De Gids. Jaargang 127
(1964)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 149]
| |
Dr. B. Hunningher, Kruistocht op Broadway. Eugene O'Neill, Maxwell Anderson, Thornton Wilder, Tennessee Williams, Arthur Miller. - Bert Bakker/Daamen N.V., Den Haag, 1963. 160 blz.Het boek dat dr. B. Hunningher aan een vijftal Amerikaanse schrijvers wijdde, is verheugend omdat hierin gebroken wordt met een toneelbeschouwing die enkel psychologisch gericht is. De schrijvers aan wie hier uitvoerige beschouwingen gewijd zijn, hebben natuurlijk alle vijf in hun werk rekening moeten houden met de psychologie, maar deze is toch ondergeschikt aan andere doelstellingen, die er allemaal op neerkomen dat de schrijvers zich rekenschap trachten te geven van de positie van de mens in het universum en de zedelijke opdracht die hieruit voortvloeit. Van deze beschouwingen zijn hun werken dan op min of meer duidelijke manier de reflecties. Aan dit feit, dat door de tegenwoordige toneelkritiek al te vaak wordt veronachtzaamd, wordt door de in Amerika woonachtige auteur alle aandacht besteed en een grote kennis staat hem hierbij ten dienste. Gewone recensenten missen veelal de tijd en beschikken niet over het materiaal om een oeuvre op de wijze die het toekomt te bestuderen. Het is dikwijls noodzakelijk de gehele ontwikkeling van een toneelschrijver te volgen om een werk geheel te kunnen doorgronden. Nu kan men van het standpunt uitgaan dat de toeschouwer slechts te maken heeft met wat er bij de vertoning tot hem komt. Men kan zich sterk verdedigen door te zeggen dat een tekst slechts een partituur is, die door spelers onder leiding van een regisseur tot leven wordt gewekt. Daartegenover staat dat de regisseur kan falen. Bovendien is het onderzoek naar de groei van een toneelschrijverschap een bijzonder interessante bezigheid. Het moge dan al waar zijn dat de waardebepaling van een kunstwerk hiervan niet voor honderd procent afhankelijk is, begrip voor de bedoelingen zal ongetwijfeld toenemen. Hunningher is in deze een betrouwbaar leidsman, beschikkend niet alleen over de teksten maar | |
[pagina 150]
| |
ook over andere publikaties en mondelinge uitspraken van de betrokken auteurs. Aan de hand van deze gegevens komt de lezer tot de verrassende ontdekking dat vijf van aard, afkomst en ontwikkeling volkomen van elkaar verschillende kunstenaars, die ook stukken schrijven die in niets op elkaar lijken, zich beziggehouden hebben met de beantwoording van dezelfde vragen. Van O'Neill, ‘die grandioze schrijver’, zoals Hunningher het uitdrukt, ‘van Spiegels der moderne Onzaligheid’, haal ik aan: ‘I am interested only in the relation between man and God’, en verder: ‘The playright today must dig at the roots of the sickness of today as he feels it - the death of the old God and the failure of science and materialism to give any satisfying new one for the surviving primitive religious instinct to find a meaning for life in, and to comfort fears of death with.’ Maxwell Anderson, strijder voor vrijheid en democratie en evolutionist door Hunningher genoemd, zegt: ‘Men have within themselves the beasts from which they emerge and the god towards which they climb.’ Thornton Wilder, die in zijn werken, gebruik makend van een nieuwe techniek, ‘generalisaties van werkelijkheid wilde geven, die in hun presentatie hun eigen werkelijkheid tot uitdrukking brengen en tegelijkertijd het algemene wezen’, schreef ook over de ethische verantwoordelijkheid van de mens. ‘Out of man's recognition in fear or awe that there is an Unknowable comes all that is best in the explorations of his mind.’ En elders: ‘that every man and woman born is felt to be a new relation to the whole.’ Tennessee Williams, volgens velen delver in erotische abnormaliteiten maar volgens Hunningher een vrijheidszoeker, iemand die ergernis wekken wil als maatschappelijke taak en plicht, ziet het schrijven als een ethische opdracht. ‘The irritating grain of sand which is creative work in a society must be kept inside the shell or the pearl of idealistic progress cannot be made. ... The great and only possible dignity of man lies in his power deliberately to choose certain moral values by which to live as steadfastly as if he, too, like a character in a play, were immured against the corrupting rush of time. Snatching the eternal art of the desperately fleeting is the great magic trick of human existence.’ Ook Arthur Miller weet dat het leven zin heeft ondanks ons tekort aan kennis. Dat is wat Miller door onthulling van de verborgen orde met zijn werk wil bewijzen. Zijn levensbeschouwing is niet | |
[pagina 151]
| |
metafysisch al erkent hij het mysterie, maar beperkt zich tot wat hij doorgronden kan. Hij bekent: ‘I had tried to grasp wonder by writing wonder, but wonder had betrayed me.’ Deze aanhalingen mogen een idee geven van de geest waarin Hunningher zijn werk heeft opgevat. Een verademing na veel benepen, oppervlakkig, eenzijdig, emotioneel of pedant geschrijf over toneel. jeanne van schaik - willing | |
Mr. A. Pitlo, De lach in het recht. - H.D. Tjeenk Willink & Zoon N.V., Haarlem, 1963. 2, 122 blz. + 4 bladen met afb. en 1 afb. tussen de tekst.Als ik in Deuteronomium 23 lees: ‘doe uw behoefte buiten het kamp en neem een schopje mee, want de Here uw God is een heilig God’, dan glimlach ik met een diepe vreugd. Maar glimlach is geen lach en vooral: wetgever Mozes heeft in deze sacraal-sanitaire bepaling nooit aan een grapje gedacht. Dus hebben we hier niet te maken met de lach in het recht. Als iemand, denkende aan één-, twee- en drievoudige kinderaftrek, zijn consulent bericht: ‘hierbij mijn kladaangifte; ik vulde zes kinderen in, maar misschien kunt u er meer van maken’, dan schieten we in een lach, doch dat is slechts een lach in de buurt van het recht, niet in het recht. De registratiewet kent het begrip aangrenzende gemeente. Als nu een beslissing verkondigt: ‘gemeenten welker grenzen één punt gemeen hebben, zijn aangrenzend’, zo is dat wel leuk, maar de rechter was doodernstig. Zegelrecht kan slechts geheven indien er een stuk is. Is een kwitantie welke alleen bestaat uit een blikje met een gat erin zegelplichtig? Nee, luidt de beslissing, want een blikje is geen stuk al is het stuk. Wel, dit is althans een flauw lachje in het recht. Thans naar Pitlo. Deze, wiens echt pitlo-se diësrede van 8 januari 1964 het tegendeel van pit-loos was, schreef vorig jaar een stukje cultuur- en rechtshistorie dat zowel wetenschappelijke allure als aansprekende bonhomie, eruditie en geest bezit: De lach in het recht. Geen verzameling anekdoten, al komt er veel anekdotisch in voor. Weinig lach ook, want Pitlo concludeert dat lach ìn het recht zeldzaam is, misschien enkel voorkomt in laatgermaanse continentale | |
[pagina 152]
| |
gebieden met plattelandskarakter, en dan nog vaak bij analyse blijkt niets met echte lach van doen te hebben. De auteur kan het niet helpen door zijn onderzoekingen (goeddeels uitgaande van werk van Jacob Grimm, die correct spreekt niet van lach doch van Vergnügtheit; Otto von Gierke; Hans Fehr) telkens te stuiten op erotische situaties. Verrukkelijk bij voorbeeld blz. 69: een voerman moet omrijden als hij ontwaart dat boer en boerin tussen het koren liefdesspel spelen (Neder-Saksen; denk, geciviliseerde lezer, hierbij aan het ontroerend verhaal over de jonge Ierse vrouw in Bölls roman Haus ohne Hüter). Het boekje is verlucht; zie bij de omslag blz. 100. Werumeus Buning had blz. 13 eens moeten lezen (code der wijnridders). Op blz. 64 zet ik een vraagteken (had het buitentrouwverbod der doopsgezinden waarlijk economisch motief?). Blz. 84: zie Deuteronomium 20: 19 ‘is-ie dan een vijand, dat boom’. Het geestig-diepe volksrijmpje: ‘wo lex voran da fraus gespann’, had een plaatsje verdiend, al hoort het niet tot het recht. Het boekje is vol Pitlo-se uitvallen naar dit en naar dat; altijd geestig geformuleerd (blz. 97; 99; 40: de wilden van Giethoorn). Blz. 18 over misbruik van de term primitief; zeer goed. Blz. 100: ‘tegelijk met de précieuses verdwijnen de smoelen van Adriaan Brouwer’. Blz. 107: ‘Met de overdrijving eigen aan hen die in hun hart beter weten ...’ Blz. 114: ‘Het knarst zo’. Jammer dat soms op de naarling Ortega gedoeld wordt (blz. 17, 113). Het boekje geeft als terloops ook wijsheid. Dat is maar goed ook, want overigens dient het nergens toe, het is vrucht van speelse studie en overpeinzing, het is te veel geconcipieerd uit een sfeer van intellectuele weelde. Daar houd ik weliswaar misschien van, doch dan toch met grote gêne (al draag ik geen geklede jas, blz. 13).
P.S. - Aan litteratuur kan thans nog genoemd worden: Hoofdstuk 1 van mr. G.C.J.J. van den Bergh, Themis en de muzen. De functie van de gebonden vormen in het recht (dissertatie Amsterdam, 1964; promotor prof. Pitlo). tj.s. visser |
|