedelijk niet gehéél zou uitroeien. Ik heb dat gezegd, omdat het mij van belang schijnt dat we in al onze overwegingen maat houden. Maar men heeft mij dan soms in dier voege geciteerd, als zou ik menen dat onder bepaalde omstandigheden een oorlog in elk geval nog te verantwoorden zou zijn. Ik kan me geen dwazer en grover misbruik van mijn uitlatingen voorstellen. Wij weten allen wel, dat de regeringen der grote mogendheden zich op het ogenblik nog niet in staat achten ervan af te zien om met een nucleaire oorlog als ultima ratio te dreigen. Maar deze staatslieden weten zelf het beste, dat ze daarmee tegelijk dreigen met de zelfmoord van al datgene wat zij zelf wensen te verdedigen. Wie deze oorlog zou overleven - en dat zouden er in Europa maar weinigen zijn - zou slechts betreuren, dat hij niet ook onder de doden was. Van vrijheid en democratie zou daarna bezwaarlijk nog sprake kunnen zijn, alleen nog maar van honger, van radioactiviteit en van vertwijfelde hoop op het ingrijpen van een sterke hand. De goedkope uitvlucht om niet na te denken, die luidt: ‘òf het blijft vrede, òf we zijn allemaal dood’, - die uitweg is ons afgesneden.
2. Wij zijn hiermee al binnen de kring van vragen rondom de hedendaagse wereldpolitiek getreden. Mijn tweede these luidde: De wereldvrede is niet de ‘Gulden Eeuw’, maar haar komst tekent zich af in de langzame verandering van wat tot nu toe buitenlandse politiek was in een soort binnenlandse politiek op wereldniveau, - ‘Welt-Innenpolitik’. Onder deze titel zal ik hier twee verschillende, maar allebei uit de unificatie van onze wereld voortvloeiende verschijnselen beschrijven: het ontstaan van supra-na- | |
| |
tionale organen en de beoordeling van wereldpolitieke problemen met intern-politieke categorieën.
Dat buitenlandse politiek van kleinere politieke eenheden overgaat in binnenlandse politiek van grotere politieke eenheden, is een ons uit de geschiedenis vertrouwd verschijnsel. Er zijn nog geen honderd jaar voorbijgegaan, sedert voor het laatst Duitse staten oorlog voerden met andere Duitse staten. Destijds vocht de koning van Pruisen tegen de koningen van Beieren, Württemberg en Hannover en de keizer van Oostenrijk. Voor de jonge generatie van nu is dat al bijna onvoorstelbaar geworden. De verschillen in belangen en temperament van de Duitse stammen hebben sedertdien niet opgehouden te bestaan, en ethischer is de politiek intussen stellig ook niet geworden. Maar in Bismarcks Tweede Rijk en heden ten dage in de Bondsrepubliek bestonden en bestaan constitutionele wegen om geschillen tot een oplossing te brengen. Waar deze wegen, nog niet eens door geweld, maar bij voorbeeld door onwaarheid verlaten worden, daar steekt onder het volk terecht een storm van verontwaardiging op, en in vele gevallen met succes. We moeten hopen, dat voor degenen die over honderd jaar jong zullen zijn, de vroegere oorlogen tussen Duitsland en Frankrijk, ja zelfs de mogelijkheid van een oorlog tussen Amerika en Rusland, even onbegrijpelijk zullen zijn als voor ònze jeugd de politieke situatie in Duitsland, waaraan door de oorlogen van 1866 en 1870 een einde werd gemaakt.
Dat is op het ogenblik alleen nog maar een kwestie van hoop; en wat zal er nog allemaal moeten gebeuren, voordat die hoop verwezenlijkt is? Daarentegen is het een realiteit, zij het een ambivalente, dat de mensen zich reeds nu de spanningen tussen de machten alleen nog maar begrijpelijk kunnen maken in ideologische termen, en die hebben meer met binnenlandse dan met buitenlandse politiek te maken. De meeste mensen in het Westen zijn er in gemoede van overtuigd, dat democratische staten hun geschillen steeds op vreedzame wijze kunnen regelen en dat alleen het communisme en eventueel bepaalde nationalistische dictaturen ons met oorlog kunnen bedreigen. Analoog daarmee is de opvatting van de communisten van Chinese signatuur, dat de oorlog alleen al onvermijdelijk is door het bestaan van het kapitalisme; en ook het Russische type communist ziet in het kapitalisme de bron van oorlogsdreiging in de wereld. Ook de zich nieuw formerende Aziatische en Afrikaanse naties zijn er trouwens van overtuigd, dat zij
| |
| |
tegen een principe, het kolonialisme, vechten.
Dit geloof aan de dominerende macht van principes van internpolitieke aard snijdt naar twee kanten, want het berust ten dele op zelfbedrog. Machtsblokken als de grote imperia en nationalistische staten hebben nog heden ten dage de neiging onbeheerst uit te halen en verloren gegane gebieden eventueel met geweld terug te winnen. Deze tendens heeft in 1914 de elkaar zo verwant geworden Europese cultuurvolkeren tegen elkaar opgezet en een oorlog ingedreven, die aan zelfmoord grensde. Wij mogen daarom niet alleen onze hoop stellen op de overwinning van de ons juist schijnende ideologie. Wij moeten veeleer, dwars door alle ideologieën heen, langzaam, behoedzaam en met taaie vasthoudendheid die elementen van nationale soevereiniteitswaan afbreken, die het de staten mogelijk maken, op eigen initiatief oorlogen te beginnen. Een onderdeel van dit streven vormen de sinds lang lopende onderhandelingen over ontwapening. Het is even gevaarlijk om ze te overschatten als om ze te onderschatten. Men mag ze niet overschatten: ontwapening is technisch even moeilijk te realiseren als politiek, en bovendien: ontwapening lost de bestaande conflicten niet op. Ze moet gecompleteerd en wellicht pas mogelijk gemaakt worden door het scheppen van politieke wegen om tot schikking van conflicten te komen. Ik geloof dat ontwapening op zekere dag moet uitlopen op overdracht van het politieke monopolie aan een internationale instantie. Daarvan zijn wij nog zeer ver verwijderd. Men mag de ontwapening echter ook niet onderschatten. Aan ontwapening werken is een voortdurende prikkel om juist die verderstrekkende internationale regelingen tot stand te brengen, die zo nodig zijn. Bovendien is negatie van de wil tot ontwapening nu juist een van de broedplaatsen van dat cynisme, waaruit de wereldcatastrofen voortkomen. Ik zie bij voorbeeld met zorg, hoe het politieke provincialisme van de Bondsrepubliek zich manifesteert in het ontbreken van
deskundigen op het gebied van ‘de strategie der ontwapening’; ik citeer daarmee de titel van een Amerikaans boek, waarin de ontwapeningsaspecten van de strategie ter waarborging van de vrede zijn weergegeven. Wanneer we meer van deze kwestie begrepen, zouden we misschien minder in de verleiding komen ons op grond van specifiek nationale belangen, van hoeveel gewicht ze op zichzelf ook voor ons mogen zijn, te verzetten tegen het ondernemen van dringend noodzakelijke internationale stappen.
In het algemeen geldt: de vrede moet niet alleen door vrede- | |
| |
lievende bedoelingen, maar vooral door krachtige supra-nationale instanties gewaarborgd worden. Bedoelingen en gevoelens wisselen van land tot land, van generatie tot generatie; de vrede echter moet alle landen omvatten en van langer duur zijn dan de elkaar afwisselende generaties. Deze instanties moeten zo goed mogelijk aangepast zijn aan de zich ontwikkelende intern-politieke structuren van een tot eenheid komende wereld. Wat zijn dat voor structuren? Welke doelen moeten wij stellen aan de wil tot vernieuwing en de wil tot bewaring, die in elk land en in elke generatie steeds opnieuw ontwaken?
Wij in het Westen houden met het volste recht de vrijheid voor een politiek goed, dat niet mag worden prijsgegeven. Daarmee zijn wij in onze eeuw tijdelijk in het defensief gedrongen. Maar ook in de huidige wereld is vrijheid, mits op de juiste wijze doordacht, de eigenlijke progressieve idee. Voor het grootste deel van de wereld is de intern-politieke vrijheid vooral daarom zo moeilijk bereikbaar, omdat ze als concreet politiek doel bijna nog te vroeg komt. Vele volkeren maken zich pas in onze eeuw los van de oude feodale levensorde. Ze moeten zich moderniseren, ze moeten een redelijke graad van sociale gelijkheid bereiken en vaak dromen ze een - gezien de werkelijke politieke vervlochtenheid van alle landen ter wereld - ouderwetse droom van nationale onafhankelijkheid. Wat zij willen is zonder een sterke staatsmacht niet te bereiken; maar deze, meestal zelf het kind van een revolutie, beveiligt zich tegen nieuwe omwentelingen ten koste van de vrijheid der staatsburgers.
Wij zullen de volkeren die onze moderne wereld binnentreden, deze fase vaak niet kunnen besparen. Misschien mogen we ons hier herinneren, dat in de West- en Middeneuropese geschiedenis de belangrijkste springplank naar institutioneel gewaarborgde vrijheid de rechtsgelijkheid en rechtszekerheid is geweest. De absolutistische staat evenwel had zich voor het scheppen van deze rechtsorde, die ten slotte de aflossing van het absolutisme mogelijk maakte, zeer verdienstelijk gemaakt. Daarom is in de ‘Welt-Innenpolitik’, vooral ook in de discussie met het communisme, het scheppen en verdedigen van betrouwbare, op het principe van de rechtsstaat berustende vormen binnen elke staat afzonderlijk en van doorvoerbare rechtsnormen in het verkeer tussen de staten onderling, een urgent doel. Ja, het is een doel, dat overal ter wereld de persoonlijke inzet en het lopen van persoonlijke risico's rechtvaardigt. De rechtsstaat
| |
| |
is de grondslag der burgerlijke vrijheid; vrijheid zonder bindende rechtsorde vernietigt zichzelf.
Tegelijk echter moeten we de vrijheid in overeenstemming met de situatie van de huidige en de komende maatschappij opnieuw doordenken en dienovereenkomstig leren handelen. Terreur immers is eigenlijk een plomp en ouderwets middel. Het moderne probleem luidt: vrijheid en planning. Moderne industriële maatschappijen, zoals enerzijds die der Atlantische natiën, anderzijds die van de Sowjet-Unie, gaan ongemerkt steeds meer op elkaar lijken; dit geschiedt onder de dekmantel van elkaar bestrijdende ideologieën en van echte tegenstellingen in politieke gewoonte en politiek gevoel. De technische noodwendigheden eisen dwingend een verregaande planning van ons leven, en met vaak nauwelijks te onderkennen dwang, met economische druk en het lokmiddel van de hogere levensstandaard, worden de mensen in het plan ingevoegd. Wanneer er in onze wereld nog echte menselijke vrijheid zal zijn, dan zullen wij, of het ons aangenaam is of niet, ook de ruimte van deze vrijheid moeten plannen. Een plan zonder vrijheid zal in een voortschrijdende technische wereld ten slotte inferieur, ja onhanteerbaar blijken; het is strijdig met de natuur van de mens, die deze techniek en haar ontwikkeling draagt.
Eén concreet voorbeeld voor de noodzakelijke planning van onze vrijheid moge volstaan: onderwijs en vakopleiding. In onze wereld is voor ieder mens een passende opleiding voorwaarde voor het bereiken van die sociale status, die hem alléén in staat kan stellen om de voor hem mogelijke mate van vrijheid te realiseren. Deze opleiding echter ondergaat hij als gevolg van staatsplanning (of gebrek aan planning) op jeugdige leeftijd, wanneer hij nog geen vrije beslissingen kan nemen. Zo beslist de planning van onderwijs en vakopleiding er mede over, of wij staatsburgers zullen hebben die bij machte zijn hun vrijheid te realiseren.
3. De wereldvrede vergt van ons een buitengewone morele krachtsinspanning. Wij moeten immers een complete ethiek voor het leven in de technische wereld ontwikkelen.
Wat betekent het, wanneer ik spreek over een ethiek van de technische wereld?
Haar grondslag is niet nieuw. De ‘oude’ ethiek der naastenliefde is voldoende, indien wij haar toepassen op de realiteiten van de nieuwe technische wereld; en als we haar híer niet toepassen, dan
| |
| |
menen we het niet ernstig met deze ethiek. Het revolutionairste boek dat wij bezitten, het Nieuwe Testament, is nog lang niet uitgeput. Allerlei typische structuren van de moderne wereld zijn uit het Nieuwe Testament afgeleid, - alleen zijn ze hier eenzijdig op het concrete, ‘Diesseitige’ toegepast, ze zijn, zoals dat heet, geseculariseerd. Ik noem deze achtergrond hier, zonder er overigens een analyse van te geven. Ik wil proberen het weinige dat ik nog te zeggen heb, af te leiden uit de innerlijke wetmatigheid van de technische wereld. Daarmee wil ik niet van ethische postulaten uitgaan, maar van het gezond verstand. Er is een zeer nauwe relatie tussen die beide. Echt gezond verstand, op de praktijk toegepast, zet zichzelf onvermijdelijk in ethische postulaten om. Wat echter ons gezond verstand de ogen heeft geopend en, wanneer we ze nog niet weten te gebruiken, ze steeds weer opent, is de stem van de naastenliefde, die wij eenmaal hebben gehoord.
Er gaat een eigenaardige fascinatie van de techniek uit, een betovering des harten, die ons ertoe brengt te menen, dat het een vooruitstrevende en technische houding zou zijn, alles wat technisch mogelijk is ook uit te voeren. Mij komt die houding niet vooruitstrevend, maar kinderachtig voor. Het is de typische houding van een eerste generatie, die met alle mogelijkheden experimenteert, alleen omdat ze nieuw zijn, net als een spelend kind of een jonge aap. Waarschijnlijk is deze houding vooralsnog noodzakelijk, opdat de techniek überhaupt kan ontstaan. Rijp technisch handelen evenwel is anders. Het maakt gebruik van technische apparaten als middelen tot een bepaald doel. De ruimte der vrijheid plannen, - dat kan alleen die mens, die de techniek de baas blijft.
Het gaat mij erom duidelijk te maken, dat deze rijpe houding niet aan de techniek vreemd is, maar dat zij pas de echt technische houding is. Ieder afzonderlijk technisch apparaat is door een doel bepaald; het is zo geconstrueerd, dat het samenwerken van al zijn onderdelen nu juist tot dàt doel dienen kan. Geen apparaat is doel in zichzelf. Een technische civilisatie, waarvan de leden elkaar wederzijds hinderen, in gevaar brengen en vernietigen, is technisch onrijp. Een techniek, die zich voordoet als een doel in zichzelf, bevindt zich op een lagere trap van ontwikkeling dan elk van haar afzonderlijke apparaten; ze is als totaliteit nog ontechnisch.
We moeten dus bewustzijn opbrengen voor het juiste, het technische gebruik der techniek, wanneer wij in de technische wereld op een menswaardige wijze willen blijven leven. Dat vergt een mo- | |
| |
rele inspanning, die haar neerslag moet vinden in een positieve moraal, een stabiel ethos. Wij moeten, volgens Kant, zo handelen, dat wij de mensheid - wij zouden heden ten dage zeggen: het menszijn - in ieder mens niet als middel, maar als doel verstaan. Als regel moet gelden: geen mens is een apparaat, en apparaten mogen alleen tot nut, nooit tot schade van de mensen worden gebruikt. Het groeiend bewustzijn van deze regel zal zich manifesteren in de ontwikkeling van vaste, bindende vormen van omgang met de techniek. De medische wetenschap, die sinds tientallen eeuwen een op weten berustende techniek en de daaruit voortvloeiende macht kent, kent ook deze bindende regel sinds tientallen eeuwen. In de techniek van het leven van alledag, zoals bij voorbeeld in het verkeer, leren we deze regel tegenwoordig meer en meer respecteren. In het grote economische verband is hij, tegen het schijnbare eigenbelang van enkelingen in, reeds doorgevoerd of moet hij nog doorgevoerd worden. Ik denk aan kwesties als de ontbossing en de sanering van achterbuurten of sinds kort die van de luchten waterverontreiniging. De technische wapenen ten slotte hebben een perfectie bereikt, die de uitschakeling van de oorlog tot een eerste eis van de technische ethiek maakt.
Van deze eis is de hedendaagse mens zich bewust; hij is alleen vaak moedeloos ten aanzien van de mogelijkheid om hem te realiseren. We bevinden ons in een overgangstijd, waarin de grote oorlog al ronduit verwerpelijk, maar toch nog mogelijk is. Zo is ook onze ethische houding tegenover de mogelijkheid van de oorlog een onzekere overgangshouding. Enkelen proberen reeds nu consequent te leven volgens die ethiek, die op zekere dag de heersende zal moeten zijn, en weigeren ook maar enigszins mee te doen aan de voorbereiding tot de mogelijke oorlog. Anderen, die de eis niet minder duidelijk verstaan, proberen te midden van de heden nog geldende normen hun krachten te wijden aan de totstandkoming van een op recht en vrijheid berustende wereldvrede. Beiden doen iets noodzakelijks; iets waartoe mensen bereid moeten zijn.
Het krachtigst zou het bewustzijn van de noodzakelijkheid om de vrede te verzekeren bij diegenen ontwikkeld moeten zijn, die het meest met de technische wapens van doen hebben: de geleerden, wier onderzoekingen ze mogelijk maken; de militairen, die ze zouden moeten gebruiken; en de politici, die nog het meest over middelen beschikken om hun gebruik te verhoeden. Maar elk van deze groepen schiet nog te kort in haar taak. De geleerde trekt zich
| |
| |
dikwijls in de ivoren toren van het zuiver wetenschappelijk onderzoek terug; en als hij de verantwoordelijkheid voor de politieke gevolgen van zijn eigen onderzoek erkent, dan moet hij eerst leren de ingewikkelde politieke realiteit intellectueel te doorgronden. De militair valt het heden ten dage nog moeilijk, aan een zo ingrijpende verandering van de wereld te geloven. De politicus ten slotte is gedwongen, meer dan één ijzer in het vuur te houden; hoezeer de zaak van de vrede hem ook ter harte mag gaan, hij vertegenwoordigt altijd ook het belang van zijn partij, van zijn natie. Allen hebben de aandrift en de ruggesteun of het verzet nodig van een bewustzijn van alle mensen, ook van hen die onder hun commando staan of wier politieke stem zij erlangen. Zij hebben het helder doordachte en offervaardige bewustzijn nodig, dat er nooit meer oorlog mag komen.
Vert. Ad den Besten
|
|