Gids-commentaar
Festivalitis
Het Holland Festival heeft zijn plannen voor dit jaar grotendeels onthuld, en de eerste commentaren komen los, meestal negatief of twijfelend. Het is al jaren zo, dat het Holland Festival tegen de stroom oproeit, niet van de publieke belangstelling, maar van de kritiek. Soms is het ietwat verbluffend, te zien met welk een vlijt dezelfde overjarige koeien telkens weer uit dezelfde greppels worden gesleurd, opdat blijken zal dat het Festival niet deugt. Het Festival is niet Hollands, zegt men, vergetende dat Nederland misschien wel niet zoveel eigens op internationaal niveau te bieden zou kunnen hebben. Wie geen Wiener Staatsoper en geen Stratford Company, geen Vilar en Barrault bezit, en bovendien leeft in een land met betrekkelijk geringe theatercultuur, kan van zijn festival moeilijk een etalage van kunst van eigen bodem maken. En waarom zou hij? De kritiek zegt: om de buitenlanders eens versteld te laten staan van wie en wat wij zijn. Het grappige is dat de kritische buitenlanders die speciaal voor het festival hier komen (de journalisten die elk jaar een maand of wat festivals ‘doen’), nogal geestdriftig plegen te zijn over de veelzijdigheid, het internationale karakter, en de afwezigheid van provinciaal chauvinisme in het Holland Festival. De toeristen dan? Hoe aardig het mag zijn hun goed cultureel vertier voor te zetten, zij vormen een niet onbelangrijke maar duidelijke minderheid onder de bezoekers.
Kortom: het Holland Festival krijgt een benijdenswaardige publiciteit in het buitenland, maar het wordt gemaakt voor het Nederlandse publiek. En nu moet het zo langzamerhand toch wèl duidelijk zijn dat dit publiek juist gediend is met de pogingen die de festival-leiding doet, een zo goed mogelijk beeld te geven van buitenlandse culturele prestaties, die normaliter ons land met zijn te lage entreeprijzen niet meer bereiken. De kritiek die dit uit het oog verliest, getuigt enerzijds van overschatting van het eigen culturele potentieel, anderzijds van onderschatting van de intensiteit der publieke belangstelling.
w. boswinkel